Les 5 Het geschenk van de krokodillenkoning
Er was eens een arme vrouw die water ging halen. In de buurt van haar dorp was een groot meer met zoet water. Bij de rand van het meer struikelde ze over een steen en viel. Ze bezeerde haar knieën en haar handen.
Haar emmertje kwam in het water terecht. Het dreef weg van de oever. Ze kon er niet meer bij. Bedroefd ging de vrouw op een grote steen zitten en huilde: ‘O, mijn handen en knieën! O, mijn emmertje!’
Toen riep ze de koning der vissen.
‘O koning, help me toch! Mijn handen en knieën doen zo'n pijn.
Mijn emmertje is weggedreven met de stroom.’ Maar de koning der vissen gaf geen antwoord. Toen riep ze de koning der garnalen. Ook die hield zich ook doof.
Ten slotte riep ze de koning der krokodillen. Hij wilde wel luisteren.
Hij zwom naar de kant en vroeg wat er met haar aan de hand was.
‘O koning, help me toch! Ik ben gestruikeld over een steen. Mijn emmertje viel in het water. Ik kan er niet meer bij.’
De krokodil had een goed hart. Hij kreeg medelijden met de oude vrouw.
‘Ik wil je wel helpen’, antwoordde hij, ‘maar dan moet je mij ook een dienst bewijzen. Dan moet je op mijn kind passen.’
Daar had de vrouw geen bezwaar tegen. Ze ging op de brede rug van de krokodil zitten en deze bracht haar naar zijn huis.
Uitgestrekt op het helderwitte rivierzand lag daar de kleine, groene krokodillenbaby.
De vrouw nam hem in haar armen en begon hem te wiegen.
‘Je moet er ook een versje bij zingen’, zei de krokodil.
Ze zong:
‘In de mantel van mijn vader zijn bloemen en vogels geweven. Zijn gordel blinkt als zilver.’ Dat vond de koning erg mooi. Hij begreep wel wat de vrouw bedoelde.
Ze zong dat liedje ter ere van zijn fraai getekende rug en zijn schitterende witte buik.
‘Zing dat nog eens?’, vroeg hij.