‘Nee’, zei Tijger. ‘Al moet ik je dragen, je gaat mee.’
Dat was precies wat Anansi wilde horen.
‘Baas Tijger, mag ik de deken over je rug leggen? Dan heb ik een soort zadel waarop ik kan zitten. Hopelijk val ik dan niet van je rug.’
Moeizaam klom Anansi op de rug van Tijger.
‘Loop niet te snel’, zei hij, ‘anders val ik van je rug.’
Toen ze zo'n tweehonderd meter hadden gelopen, begon Anansi te kreunen en te steunen. ‘Stop, Tijger. Stop, ik kan niet meer.’ Anansi schokte en beefde.
‘Het zal de koorts zijn.’
Ongeduldig bleef Tijger staan. ‘Wat moeten we nu dan doen? De koning wacht op ons.’ Anansi haalde een stevig stuk spinnendraad tevoorschijn dat hij altijd bij zich had.
‘Kijk Tijger, doe dit draad in je mond. Dan kan ik het gebruiken als leidsel. Daaraan kan ik me vasthouden, zodat ik niet van je rug val.’
Tijger wilde zo snel mogelijk verder, dus hij pakte het draad vast met zijn bek.
Ze waren niet meer zo ver van het paleis. Dan zou hij van Anansi af zijn.
Maar net voor het paleis riep Anansi ‘Baas Tijger, ho! Stop even.’
‘Wat is er weer?’, riep Tijger geïrriteerd. ‘Je zit toch goed nou?’
Anansi zei: ‘Muskieten, baas Tijger, muskieten. Stop even, zodat ik een takje kan plukken om ze mee weg te jagen.’
Snel greep Anansi een tak van een struik langs het pad.
Ze waren dicht bij de poort van het paleis van de koning. De wachters lieten ze langs, want ze wisten dat de koning op zijn bordes stond te wachten op Tijger en Anansi.
Tijger liep de laan op die langs het bordes van de koning liep. Op dat moment begon Anansi met de tak op zijn rug te slaan.
‘Muskieten, baas Tijger!’, riep hij. ‘Muskieten!’
En zo zag de koning ze voorbijkomen. Anansi op de rug van Tijger, met de leidsels in zijn ene hand en een zweepje in de andere hand. Anansi had de waarheid gesproken.
Hij reed echt op Tijger.