Les 15 De lekke emmer
Er leefde eens, lang geleden, een waterdrager die Dampa heette. Niet ver van het dorp waar hij woonde, was er een bron met heerlijk koel water. Waterdragers liepen heen en weer tussen de bron en het dorp. Ze brachten water voor de dorpsbewoners.
Elke waterdrager had twee grote emmers. Elke emmer hing aan één kant van een juk dat hij over zijn schouders droeg.
Dampa had ook een juk met twee emmers. Die emmers had hij al heel lang.
Water dragen was van jongs af aan zijn werk. De emmers waren beide even groot.
Jarenlang hadden ze uitstekend dienstgedaan. Maar de emmers raakten oud en versleten. Een van ze begon een beetje te lekken. De andere had wat meer geluk. Zijn bodem was sterk. Alleen het hengsel ging stuk, maar dat had de waterdrager snel gerepareerd.
Als Dampa water putte, waren de emmers allebei tot de rand gevuld. Hij liep dan over het pad naar het dorp. Daar had hij vaste klanten bij wie hij het water moest leveren.
Als hij op zijn bestemming kwam, was de ene emmer nog vol. Uit de lekke emmer was een deel weggelopen. De klanten betaalden het volle pond voor de volle emmer. Voor de andere emmer gaven ze de helft van de prijs.
‘Waarom koop je geen nieuwe emmer?’, vroegen ze vaak.
Maar dan schudde Dampa zijn hoofd.
‘Nee, zo is het goed. Ik heb deze emmer al zo lang. Ik wil hem niet missen.’
En zo gingen er jaren voorbij. Steeds werd voor de volle emmer de volle prijs betaald en voor de lekkende emmer de helft. De goede emmer werd daardoor een beetje verwaand. Hij schepte op tegen de lekke emmer over zijn prestaties.
‘Ik ben een perfecte emmer. Al het water dat baas Dampa met mij put uit de bron, komt aan bij de klant. Geen druppel gaat verloren.
Dat is bij jou wel anders.’
De arme, lekke emmer schaamde zich. Hij wenste dat zijn baas moeite zou doen om het gat te dichten. Dan zou hij ook de volle prijs kunnen vragen. Net als bij de goede emmer.