Les 18 Waarom moest je weg?
Waarom moest je weg? Die vraag stel ik elke dag weer.
Waarom zijn wij nu alleen? Je zei dat je even wegging. Maar je kwam niet terug.
Waar ben je gegaan, papa?
Elke avond hoor ik mama huilen. Ik wil haar tranen drogen, maar ik heb ook verdriet.
Je had beloofd met mij te gaan vissen. Het is nu iets wat ik niet meer zal leren.
Wij wonen nu weer bij oma, want ons oude huis is weg.
Ik mis jou. Waarom moest je weg?
Ik ga nu naar een nieuwe school, maar ik mis mijn oude school. Hier heb ik geen vrienden.
De kinderen zijn niet zo leuk. Zij plagen mij. Het doet pijn, maar ik mag niet huilen.
Oma zegt dat jongens niet mogen huilen.
Als ik in mijn kamer ben, dan huil ik wel. Daar kan niemand mij horen.
Ik mis jou. Waarom moest je weg?
Ik sta nu voor de spiegel. Ik hoor hun stemmen in mijn oor.
‘Wat ben je toch dom.
Waarom loop je zo krom?
Waarom is je tas zo oud?
Weet je zeker dat je mama van je houdt?’
Mama zegt altijd dat ik haar flinke jongen ben. Maar zij is mijn mama; dat moet ze zeggen.
Ik wil nu niet meer naar school. Ze blijven mij maar plagen. Ik durf niets tegen juf te zeggen, anders wordt het erger.
Als mama thuiskomt, is zij zo moe. Ze doet haar best voor ons. Als het niet lukt, dan huilt zij weer. Ze denkt dan dat ik slaap. Maar ik hoor haar wel huilen. Ik mis jou.
Waarom moest je nou weg?