Les 28 Het jonge muisje
Een jong muisje woonde met zijn moeder, broertjes en zusjes in een klein holletje.
Toen hij iets groter werd, begon het holletje hem te benauwen. Hij wilde erop uit.
Zijn moeder zei: ‘Probeer het eens, maar ga niet te ver. Buiten schuilt er overal gevaar.’
Het muisje ging naar buiten. Het beviel hem goed. Er was veel licht en ruimte. Hij zag geen gevaar. Hij zei tegen zijn moeder. ‘Ik ga een beetje verder. Ik wil graag de wereld leren kennen.’ Zijn moeder zei: ‘Probeer het maar. Maar let goed op. De wereld is vol gevaar.’
Dit keer duurde het een paar dagen voor het muisje terug keerde. Hij zei tegen zijn moeder: ‘Dit keer was nog prachtiger dan de vorige keer. Zal ik u eens vertellen wat ik allemaal beleefd en gezien heb?’
De moedermuis was blij dat haar zoon heelhuids terug was. Ze riep de broertjes en zusjes erbij. Die moesten er binnenkort ook op uit. Ze konden wel wat leren van de ervaringen van hun broer.
Die vertelde: ‘Ik kwam in een enorme schuur. Die was wel honderdduizend keer zo groot als ons holletje. Er was daar een vreemd dier. Op zijn kop was hij vuurrood en aan zijn voeten had hij scherpe punten. Hij had twee vleugels. Daarmee sloeg hij wild om zich heen. Ik was bang dat hij mij wilde doodslaan. Dan schreeuwde hij “Kokkelediako”.
Je kon hem huizen ver horen. Het geluid deed pijn aan mijn oren. Dat is een heel gevaarlijk dier, nietwaar mama?’
Voordat moedermuis iets kon zeggen, vertelde de jonge muis verder: ‘Er was daar ook nog een ander dier. Die zag er heel vriendelijk uit. Zijn ogen glansden als een sterren.
Hij liep zo zacht, dat je hem helemaal niet kon horen. Hij ging vaak zitten en streek dan zijn zachte haartjes glad. Hij likte zijn pootjes en streek zich daarmee door zijn gezicht.
Ach, dat was zo'n lief dier. Ik zou graag naar hem toegegaan zijn en met hem gespeeld hebben. Als dat grote dier met die vleugels er maar niet geweest was!
Dat beest maakte mij zo bang, dat ik dadelijk wegliep.’