‘Ik ruik mensenvlees!’, bulderde hij.
De vrouw zei: ‘Dat is het schaap, dat ik aan het braden ben.’
‘Niets van aan’, schreeuwde de reus. Hij liep recht op het bed af.
De jongens gilden van angst toen ze zijn enorme reuzengezicht onder het bed zagen gluren.
‘Haha!’, riep de reus. ‘Dat wordt een lekkere hap.’
De kinderen smeekten de reus om ze te laten gaan.
‘Kijk zo mager we zijn!’, riep Klein Duimpje. ‘Er zit nauwelijks vlees op onze botten.’
‘Hm’, zei de reus. ‘Je hebt gelijk.’
Hij keerde zich naar de vrouw. ‘Geef ze pap en een stuk vlees van dat schaap.
Mest ze goed vet! Dan eet ik ze morgen op.’
De jongens konden nauwelijks een hap door hun keel krijgen. Maar de reus dwong ze om alles op te eten. Daarna mochten ze naast de reuzenbaby's op het bed gaan liggen.
De reus at de rest van het schaap op. Toen riep hij de vrouw om de sleutel van zijn schatkamer te brengen. Elke avond controleerde hij of zijn gouden munten er nog waren. Die had hij gestolen op zijn rooftochten.
Klein Duimpje deed geen oog dicht. Ook toen de reus naar zijn slaapkamer ging, bleef hij wakker. Klein Duimpje vertrouwde de reus niet.
Wat als de reus 's nachts honger zou krijgen? Plotseling kreeg hij een idee.
Hij pakte de kroontjes van de hoofden van de baby's.
Voorzichtig zette hij ze op de hoofden van zijn broers en op zijn eigen hoofd.
Zo viel hij in slaap. Midden in de nacht werd de reus wakker.
Hij had honger. In het donker liep hij naar het bed waar de jongens en de baby's sliepen. Hij betastte de hoofdjes. Toen hij kroontjes voelde, ging hij zachtjes naar de andere kant. Hij voelde nog eens. Geen kroontjes. Zonder verder te aarzelen, stak hij de baby's dood en at ze op. Toen zijn maag vol was, ging de reus terug naar zijn bed. Even later snurkte hij zo hard dat het huis trilde.