Les 17 Het hondje Lafu
Ik ben de hond van Sita. Zal ik je vertellen hoe ik bij Sita kwam? Zelf weet ik er niets meer van, want ik was nog heel klein. Maar Sita heeft mij heel vaak dit verhaal verteld.
De náni en náná van Sita wonen ver van hier, in Saramacca. Daar hebben ze een groot stuk land met koeien en kippen, en veel groente. In de vakantie gaan Sita en haar broers altijd bij hun náni en náná logeren. Toen ze weer een keertje daar waren, kreeg náni's hond kleintjes.
Sita vond al die hondjes lief, maar mij vond ze de liefste.
‘Náni, mag ik hem hebben?’, vroeg ze.
Náni zei: ‘Dat moet je aan je mama vragen.’
Toen Sita's mama kwam om de kinderen te halen, vroeg Sita:
‘Mama, mag ik dat hondje?’
Maar haar mama zei: ‘Nee hoor, ik wil geen hond!’
Sita zei: ‘Zie je nò, mama! Mag ik dat hondje? Zie je, nò? Ik heb toch geen zusje!’
Iedereen begon te lachen.
Náni zei: ‘Dat kind heeft gelijk.’
‘Wel, is goed’, zei Sita's mama, ‘maar jij gaat zelf voor hem zorgen!’
Sita was zo blij. Ze wilde me direct meenemen, maar dat kon niet, zei náná.
Ze moest wachten tot ik groot genoeg was om zelf te kunnen eten.
Een paar weken later heeft náná me in een tas gedaan en naar Sita's huis gebracht.
Sita was nog op school. Toen ze thuiskwam en náná zag, begreep ze meteen dat hij het hondje had gebracht. Ze was zo blij, zo blij. Ze pakte me op en zoende me.
Maar haar mama werd boos en riep: ‘Pas op hoor, Sita! Dat mag niet!
Je mag die hond niet zoenen.’
‘Waarom niet?’, vroeg Sita: ‘Het is mijn hondje, ik hou van hem.’
‘Kinderen zoenen geen honden, dat is vies en ongezond’, zei haar mama.
‘Als je die hond gaat zoenen, stuur ik hem meteen weer weg, denk erom!’
Sita zoent me dus niet meer maar dat is niet erg, want we houden heus wel van elkaar.