Hij rook manja.
‘Manja, hier in Holland?’, vroeg hij zich hardop af.
Zo gauw als hij kon, liep hij op zijn acht poten in de richting van de geur.
Er stonden mensen bij de kraam. Ze riepen dat ze één, twee, drie of meer mango's wilden kopen. ‘Mango's?’, mompelde Anansi. Hij klom omhoog om op de tafel te kijken. ‘Dit zijn toch manja's?’
Jawel, er lagen een heleboel grote, geelgroen gekleurde manja's.
Het water liep Anansi in de mond.
Hij dacht aan zijn manjaboom, thuis in Suriname. Twee keer per jaar hing de boom vol vruchten. Makuba maakte dan allerlei lekkernijen. Van de groene manja's maakte zij zuurgoed en chutney, en van de rijpe sap en jam. De kinderen klommen in de boom. Als de vruchten goed rijp waren, zogen ze het sap eruit.
Anansi had zin in een Nederlandse mango-manja. Stilletjes hapte hij in een vrucht.
Die was lekker sappig. Hij likte zijn lippen af.
Plotseling voelde hij een klap op zijn hoofd.
‘Au’, riep Anansi.
‘Wegwezen, spin. Wegwezen van mijn mango's’, schreeuwde de koopman.
Hij zwaaide met een opgevouwen krant. Snel nam Anansi de benen. Hijgend stond hij onder de marktkraam.
‘Boy, ik heb zin in nog een mango’, mompelde hij.
Terwijl hij verder slenterde, dacht hij na. Ineens begonnen zijn ogen te glinsteren.
Snel sloeg hij de weg naar huis in. Daar aangekomen, riep hij al vanuit de deuropening: ‘Makuba, kinderen, we gaan met zijn allen uit eten!’ Iedereen trok snel nette kleren aan. Ze liepen achter Anansi aan naar de markt.
‘We gaan vandaag naar een manjarestaurant’, zei hij.
‘Waar is dat?’, vroeg Makuba. Fluisterend vertelde Anansi het gezin zijn plan.
‘Maar Anansi, we zijn in Holland. Houd toch op met je streken’, protesteerde Makuba.