Les 27 Tigri
Tante Nesta had een katje gevonden bij de bosrand. Ze was gaan kijken naar een mooie palulu, toen ze het katje hoorde huilen. Hij zat daar helemaal alleen. Tante had om zich heen gekeken om te zien of ze de moederkat zag. Maar het katje was echt alleen en verlaten. Tante had hem toen maar mee naar huis genomen. Het katje was piepklein.
Hij had een zachte, donkere vacht, een mooie, lange staart en kleine, spitse oortjes.
Zijn ronde ogen waren een beetje blauw en een beetje groen. Tante noemde het katje Tigri. Ze gaf hem sardien en kocht speciale brokjes voor katjes.
Meestal was Tigri buiten op het erf. Hij vond het leuk om vliegen te vangen. Hij sloop op zijn kleine pootjes. Als hij bij de vlieg was, sloeg hij een klauw met uitgestoken nagels uit.
De vlieg vloog op en Tigri sprong! Maar de vlieg kwam weg. Dan wachtte Tigri op de volgende die langs kwam vliegen. Zo kon hij de hele dag bezig zijn.
Tigri werd snel groot. Op een dag ving Tigri een vogeltje. Tante schrok!
‘Deze kat, hoor!’, zei ze. ‘Hij doet alsof hij geen eten krijgt. Waarom laat hij die vogeltjes niet met rust?’
Maar Tigri ving nog meer vogels. Bijna elke dag eentje.
En vaak ook een rat of een hagedis.
Tigri was nu een flinke kat geworden. Met stevige poten, een glanzende vacht en nog steeds die mooie lange staart. Hij had ook andere gewoonten gekregen.
Nu lag hij niet meer bij de voordeur, maar klom hij in de manjaboom. En daar ging hij op een dikke tak liggen.
Soms was hij een paar dagen niet thuis. Steeds langer bleef hij weg. Totdat tante hem niet meer zag. Pas na een hele tijd kwam Tigri terug.
Op een dag stond hij bij de deur te snuffelen. Hij kwam tante groeten. Maar tante schrok!
Nu niet van een vogeltje in zijn bek, maar van zijn staart! En wat was hij groot geworden!
Snel deed tante de deur dicht. Met grote ogen keek ze uit het raam naar Tigri!