Les 24 De goudvogel
‘Papa Rico, wat ben je eigenlijk? Jager of goudzoeker?’
De negenjarige Horacio strooit wat voer voor de powisi. Het is een statige, grote vogel, glimmend zwart met een sierlijke kuif. Zijn snavel is felgeel.
‘Wel’, zegt papa, ‘iedere goudzoeker is ook een jager. In het bos heb je geen slager waar je vlees kan kopen. Als je voorraad eten op is, moet je op jacht. Een powisi is een soort hoender, iets tussen een kip en een kalkoen. Hun vlees smaakt goed.’
‘Maar pa, deze powisi heb je niet geschoten.’
Horacio bevoelt het warme vogellijf. ‘Hij is helemaal gaaf.’
‘Nee, het moederdier kwam aangevlogen. Toen ik schoot, rolde dit jong van haar rug af’, zegt papa.
‘Piet, piet’, doet de vogel. Hij pikt naar Horacio.
‘Pas op’, waarschuwt papa. ‘Zijn snavel is best scherp.’
Intussen komen ook de zussen Maria en Inez kijken. Maria is tien en Inez is elf.
‘Jullie weten toch dat powisi's goud eten?’, zegt papa. ‘Vroeger werden ze gebruikt om goud te smokkelen. Als de smokkelaar op zijn bestemming was aangekomen, werd het beest geslacht. Het goud werd uit zijn maag gehaald.’
‘Wat gaan wij met de powisi doen?’, vraagt Maria.
‘Hij kan in de ren bij de kippen’, zegt Horacio snel. Hij vindt de powisi veel te mooi om te slachten. Misschien mag hij de powisi wel houden als siervogel.
‘De kippenren is een beetje te klein’, zegt papa. ‘Kom Horacio, laten we naar de houtzagerij gaan. Dan kopen we wat balken en latten. Daarmee kunnen we een loopkooi maken voor onze powisi.’
Als papa en Horacio weg zijn, doet Maria de ren open. Ze wil de krulkuif van de powisi aaien. Maar voordat ze de ren weer dicht kan doen, staat de powisi buiten.
‘Pak hem!’, roept Inez.
De powisi vlucht het erf op. Hij rent naar achteren, onder de knippaboom.