Les 36 Wedstrijden
Om tien uur is het pauze. De zon schijnt en het is warm. Elk kind krijgt een fles koud water uit een ijsbox. Dat lest hun dorst. Meester Tjon heeft nog een cup met schaafijs voor ze. Hij heeft rode en groene stroop voor op het ijs.
De stroop kleurt het ijs mooi. Paul wil graag een mix van rood en groen.
Hij krijgt ook een brood met warme vis van de juf. Als dat op is, heeft hij weer energie voor het volgende spel.
Zijn klas gaat vissen. Niet echt natuurlijk. Op het sportveld is er geen vis te zien. Er zijn wel tien lage tafels met daarop een stok met een draad.
Aan de draad zit een houten ring. De stok met de draad en ring is een hengel.
De deelnemers moeten de ring om de hals van een fles zien te krijgen.
De flessen staan iets verder dan de tafels. Wie het eerst de ring om een fles heeft, wint. De winnaar van elke groep krijgt een pak kleurtjes.
De leerlingen van de hogere klassen spelen slag-, voet- en basketbal.
Ze zijn verdeeld in ploegen. Een scheidsrechter let erop dat de spelers zich aan de spelregels houden. Hij fluit als er iets fout gaat. Hij floot toen de bal Tirza's hand had geraakt. Dat mag niet bij voetbal. Je moet de bal met je voet schoppen. Je mag wel koppen met je hoofd. De scheidsrechter fluit ook aan het begin en het eind van het spel. En natuurlijk fluit hij als er een punt is gescoord.
Om half één krijgen de winnende ploegen een trofee. Dat is een beker op een standaard. Die komt in hun klas te staan. Er is een ceremonie.
Het volkslied wordt gezongen. Het schoolhoofd geeft elke speler een hand.
Dan is de sportdag voorbij. De kinderen gaan niet terug naar school.
Vandaag worden ze bij het sportveld opgehaald.