Na een paar dagen werd Sonya tewerkgesteld op plantage Zorgvliet. Reeds de eerste avond kwamen de arbeiders van de plantage kijken welke nieuwelingen waren aangekomen. Toen Sonya een bekend gezicht zag, begon haar hart luid te kloppen.
‘Ben jij het Anand?’
‘Ja Sonya, ik ben het.’
Hij was een van de mannen die samen met Ram was verdwenen. Zonder omwegen stelde ze de vraag die op haar hart lag.
‘Weet jij waar Ram is?’
Anand knikte.
‘Ja Sonya. Morgen.., morgen ga ik je wijzen waar hij is.’
Hij pakte zijn lamp op en verdween in de nacht.
Sonya sliep niet. Rusteloos keerde ze zich om en om op haar slaapmat. Wat zou de dag van morgen brengen?
‘Ik moet je iets vertellen’, zei Anand de volgende dag. ‘Veel dingen hier zijn anders dan in India.’
Sonya keek hem vragend aan.
‘In India verbranden we onze doden’, ging Anand verder.
‘Hier gaat het lijk in een gat in de grond.’
Hij stopte bij een veld met vreemde witte planken in de grond.
‘In India verstrooien we de as. Hier planten ze een kruis op de plaats waar het lijk begraven ligt.’
Anand legde zijn hand op één van de witgeverfde planken.
‘Ram voelde zich bedrogen. Het loon dat we krijgen, is bijna niets. We kunnen niet sparen, laat staan rijk worden. Hij miste India. Hij miste jou. Hij dronk om te vergeten. We hebben hem dood gevonden in het veld.’
Zijn vingers volgden de zwarte letters die afstaken tegen het witgeverfde hout. Moeizaam spelde hij de letters: Ram Soenderpersad. Sonya stond wezenloos naast het kruis. Ze zou Ram nooit meer zien.
Nooit zou ze de rinkelarmbanden die hij haar had beloofd om haar polsen schuiven.
Anand raakte voorzichtig haar arm aan.