Les 29 Schaafijs
Kwame is een jongen uit Kajapati. Hij is naar Paramaribo gekomen om een paar dagen bij familie te blijven. Het is vakantie. Hij hoeft niet naar school.
Kwame is voor het eerst in Paramaribo.
Hij heeft een oudere neef. Die heet Johan. Johan verdient in de vakantie wat centen door schaafijs te verkopen. Zijn karretje heeft hij tweedehands gekocht. Hij heeft het opnieuw geverfd, in de kleuren van de Surinaamse vlag.
Hij heeft er ook een fayalobi op geschilderd. Later wil Johan schilder worden.
‘Wil je mee schaafijs verkopen’, vraagt hij aan Kwame.
Kwame wil dolgraag mee. Hij is al uitgekeken op het kleine erf waar zijn familie woont.
Ze gaan eerst naar de ijsfabriek. Daar koopt Johan een stang ijs. Dat is een groot blok ijs.
De flessen stroop en de schaaf staan al op de schaafijswagen.
‘Nu moeten we een leuk plekje zoeken om te staan’, zegt Johan. ‘Laten we naar het Mahonieplein gaan. Daar kan je in de schaduw staan. En daar komen veel mensen.’
Terwijl Johan het karretje vooruit stoot, loopt Johan naast hem. Hij mag met een bel rinkelen. Als hij mensen ziet, roept hij: ‘Schaafijs, schaafijs! Lekkere schaafijs!’
Een mevrouw met twee kinderen steekt haar hand op.
‘Ho, ho. Kan ik ijs kopen?’, vraagt ze. Johan zet de achterste poten van de kar neer.
‘Natuurlijk mevrouw.’ Hij haalt de doek, die over het ijs ligt, weg en begint te schaven.
De kinderen willen een combinatie van rode en groene stroop over hun ijs.
‘Voor mij niet te zoet’, zegt de vrouw. ‘Ik doe aan de slanke lijn.’
Als ze op het plein zijn, rinkelt Kwame weer met de bel.
Hij roept weer. ‘Schaafijs, schaafijs! Lekkere schaafijs!’
Er komen een paar mensen aangelopen.
‘Je roept goed’, zegt Johan.
Als het even rustig is, zegt Johan dat Kwame een ijsje voor zichzelf moet schaven.
Hij doet het voor. Je moet de schaaf drukken op het ijs en naar voren bewegen.