Kom, deel je liefde met mij.
Schenk mij je hart en ik zal je altijd beminnen.
‘Toch is dit niet genoeg’, zei de oudste zuster. ‘Mensen, en vooral mannen, zullen je niet zomaar willen volgen in het water.’
‘Maar daar weten wij wel wat op’, zei de tweede zuster. ‘Als er iets is waar de mens van houdt, dan is het goud.’
‘En daarvan hebben wij genoeg’, zei de derde zuster.
Ze gaf Surina een gouden kam. De zusters namen haar mee naar het wrak van een schip op de bodem van de zee. Daar lagen zakken vol gouden munten.
‘Hier is je schatkamer’, zeiden de zusters. ‘Veel geluk.’
Surina dook onder en volgde de bovenwaartse stroom van de Surinamerivier.
Ze wist een mooi plekje bij een oude, stenen steiger, waar ze op een geliefde kon wachten. Het werd donker en de maan kwam op.
Zachtjes begon de watramama te zingen.
Vlak bij de steiger lag een vissersdorp. Daar woonde Yaw, een knappe jongeman.
Yaw was op weg naar de rivier om een bad te nemen toen hij de watramama hoorde zingen. Verwonderd liep hij verder in de richting van de lieflijke stem. Bij de steiger zag hij een beeldmooie vrouw, die half in het water zat. Hij kende haar niet. Ze was niet van het dorp. Terwijl ze bleef zingen, kamde ze haar haren. De gouden kam blonk in het maanlicht. ‘Wie ben jij?’, vroeg hij.
‘Ik ben de koningin van de rivier’, zei Surina.
Yaw ging het water in. De vrouw had een vreemde aantrekkingskracht op hem.
Toen hij heel dicht bij haar was, voelde hij wat glibberigs tegen zijn benen. De vrouw had een vissenstaart.
‘Schrik niet’, zei Surina. ‘Als je mijn geliefde wilt zijn, zal ik je rijkelijk belonen.’
Ze hield een handvol gouden munten onder zijn neus.
Yaw legde de munten op de trap van de steiger.