Les 12 Berlijn
Het water van de kreek stroomt langs het huis dat pa heeft gehuurd. Ferdi rent er gelijk naartoe, maar pa roept hem terug.
De spullen moeten uit de auto. Hij brengt zijn tas naar de kamer waar hij met zijn zussen moet slapen.
Er staan twee stapelbedden. Lita gilt: ‘Ik slaap boven!’
Dewi wil ook boven. Pa heeft een idee.
‘Laten wij buiten slapen’, zegt hij tegen zijn zoon.
Dat vindt Ferdi spannend, maar ook eng.
Ze zijn zo dicht bij het bos. In de nacht brullen de apen.
Dan mag Ferdi het water in. Hij zet zijn duikbril op.
Hij zwemt heen en weer onder water.
Hij ziet een paar visjes aan de kant.
Ze zijn heel snel. De meisjes zijn naar de buurman.
Bij hem kan je een boot huren.
Ze roepen Ferdi om ook in de boot te komen. Zij roeien de boot.
Hij hoeft niets te doen. Dewi zegt:
‘Jij bent de prins.’
Er is een hut bij het water. Als het donker is, maken ze daar een kampvuur.
Ze praten tori tot ma zegt: ‘Ik heb slaap.’
Zij en de meisjes gaan in het huis slapen.
Ze kijkt nog even hoe pa de hangmatten ophangt.
Als Ferdi in zijn hangmat ligt, zegt ze:
‘Slaap lekker, hoor.’ Lita plaagt hem.
Ze zegt: ‘Droom maar van de apen.’