Les 15 De trotse kikker (1)
K = kikker M = ma pad P = pa pad KP = kind pad
Op het erf wonen een boomkikker en een paddenfamilie.
K: Ik ben de mooiste kikker van het hele land!
P: Wat kletst onze kikkerbuurman weer?
M: Hij vindt zichzelf geweldig mooi!
P: Ik ben veel mooier. Ik heb een breed en stoer lijf. Ik ben groot en mannelijk.
M: Dat is waar.
KP: Ik vind oom Kikker wel mooi. Hij is prachtig groen en zijn ogen staan zo apart op zijn kop!
M: Hij heeft gewoon een bladkleur. Niets bijzonders.
K: Hé... ik hoor alles wat jullie zeggen. Had je niet gedacht, dat ik zo goed kan horen, hè?
Ik hoor als de beste!
M: Je mocht het best horen. En opscheppen kan je ook als de beste.
K: Als jullie me niet goed vinden, wil ik niet langer naast jullie wonen.
KP: Waar ga je dan naartoe?
K: U!
KP: Hè, waar is dat?
K: Je moet niet zeggen ‘Hè?’ Je moet zeggen: wat zegt u? En je moet niet zeggen: waar ga je naartoe, maar: waar gaat u naartoe.
KP: Waar gaat u dan naartoe?
K: Ik weet het niet, maar ik ga weg; dat weet ik wel.
P: Je gaat maar, hoor.
M: Nu gaat hij weg... jammer. Hij was toch een aardige buurman.
KP: Misschien komt hij terug.
P: Daar voelt hij zich te geweldig voor.
KP: Ma, pa, kijk waar hij naartoe gaat!
P: Hij klimt tegen de muur van HET HUIS op.