Ze sprak goed Engels. Zij zou hen begeleiden op hun verdere reis.
Na een paar dagen kreeg ik een telefoontje uit China. Ik mocht met Xiao Wen praten.
Hij moest de hele tijd huilen.
Ik zei tegen hem: ‘Xiao Wen, je bent bij je opa. Waarom huil je zo?’
‘China heeft alleen maar Chinezen’, snikte hij.
‘Je mist je vrienden van Suriname, no?’, zei ik.
‘Ja, en hier gaan ze met een blauwe broek, een rode das en een wit hemd naar school. Ik mag mijn Surinaamse schooluniform niet aan.’
Ik probeerde hem te troosten.
‘Het komt wel goed. Je moet niet huilen.’
‘Mama Mildred, opa kookt 's morgens rijst met odeur. Dan doet hij zwarte sojasaus erover. Dat moeten wij met stokjes eten.’
Met ‘rijst met odeur’ bedoelde hij pandanrijst. Hij was echt heel verdrietig.
Opa heeft hem daarna niet meer laten bellen. Hij wilde me ook zijn telefoonnummer niet geven. Daarna heb ik nooit meer iets gehoord van de jongens. Ik miste ze wel.
Ze voelden zich echt thuis in Suriname. Ik zie de jongens nog zo uit school komen, met hun armen om de schouders van hun vriendjes.
Opa was wel een dankbare opa. Via de Chinese ambassade heb ik een pakket gekregen.
Daarin zat een gouden ketting met een gouden hangertje. Op het hangertje was een Chinees teken gegrift. Er was een briefje bij. Het teken betekende: lang leven.
Ik begrijp dat het beter is dat de jongens mij niet bellen. Ze zijn jong en ze hebben geen keus. Ze moeten wennen aan China en al die Chinezen.
Ik vond het twee geweldige kinderen.
Ik ben blij dat ik een paar jaren voor ze mocht zorgen. Ze zullen het vast goed doen daar.
En misschien... misschien hoor ik ooit toch nog iets van ze.