Les 31 Cady en de bij
Cady wordt 's morgens meestal door een kleine schoolbus opgehaald.
Haar ouders moeten beiden naar hun werk. Ze kunnen haar niet zelf op school afzetten.
Cady vindt het niet erg, want ze gaat graag met het busje naar school.
Maar vandaag wordt Cady toch door haar moeder gebracht. Ze zijn laat.
De school is al begonnen. Cady loopt met mama over het schoolerf naar het kantoor van het schoolhoofd, meneer Seurva.
Cady kent meneer Seurva goed. Hij is een lange, vrolijke man met grijs haar. Hij is altijd als eerste op school. De kinderen die met de schoolbus van Cady komen, zijn ook altijd vroeg.
Als ze de poort binnenlopen, roepen ze allemaal: ‘Goedemorgen, meneer Seurva’.
Meneer Seurva antwoordt dan opgewekt: ‘Goedemorgen kinderen, wie wil me vandaag helpen met de bel?’
‘Ik, ik, ik’, roepen ze dan allemaal.
Elke dag mag een ander kind op de knop van de zoemer drukken. Vijf minuten voor de school begint. Dan weten alle leerlingen dat ze in de rij voor hun klas moeten staan.
‘Hé Cady’, roept meneer Seurva als Cady en mama zijn kantoor binnenstappen.
‘Ik miste je vanochtend al. Ik wilde je mama al bellen om te vragen waar je bleef.’
Mama kijkt naar Cady. ‘Je mag het zelf vertellen’, zegt ze.
‘Ik ben door een bij geprikt’, zegt Cady zachtjes. Ze begint te vertellen.
‘Op ons erf staat een grote knippaboom. Er zijn een paar lage takken waar mooie trossen knippa's aan hangen. Gisteren wilde ik wat knippa's plukken. Ik kon net bij een tros met volle, ronde vruchten. Ik zag wel een klein, wit-bruin ding hangen aan de tak.
Maar ik besteedde er geen aandacht aan. Toen ik aan de tak trok, kwamen er plotseling bijen uit. Dat wit-bruine ding was een bijennest!
Ik rende hard weg, maar was niet snel genoeg. Een bij kwam precies tussen mijn wenkbrauwen zitten.
Ik probeerde de bij te zien. Ik voelde hoe mijn pupillen naar mijn binnenste ooghoeken gingen. Hierdoor keek ik scheel naar de bij. Ik dacht: wat ben jij een vrijpostig beestje.
Ik schudde mijn hoofd, maar het beest bleef zitten. Het bewoog niet.