Les 20 De mier en de duif
Aan de kant van de rivier groeide een dikke boom. Eén van zijn wortels reikte helemaal tot in het water. Op een ochtend kroop juffrouw Mier over de wortel tot bij het water.
Ze wilde naar de overkant. Hoe zou ze daar komen? Juffrouw Mier kon niet zwemmen.
Terwijl ze nadacht, dreef een takje tegen de wortel aan. Juffrouw Mier dacht: als ik op het takje klim, kom ik vast wel aan de overkant. Maar toen ze haar pootjes uitstrekte om op de tak te gaan, viel ze in het water.
‘Help, help! Ik verdrink!’, riep ze angstig.
Een duif, die net overvloog, hoorde haar geroep.
‘Rustig maar. Ik kom u redden!’, riep ze.
De duif pikte een lange grashalm van de grond. Ze vloog ermee naar de mier.
‘Pak de grashalm, juffrouw Mier. Dan vlieg ik met u naar de kant’, sprak de duif.
De mier klemde zich vast aan de grashalm. Even later zweefde ze over het water.
Aan de andere kant van de rivier liet de duif haar voorzichtig neer op de grond.
‘Ach mevrouw Duif, hoe kan ik u bedanken’, zei de mier.
‘O, er komt wel een dag dat u iets voor mij kunt doen, juffrouw Mier’, antwoordde de duif. Ze vloog weg.
Niet lang daarna liep een jager in het veld. Hij was vlak bij het mierennest van juffrouw Mier. De jager tuurde in de lucht. Op dat moment vloog mevrouw Duif voorbij.
Ze had een wurmpje in haar snavel. Ze was op weg naar haar nest. Daarin had ze vijf duivenkuikentjes. De hele dag vloog ze al heen en weer. Haar kuikentjes piepten de hele tijd. Ze wilden steeds eten. De jager pakte zijn geweer. Hij lustte een lekkere duivensoep.
De jager richtte. Zijn vinger ging naar de trekker. Net op dat moment sprong juffrouw Mier op het been van de jager. Ze zette haar kaken in zijn vel. Ze beet zo hard als ze kon.
‘Au!’, riep de jager. Hij liet zijn geweer vallen en greep naar zijn been.
De duif hoorde de jager roepen. Ze keek omlaag en vloog toen snel het bos in.