We gaan ze eten, bam, bam, bam, van elk een stukje, bam, bam, bam.
(Bij elke ‘bam’ slaan ze met hun voorpoten op hun witte buiken.)
W: (Zacht ruisend.) Sjoe-sjoe-sjoe, wat doen die hond en die jongen hier? Die horen toch niet thuis in het water? (Boos.) Sjoe-sjoe-sjoe, kaaimannen, laat ze toch gaan!
M: (Pertab hoort haar stem heel ver weg.) Pertab, waar ben je?
B: Woef, woef, woef, mama roept ons. Laten we gauw vluchten van hier! Grrr, grrrr, waf, waf, opzij jullie!
K1: Help, die hond wordt wild! (Hij schuift snel opzij.)
P: (Hij rent langs de kaaimannen achter Bello aan.) Daar Bello, die kant op naar de water kant.
(Plotseling zijn ze weer op het erf. De regen komt in bakken uit de hemel. Het onweert ook. De bliksem knettert door de lucht, gevolgd door oorverdovende donderslagen. Bamberdebam!)
M: Komen jullie snel binnen. Jullie zijn helemaal nat. Kijk, neem een baddoek om je af te drogen. En hier ook een schone dweil waarmee Bello drooggewreven kan worden.
P: (Snikkend.) O mama, Bello en ik waren in de zwamp en kaaimannen wilden ons opeten.
Ze konden praten en ze zouden ons in stukjes scheuren en opeten. En die babykaaimannetjes zouden ook een stukje van ons krijgen.
M: Je hebt dat zeker gedroomd. In dromen kan van alles gebeuren. Gelukkig is het niet echt.
P: (Hij is opgelucht.) Dus die kaaimannen waren niet echt?
M: (Ze lacht.) Je lag in de hangmat te slapen op het erf toen het zo hard begon te regenen.
P: Maar ik ga toch niet meer bij de zwamp. Je moest die kaaimannen hun bek eens zien.
M: Nee, kom laten we lekker een beetje warme melk met honing gaan drinken. Ik heb er ook pindakoekjes bij.
P: Krijgt Bello ook wat? Hij heeft me gered van die monsters.
M: Dan krijgt Bello een lekkere kluif.
B: Waf, waf, waf, dat lust ik best wel.