Op dat moment kwam de oude Liu voorbij. Hij was de schrijver van het boek.
Zijn ogen vielen op het boek. ‘Goedemiddag, jongeman’, zei hij. ‘Dat boek dat je leest, heb ik geschreven. Ik heb zeven jaar nagedacht over het verhaal. Daarna duurde het weer zeven jaar voordat het klaar was. Jij gaat er zo slordig mee om. Ik kan wel huilen.’
Liu keek zo treurig dat Zao Chang veel liever een standje had gehad. Onhandig probeerde hij de vlekken die hij had gemaakt weg te vegen. Maar dat maakte het nog erger.
Toen kwam Tan voorbij. Hij had de plaatjes voor het boek gemaakt.
Verdrietig ging hij naast Liu zitten.
‘Ik heb vijfhonderd keer een kat, driehonderd keer een muis en tweehonderd keer een rozenblaadje getekend. Toen kon ik de kat, de muis en het rozenblaadje tekenen alsof ze echt waren. Dat zie je aan de plaatjes bij het verhaal van Liu.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘En jij doet alsof dit boek geen enkele moeite heeft gekost.’
Zao Chang keek beduusd. Daar had hij nooit bij stilgestaan.
Wu, de drukker, zag de mannen bij de jongen staan. Hij ging naast Zao Chang zitten.
‘Mijn knechten en ik hebben veel moeite gedaan om dit boek te maken.
Twee van ze moeten een bril dragen. Hun ogen zijn vermoeid geraakt door het precieze werk. Mijn rechterooglid trilt steeds, omdat ik mij zo heb ingespannen.’
Met zijn linkeroog keek hij strak naar Zao Chang.
Het was nog niet afgelopen. Ook Qi kwam zijn zegje doen. Hij had het boek ingebonden.
Boos zei hij: ‘Je moet je schamen, jongeman. Liu heeft lang nagedacht over dit prachtige verhaal. Tan heeft bijna volmaakte tekeningengemaakt. Wu heeft het gedrukt zo mooi als hij kon. Ik heb dagen en nachten gewerkt om de blaadjes netjes aan elkaar te plakken en te naaien. En jij rukt zomaar de band eromheen los.’
Dikke tranen vulden de ogen van Zao Chang.
‘O, wat spijt het me’, snikte hij.
‘Beloof ons dat je netter zal omgaan met de spullen van jezelf en anderen’, zei Liu.