renden zij rondjes om het huis. Wanneer je moe was, kwamen ze dichtbij. Probeerde je het weer, dan renden ze weer weg.’
Stevens mama lacht niet. ‘Ik mag Tokkie niet. Hij heeft slechte manieren’, zegt ze.
Winstons ouders hadden ook hanen en kippen toen ze klein waren. Zijn moeder vertelt dat je moet oppassen met hanen. ‘Soms hebben zij sporen aan hun poten.
Daarmee kunnen ze je prikken. En met hun snavel kunnen ze heel snel en hard pikken.’
De volgende middag laat Steven zijn nieuwe pedalen met reflectoren zien.
‘Now mi o wini’, grijnst hij.
‘Dat zou je wel willen’, lacht Winston.
Vlak voordat ze willen beginnen met een race, komt Bontje huppelend de straat in.
Ze rijden met hem mee naar buurvrouw Hilda. Opeens rent Tokkie mee en tot hun verbazing gaat hij op Bontjes rug zitten. De hond probeert de haan van zich af te schudden, maar het lukt niet. Buurvrouw Hilda zegt: ‘Tan, yu doro tu?
Wel, eten jullie samen, hoor.’
Terwijl Bontje naar voren bukt, pikt de haan venijnig op zijn kop. Bontje schuift opzij.
De haan eet meer dan de helft van de portie. De rest mag Bontje opeten.
Hoofdschuddend staat buurvrouw Hilda erbij. Ze kijkt bestraffend naar Tokkie.
‘Wacht maar, een dagje beland je in een pom.’
Nog een week lang horen de jongens het gekukeleku van Tokkie hier en daar op de erven in de straat. Sommige mensen vinden het niet leuk en jagen hem weg.
En buurvrouw Hilda moet steeds lijdzaam toekijken hoe Tokkie het eten van Bontje voor zijn neus wegpikt. De week daarop zien de jongens het dier niet. Bontje heeft zijn portie weer voor zich alleen.
Zaterdag fluistert Winston: ‘Gisteren heeft mama pom gehad van buurvrouw Hilda.
Misschien zit Tokkie erin.’ Maar dan fietsen de jongens langs de nieuwe buren.
De kippenren is veel hoger gemaakt. Vanuit de ren horen ze: ‘Kukeleku!’
‘Hij zat dus niet in die pom’, zegt Steven. ‘Hij kan gewoon niet meer naar buiten.’