‘Hoe bedoelt u?’, vroeg Ulupa.
‘Het goud. Het is het goud. Dat zal onze ondergang zijn.’ ‘Maar het goud geeft ons zoveel plezier. Hoe kan dat onze ondergang zijn?’, vroeg Ulupa weer.
‘Het staat in de sterren geschreven’, zei de sjamaan ongeduldig.
Daarna vertrok hij weer naar de bergen.
Nu moet je weten dat omstreeks die tijd de eerste blanken in Zuid Amerika aankwamen. Het waren vreemde wezens. Ze hadden een lichte huid. Hun boten hadden vleugels.
Ze kwamen van een plek die niemand kende. De inheemsen op de eilanden bij de kust zagen hen het eerst. Maar al gauw bereikten de vreemdelingen ook het vasteland.
Ulupa was dan ook niet echt verrast toen drie blanke vreemdelingen zijn rijk bezochten. Hij gaf zijn wachters toestemming om de mannen naar het centrum te begeleiden.
Toen ze aankwamen, zat Ulupa aan het eind van het feestplein. Hij zat op een kleine verhoging, op een gouden zetel.
De mannen spraken een taal die de inheemsen niet verstonden.
‘Wauuw!’, riep de langste. ‘Het goud ligt hier voor het oprapen. En moet je dat opper-hoofd eens zien. Hij is El Dorado, de gouden koning.’
Ulupa droeg een lendendoek van glanzend goudkleurig weefsel. Een gouden band hield de doek om zijn middel vast. Hij droeg een kunstig, gouden halssieraad. Als hij bewoog, glinsterden overal op zijn lichaam fijne puntjes goudstof. Zijn dikke zwarte haar, dat tot op zijn schouders hing, was doorspekt met gouden draden.
‘We moeten zoveel mogelijk goud naar ons schip zien te krijgen. Zo snel mogelijk’, zei de kortste zakelijk.
‘We zullen El Dorado een kopje kleiner moeten maken’, zei de middelste gewetenloos. Maar alle drie lachten ze vriendelijk naar El Dorado. Hij wist niet wat ze zeiden.
Hij onthaalde ze gastvrij. Ze kregen heerlijke gerechten op gouden schalen voorgeschoteld. Er klonk muziek. Mensen aten, dronken en dansten. Sommigen schommelden ontspannen in hangmatten onder de schaduwbomen.