Les 11 Gesnapt
De zon komt langzaam op. Hoor, daar slaat een klok. Een, twee, drie, vier, vijf, zes!
Zes uur. Sommige mensen draaien zich nog eens om.
Anderen staan op om naar het werk te gaan. Weer anderen zijn al bezig op hun erf.
Wie maken daar zo'n drukte? Tok, tok, tok. O, het zijn de kippen, die willen uit hun hok.
‘Rustig’, zegt Cynthia, ‘ik kom al.’
Ze doet het hok open. ‘Vooruit dan!’
Dadelijk komen de kippen naar buiten. Ze scharrelen over het erf en gaan verschillende kanten op. Dat zijn ze zo gewend. Een van de kippen springt op een kist, dan op de zinken omheining. Aan de andere kant fladdert ze omlaag, naar de grond.
Nu is ze op een vreemd erf aangeland. Maar verdwalen zal ze niet. Ze heeft weleens meer zo'n uitstapje gemaakt. Een poortje staat open en terwijl ze hier en daar naar een wormpje pikt, verlaat de kip het erf. Ze komt in de straat achter het erf.
Het is een smal straatje dat langs een goot loopt. Het wordt niet veel gebruikt.
En zo vroeg 's morgens is er helemaal niemand. De kip scharrelt wat rond.
Ze pikt in een rijpe guave die van de boom is gevallen. Een eindje verder slokt ze wat water op uit een blikken dekseltje, dat naast de goot ligt.
Daar komt een man aan. Hij draagt een zak over de schouder. Meer en meer nadert hij en dan is hij vlak bij de kip. Die is echter niet bang. Ze ziet op haar tochtjes wel vaker mensen.
Maar hé, waarom kijkt die man zo om zich heen? Zou hij iets zoeken?
Weer kijkt hij naar alle kanten. Links, rechts, voor en achter zich.
Plotseling bukt hij zich en grijpt de kip bij haar nek. Snel bindt hij de poten bij elkaar.
Hij stopt de kip in de zak. De man haast zich de straat uit. Hij slaat linksaf, rent verder, gaat weer linksaf. Dan vertraagt hij zijn pas en loopt hij verder alsof er niets aan de hand is.
Dat wordt een goede dag, denkt hij bij zichzelf. Die kip brengt vast een aardig centje op.