Ze had echt te doen met de zuuroranje. Ze wenste dat ze haar zoete kroost met haar kon delen.
‘Weet je hoe gelukkig je mag zijn dat je een sinaasappelboom bent?’, zei de zuuroranjeboom. ‘Als er een zieke opgevrolijkt moet worden met een fruitmand, dan zitten jouw kinderen daar zeker in. Als de mijne in de mand zouden zitten, zou iedereen verbaasd kijken.’
‘Er komt zeker wel een tijd dat de mensen ook van jouw kinderen zullen houden’, troostte de sinaasappelboom haar.
Maar de zuuroranjeboom wist van geen ophouden.
‘Jij hebt mooi praten. Jij brengt onze baas geld op. Ik ben hier alleen maar een sta in de weg.’
De sinaasappelboom veerde omhoog.
‘Nu je het over de baas hebt. Ik hoorde de boer gisteren over je praten.’
‘Dat zal wel niet veel goeds zijn geweest’, kreunde de zuuroranje. ‘Wil hij me omhakken?’
‘Nee, nee’, stelde de sinaasappelboom haar snel gerust. ‘Hij zei juist dat hij zo blij was met je. Hij vindt je een sterke en krachtige boom.’
‘Zo...’, zei de zuuroranjeboom nieuwsgierig. ‘Dat had ik nooit gedacht.
Maar wat heb ik daar nu aan?’
‘Ik zou het niet weten’, zei de sinaasappelboom. ‘Maar ik wilde je laten weten dat je best wel gewaardeerd wordt.’
‘Dank je wel’, zei de zuuroranjeboom. Ze voelde zich al een stuk opgewekter.
Niet lang daarna kwam de boer kijken naar de mooie opgeschoten plantjes uit de zuuroranjevruchten die onder de boom waren gevallen.
Hij groef ze uit en deed ze in plantzakken. Hij verplaatste ze naar een open plekje in de boomgaard, niet ver van de zuuroranje- en de sinaasappelboom.
‘Wat staan jouw kindertjes er mooi bij’, zei de sinaasappelboom.
‘Ze krijgen nieuwe loten.’
De zuuroranjeboom zwol van trots. Ze kreeg medelijden met de sinaasappelboom. Die zag nooit wat er verder gebeurde met haar kinderen.
Het oogstseizoen ging voorbij en de bomen kregen weer bloesems.
De boomgaard geurde heerlijk. De kinderen speelden onder de bomen.
De wind liet de takken weer dansen en de vogels zongen hun liedjes.