De oudste broer van zijn vrouw probeerde een kip in de ren te pakken.
De kip rende kakelend weg. Ze schreeuwde: ‘Help! Ik moet sterven voor een vreemdeling. Hij is gekomen om mij op te eten. Help!’
Baas Rohan was de enige die verstond wat de kip zei.
‘Laat dat beestje toch’ zei hij tegen de broer.
De broer keek vreemd op. Misschien vindt hij de kip te mager, dacht hij.
Er was nog een vette haan in de ren. De broer greep de haan en wilde zijn nek omdraaien. De haan kraaide in doodsangst. ‘Ik word vermoord!
Ik word vermoord!’
Baas Rohan vond het verschrikkelijk. Hij zei dat hij geen trek had in hanenvlees. Ze moesten de haan maar voor een andere gelegenheid bewaren. Er werd die avond geen vlees gegeten. De familie begreep er niets van. Ze vonden het maar een rare gang van zaken.
Na het eten werd er een familieberaad gehouden. Ze zaten met zijn allen op het erf. Alleen de vader lag binnen, ziek op bed. De kinderen wilden bespreken wat er moest gebeuren als de vader zou sterven.
‘We moeten geld voor de crematie opzij zetten’, zei de oudste broer.
leder zou een deel daarvan moeten bijdragen. Ze spraken over het huis waar vader woonde en de percelen die hij bezat.
Baas Rohan zat er stilletjes bij. Plotseling hoorde hij twee vogels in een boom praten. De ene was een duif en de ander een yorkafowru.
‘Wat denk je?’ zei de duif tegen de yorkafowru. ‘Is de tijd voor de oude man al gekomen om naar het dodenrijk te gaan?’
De yorkafowru schudde zijn kop. ‘Ik denk dat ik maar weer vertrek. Die oude man gaat nog lang niet dood. Ik dacht dat ik hier moest zijn, maar ik heb me zeker vergist.’
Toen baas Rohan dat hoorde, sprong hij op.
‘Jullie vader gaat nog lang niet dood’, riep hij tegen zijn schoonfamilie.
Verwonderd keken ze naar hem op, want hij had de hele avond niets gezegd. ‘Hoe weet jij dat?’ vroegen ze.
Natuurlijk kon baas Rohan dat niet vertellen. Zijn schoonfamilie had net besloten geen aandacht aan zijn opmerking te besteden, toen de vader het erf op kwam wandelen.