De meisjes gaan naar de oude loods van meneer Ori. Er staan kisten en dozen met alles wat bij de Rámlila gebruikt wordt: kostuums, versieringen, vechtknotsen, maskers. Rishna en Susila kijken in de kist met maskers en versieringen. Het duurt niet lang of er staat een kleine Ráwan in de loods, in zwart en rood gekleed en met een zwaar masker op het hoofd. Met een zware stem doet Susila Ráwan na.
‘En jij Sita, bent nu gevangen en gaat mee naar Lanka.’
Net als Rishna de kroon van Rama op wil zetten, komt báp binnen.
‘Zo’, zegt hij streng. ‘Dus dat doen jullie hier! Ik dacht dat jullie vlaggetjes aan het plakken waren.’
Susila legt bedremmeld het masker terug in de kist. Stilletjes trekt ze haar speelkleren uit.
‘De schaar, waar is m'n schaar?’, briest báp.
Die hangt aan de spijker, waar hij hoort. Zo gaat het elk jaar. Af en toe strest báp behoorlijk van alles wat moet gebeuren. Vooral hoe hij de hoofdrol speelt.
Als hij weer naar buiten is gegaan, zegt Susila. ‘We gaan gewoon door!’
Ze zet zich in postuur: benen en armen wijd, borst vooruit en haar hoofd hoog opgericht. Zo lijkt het alsof ze op haar zus neerkijkt. Ze maakt haar stem laag en begint: ‘Luister goed, Shri Rama, kroonprins van Ayodhya. Ik zeg je nogmaals dat ik nimmer - hoor goed, nooit en nimmer - deze mooie prinses Sita, die nu in mijn bezit is, zal teruggeven. Ik heb haar lief. Al wil ze nu niet dat ik haar aanraak.
Binnenkort zal ze mijn betovering niet meer kunnen weerstaan. En jouw tedere gemalin zal in mijn armen rusten, tegen mijn machtige borst!’
Voordat Shri Rama kan antwoorden, bukt Ráwan zich opeens. Hij is weer Susila, die blij uitroept: ‘Kijk wat ik heb gevonden, Rish: houtskool!’
‘Kom hier’, zegt Rishna. ‘Sta stil.’
Ze tekent een paar zware wenkbrauwen op Susila's gezicht. Dan begint ze aan Ráwans grote snor.
‘Niet lachen!’, schreeuwt ze. ‘Anders gaat het helemaal verkeerd. Het wordt juist mooi!’