Kook mee
(2011)–Ismene Krishnadath– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Switi Anansi‘Er is suikerschaarste,’ klaagt Ma als de familie een keer laat in de middag onder de pommerakboom zit. ‘Ik had Fred gestuurd om suiker te kopen voor mijn caramelflan, maar omu snesi had niet.’ Pa maakt een tyuri. ‘Dan gaan ze binnenkort de suikerprijs verhogen. Bet your life. De importeurs hamsteren hun suiker tot de regering toestemming geeft voor prijsverhoging.’ ‘Echt waar, Pa?’ vraagt Lienke, ‘dus eigenlijk is er wel suiker, maar de groothandelaren verkopen het gewoon niet.’ Pa knikt. ‘Ik vertel geen anansitori.’ Dan begint hij te grinniken. ‘Laat me toch een anansitori geven.’
Het was weer kommer en ellende bij de familie Anansi. Vanaf de straat kon je het gekreun van de Anansikinderen horen. Ze hadden honger! Hun moeder, Makuba, hield het niet meer uit. ‘Jo, luie donder van een Anansivent!’ riep ze boos tegen haar man. ‘Sta op en ga suiker voor me kopen zodat ik wat cassavedokun kan maken om te verkopen. Wat voor vader ben jij? Als ik niet werk, hebben we geen geld om eten voor de kinderen te kopen!’ Anansi sprong uit zijn hangmat. Als Makuba boos werd, raasde en tierde ze zodanig dat de scheplepels, pannen en potten hem om de oren vlogen. Ze moest toch weten dat hij zijn best had gedaan om werk te vinden. ‘Makuba,’ zei hij verongelijkt, ‘eergisteren ben ik naar Koning Leeuw geweest om te vragen of hij een tuinman nodig had. Weet je wat hij zei?’ - Nee Anansi, ik wil je niet meer. Drie maanden geleden heb je al mijn orchideeën geplukt en op de markt verkocht. Makuba wist het weer. Wat hadden ze toen kunnen eten met het geld van de orchideeën. Een hele week alleen maar lekkernijen. Pom, pastei, roti, bami, bruine bonen, heri heri. En dat was niet alles. 's Middags mochten de kinderen jalebi kopen bij Mai Sita en op de zondag had ze een pompoencake gebakken. Ja, ja wat een tijd was dat geweest. De gedachte aan al dat eten liet haar maag luid knorren. ‘Anansi,’ zei ze, ‘je zal toch weer aan het werk moeten. Alles van toen is al op.’ ‘Ja Makuba, dat begrijp ik. Gisteren ben ik bij Salim Sekrepatu geweest om te vragen of ik op zijn bananenplantage mocht werken. Weet je wat hij zei?’ - Nee Anansi, ik wil je niet meer. Toen je twee maanden geleden voor me werkte, ging je elke dag stiekem met een tros bananen naar huis.
Anansi glimlachte. ‘Weet je nog, toen we zoveel bananen aten. Groene bananen, rijpe bananen, baka bana, griti bana, tomtom, gesuikerde bananenbolletjes.’ Op het laatst waren de kinderen krom gaan lopen van al die bananen die ze hadden gegeten. ‘Ja, ja.’ Makuba knikte ongeduldig. Ze herinnerde het zich, maar dat maakte haar buik niet vol. Haastig vervolgde Anansi: ‘Vanmorgen, toen jullie allemaal nog sliepen, ben ik naar Kees Kakkerlak gegaan. Ik wilde hem vragen of ik kon helpen met schaafijs verkopen. Maar toen hij me zag aankomen, heeft hij zijn deur gesloten. Door het raam riep hij: “Ga weg Anansi. Ik ben nog niet vergeten dat je de orgeade in mijn flessen hebt verruild voor waterige melk”.’ Makuba zuchtte. Dus daar had Anansi die orgeade vandaan. De orgeade was heerlijk zoet geweest. Toen de kinderen de stroop proefden, hadden ze gejuicht. Anansi had gezongen. | |
[pagina 33]
| |
Ay Ay, ik ben switiman Anansi
Ay Ay, zo zoet, zo lekker en zo slim
Ay Ay Anansi
Met wie het altijd prima gaat
Ay Ay Anansi
De slimste spin die er bestaat
A-nansi, Anansi, A-nansi, Anansi
De familie had er een feest van gemaakt. Ze hadden gezongen en gedanst in de keuken. De buren waren komen kijken en hadden luid geapplaudisseerd toen Makuba rondging met de heerlijk zoete amandelorgeade. Makuba's maag knorde nu zo luid dat zelfs Anansi het kon horen. ‘Ja, ja, ik ga al,’ riep hij terwijl hij zijn pet op zijn hoofd drukte en de straat opliep. Hij zou naar de markt gaan. Misschien kon hij daar wat suiker op krediet krijgen. Bij de ingang van het marktplein zag hij Ma Doifi zitten op de stoep van het winkeltje waar ze lekkernijen verkocht. Naast haar zat Paard Suikertand, de schaafijsverkoper. ‘Wat zitten jullie zo te zitten?’ vroeg Anansi. ‘Moeten jullie niet aan het werk?’ ‘Dus je weet het niet Anansi?’ zei Ma Doifi. ‘Baas Tijger heeft zijn suikerloods gesloten. Suiker is op.’ ‘Die schoft,’ brieste Paard Suikertand. Nu merkte Anansi zijn lege schaafijskar op. Geen ijs, geen flessen stroop. Alleen een nutteloze schaaf en lege bekertjes. ‘Dat kan toch niet. Suiker moet er altijd zijn. Hoe gaan we doen zonder suiker? Weten jullie zeker dat hij geen suiker meer heeft?’ ‘We waren vanmorgen daar, Anansi. Wil je laten we weer gaan kijken. Misschien heeft hij nu weer een beetje. Je weet maar nooit.’ Ma Doifi stond op. ‘Ik moet echt suiker hebben, anders ga ik failliet. Koekjes zonder suiker lust niemand.’ Het suikermagazijn stond bij de haven, aan de waterkant, niet ver van de markt. De oprijlaan naar het magazijn was afgesloten met een hek. Ook de grote magazijndeuren, die anders op werkuren wagenwijd openstonden, waren dicht. Anansi, Ma Doifi en Paard Suikertand bleven aarzelend staan. Normaal heerste hier een drukte van belang, met allerlei winkeliers en koekjesbakkers die suiker kwamen kopen. Maar deze dag was het stil. Anansi stiet Ma Doifi aan. ‘Kijk!’ Alfred Alata kwam uit het magazijn. Hij keek omzichtig om zich heen. Toen hij de drie bij de poort zag, stopte hij snel een grote papieren zak onder zijn loshangend hemd. Hij haastte zich naar de achterkant van het terrein. Anansi wist dat daar een kleine poort was, die uitkwam op een onbebouwd, met wilde struiken overwoekerd perceel. Even later zagen ze Zus Fremusu naar buiten komen en dezelfde weg nemen. Ook zij had een grote zak bij zich. ‘Laten we omlopen,’ stelde Anansi voor. ‘Ik wil er mijn leven om verwedden dat er suiker in die zakken van Alata en Fremust zit.’ Op het wilde perceel kwamen ze Zus Fremusu tegen. ‘Wat heb je daar?’ vroeg Anansi dreigend. ‘Niets, niets,’ piepte Zus Fremusu angstig, terwijl ze de zak tegen zich aandrukte. ‘Laat zien!’ Ma Doifi trok aan de zak. ‘Doe niet. Doe niet,’ huilde Zus Fremusu. ‘Baas Tijger heeft gezegd dat we veel te weinig voor zijn suiker betalen. Hij heeft gezegd dat hij ons gaat leren. Straks is er helemaal geen suiker meer. Dan zullen we wel anders piepen. Alleen als we betalen wat hij vraagt, laat hij nieuwe suiker halen. Ik mocht nog net deze tien kilo suiker bij hem kopen. En ik kan je zeggen dat zijn prijs niet mals is.’ | |
[pagina 34]
| |
Zus Fremusu zette haar zak op de grond en haalde een zakdoek uit haar handtas, die over haar schouder hing. Ze veegde haar tranen en snoot haar neus. ‘Ik heb mijn laatste spaarcentjes aan hem gegeven. Ik moest wel want volgende week wordt mijn moeder negentig en we hebben meer dan tweehonderd mensen uitgenodigd voor het feest. Zonder suiker kunnen we geen koeken bakken en geen stroop maken.’ Met een laatste snik stopte ze haar zakdoek weer in haar tas, tilde de zware zak op en vervolgde haar weg. Anansi, Ma Doifi en Paard Suikertand glipten achter elkaar het terrein van de suikerloods op. Ze slopen dicht langs de hoge zijmuur van het magazijn. Vooraan aangekomen, wenkte Anansi de anderen om te wachten. Hij zag een kapasi het grote hek openmaken om een zware vrachtwagen binnen te laten. De kapasi wenkte de chauffeur om met de laadkant voor de deuren van het magazijn te parkeren. De deuren schoven open. Niet wijd, zoals anders, net genoeg om twee kapasi's door te laten. ‘Wat gebeurt er?’ fluisterde Ma Doifi, terwijl ze Anansi op zijn rug tikte. Anansi schoof op, zodat ze op zijn plaats kon staan. ‘Oh,’ fluisterde Ma Doifi verontwaardigd. ‘Ze gaan de suiker wegbrengen.’ Paard Suikertand drong naar voren. ‘Ik wil ook zien.’ Om de beurt keken ze toe hoe de vrachtwagen werd volgestouwd met balen suiker. Toen de kapasi's de laadruimte hadden vergrendeld en in de chauffeurscabine stapten zei Anansi: ‘Ik wil weten waar ze naar toe gaan.’ Hij rende naar de truck, greep een zijreling en terwijl de truck wegreed klom hij op het dak van de cabine. ‘Als dat maar goed gaat,’ zei Ma Doifi tegen Paard Suikertand. Anansi drukte zich plat op het dak toen de vrachtwagen door het centrum van de stad reed en daarna de pas geasfalteerde weg naar Commewijne koos. Lawaaierig denderden ze voort, richting Nieuw Amsterdam. Anansi moest zich met alle kracht vasthouden om niet van het dak te waaien. Eindelijk minderde de truck vaart. Ze reden een hobbelig zandweggetje in. Anansi schokte van de ene kant naar de andere, terwijl de vrachtwagen door grote gaten reed. Soms zag hij een groentenveldje en één keer een sinaasappelplantage, maar het grootste deel van het landschap was onbebouwd, begroeid met baboengras en hier en daar wat bomen. De truck stopte waar de weg ophield. Een klein houten huisje lag verscholen achter een paar groenhartbomen. De chauffeur toeterde en een lange miereneter kwam naar buiten. ‘Hé Min,’ riep de chauffeur. ‘We hebben de lading gebracht.’ Hij en zijn helper gooiden de cabinedeuren open en sprongen uit de truck. Anansi drukte zich zo plat als hij kon tegen het dak. ‘Vierhonderd balen,’ hoorde hij de chauffeur zeggen. Het lossen leek uren te duren. Voorzichtig piepte Anansi over de rand van het dak. De dieren hadden hem niet in de gaten. Ze hadden het te druk met het versjouwen van de suiker. Toen ze alledrie in het huis waren, klom hij snel van het dak en verschool zich in het struikgewas. Daar bleef hij tot de truck leeg wegreed en Min het huisje binnenging. Anansi sloop dichterbij. De ramen stonden gewoon open. Plotseling werd de voordeur opengegooid. De miereneter kwam naar buiten met een hengel over zijn schouder. Dat kwam goed uit. Als Min wegging, kon Anansi rustig rondneuzen. Min had de deur niet afgesloten. In deze eenzame buurt woonden zeker geen dieven. De balen suiker waren netjes op elkaar gestapeld. Ze namen de hele | |
[pagina 35]
| |
voorkamer in beslag. Ook de kleinere zijkamer was vol en zelfs in de keuken lagen een paar balen. Anansi vond een boodschappentas en een paar plastiek zakken. Hij sneed een baal in het zijkamertje open en vulde twee plastiek zakken met suiker. Hij deed ze in de boodschappentas. Die was zwaar, minstens acht kilo. Meer zou hij nu niet mee kunnen nemen, vooral omdat hij de hele lange zandweg terug moest lopen, maar als zijn plannetje lukte had hij aan deze twee zakken suiker voldoende. Hij vouwde de opengesneden zak dicht en verborg hem onder een van de stapels helemaal in de hoek van de kamer. Zo op het eerste gezicht zou niemand merken dat er suiker was verdwenen. Op de drukke asfaltweg kreeg Anansi snel een lift. Zuster Schaap, van het kindertehuis bij Nieuw Amsterdam ging naar de stad om inkopen te doen en ze wilde Anansi wel afzetten bij de markt. Hij stapte uit vlak voor het koekwinkeltje waar Ma Doifi moedeloos met haar tas op schoot op de stoep zat. Toen ze Anansi zag, ging ze staan. Ze stak haar handen naar hem uit. ‘Anansi, ik ben zo blij je weer te zien. Ik vond het zo eng toen ik die truck zag wegrijden met jou op het dak.’ ‘Ach, het viel best mee,’ deed Anansi. ‘Maar kijk eens, Ma Doifi, wat ik heb gebracht.’ Hij deed de boodschappentas open. Ma Doifi keek naar de zakken. ‘Zit daar suiker in, Anansi?’ ‘Reken maar van yes.’ Anansi zette de tas op de stoep en knoopte een van de plastiek zakken open. Hij stak zijn vinger in de suiker en likte die smakkend af. Ma Doifi volgde zijn voorbeeld. ‘Het is echt suiker,’ knikte ze. Haar ogen bleven bezorgd kijken. ‘Dit is toch nooit genoeg voor alle koekjesbakkers en stroopverkopers, laat staan al die mensen die een beetje suiker in hun thee willen.’ ‘Ma Doifi,’ zei Anansi. ‘Ik heb een plannetje. Ik weet hoe we die gierige Ba Tigri een lesje kunnen leren. Ja ja, met dit kleine beetje suiker. Vraag alle koekjesbakkers en stroopverkopers om vanavond bij je huis te komen. Laat ze hun familie en vrienden meenemen. Dan zal ik ze uitleggen wat we gaan doen. Ja, ja, Ma Doifi. Opo, opo, sta op. Je kan hier niet zo blijven zitten. Er is werk aan de winkel.’
Alle koekwinkels waren weer open en op de hoeken van de straten kon je de belletjes van de schaafijsverkopers horen rinkelen. Verbaasd dwaalde Baas Tijger door de straten. Hoe kon dat? Niemand was bij hem geweest om naar suiker te vragen. Waar hadden die beesten hun zoet vandaan gehaald? Hij wist zeker dat hij de enige was die suiker importeerde. Had hij misschien een geheimzinnige concurrent? Hij stapte de winkel van Ma Doifi binnen. ‘Dag Baas Tijger,’ riep Ma Doifi vrolijk. ‘Waar kan ik u mee helpen? Een lekker maïzenakoekje misschien, of liever een pindabanketje.’ De schalen in haar etalage lagen vol met heerlijk ruikende versgebakken koekjes. ‘Proeft u eens.’ Ma Doifi stak Baas Tijger een maïzenakoekje toe. Baas Tijger beet voorzichtig een stuk van het koekje af. De maïzena smolt op zijn tong. Hij moest toegeven dat het verrukkelijk smaakte. ‘Het is zoet,’ zei hij. ‘Wat dacht u dan?’ vroeg Ma Doifi. ‘Koek moet zoet zijn, anders is het een zoutje.’ ‘Waar heeft u de suiker vandaan?’ beet Baas Tijger haar toe. ‘Ha haaaa,’ lachte Ma Doifi. ‘Dat ga ik u echt niet zeggen, Baas Tijger. Wat ik wel kan zeggen, is dat er genoeg suiker is, en echt niet duur.’ Woedend liep Baas Tijger de winkel uit, waar Paard Suikertand hem rinkelend met zijn belletje tegemoet kwam. ‘Een ijsje voor u, Baas Tijger?’ riep hij vrolijk terwijl hij een | |
[pagina 36]
| |
bekertje met roodgezoet ijs onder Baas Tijgers neus duwde. ‘Uit de weg,’ bitste Baas Tijger en als Paard Suikertand het bekertje niet stevig vast had gehouden, was het op de grond gevallen. ‘Zonde,’ hinnikte Suikertand, terwijl hij een rietje in het ijs stak en Baas Tijger nakeek. ‘Hij moest eens weten dat dit mijn enige ijsje is met zoete stroop.’ Ma Doifi kwam naar buiten met een pindabanketje. ‘Laat die gemene tijger zijn hoofd maar breken over de vraag waar wij onze suiker vandaan hebben,’ zei ze. ‘Hij moest eens weten dat dat maïzenakoekje dat hij heeft gegeten en dit pindabanketje de enige koekjes in mijn winkel zijn die suiker hebben. Ik ga het gauw terugleggen. Straks komt hij nog terug om het te kopen.’ Overal waar Baas Tijger ging, werden hem lekkernijen aangeboden. Van een gebrek aan suiker was niets te merken. Zo ging het de hele week door. Niemand kwam bij Baas Tijger ook maar één korreltje suiker kopen. Maar als hij naar de winkels ging, kreeg hij direct een glaasje koude, zoete stroop voorgezet, met een stuk koek erbij. Baas Tijger merkte niet dat de dieren slanker werden. Iedereen verloor een paar kilootjes gewicht. Baas Tijger wist niet dat Anansi voor honderd balen suiker gewed had met de koekjesbakkers en stroopverkopers dat ze geen vier weken lang zonder suiker zouden kunnen. Hij wist ook niet dat Anansi ze allemaal een cup suiker had gegeven en afgesproken dat ze dat alleen zouden gebruiken om iets lekkers voor Baas Tijger te maken. Baas Tijger had zijn eigen problemen. Nu niemand meer suiker bij hem kocht, verdiende hij niets. De laatste keer dat hij langs de winkel van Ma Doifi liep, had hij gevraagd of ze geen suiker nodig had. ‘Nee hoor, Baas Tijger,’ had ze geroepen. ‘Ik heb nog meer dan genoeg.’ Het was vreselijk. Hij had gedacht dat de dieren zouden smeken om suiker, zodat hij zijn prijs mooi had kunnen opdrijven. Waar kwam hun suiker vandaan? Op de laatste dag van de vierde week riep Anansi de koekjesbakkers en stroopverkopers vroeg 's morgens bij elkaar. De zon was nog niet op toen ze bij het huis van Paard Suikertand verzamelden. ‘We gaan naar Commewijne,’ zei Anansi. ‘Suiker halen.’ En zo vertrokken de dieren, in busjes, auto's, op bromfietsen en twee zelfs op hun racefiets. Ze namen de asfaltweg, richting Nieuw Amsterdam en sloegen de zandweg langs de sinaasappelplantage in. Toeterend en bellend bereikten ze het huisje van Min, die paniekerig naar buiten rende. Niemand lette op hem. De dieren hadden de geur van suiker geroken. Paard Suikertand duwde Min omver terwijl hij stampend het huis in rende. Hij gooide een baal op zijn rug. De andere dieren sjouwden suiker naar hun busjes, auto's, bromfietsen en fietsen. Een paar balen braken open. De witte korrels stroomden over de vloer, maar de dieren keken er niet naar om. Ze grepen snel een andere baal, totdat het huisje leeg was. Daarna vertrokken ze terug naar de stad, een ontredderde Min Miereneter achterlatend. Anansi ging niet naar huis. Toen hij terug was in de stad, klopte hij bij Baas Tijger aan, die onderuitgezakt achter zijn bureau in zijn magazijn zat. De tafel lag vol onbetaalde rekeningen. ‘Tijger,’ zei Anansi medelijdend, terwijl hij Tijger in de roodomrande ogen keek. ‘Ik moet je wat vertellen. Ik heb met je gedroomd. Al een paar keer en het is steeds dezelfde droom.’ Tijger ging wat rechter in zijn stoel zitten. Wat zou die spin gedroomd hebben? Dromen hadden altijd wat te betekenen. ‘Ga ik een lot winnen, Anansi?’ vroeg hij gretig. ‘Nee, nee, Tijger. Het is wat anders. In mijn dromen zie ik jou steeds zitten zoals vroeger. Toen alles nog goed met je | |
[pagina 37]
| |
| |
[pagina 38]
| |
was. Midden tussen de balen suiker. Maar dan komt er een miereneter en die steekt zijn lange snuit in jouw balen en zuigt langzaam maar zeker alle suiker op. Tenslotte zit je er bij zoals nu. Zielig en alleen in een leeg magazijn.’ Tijger sprong op. ‘Het is Min,’ brulde hij terwijl hij met zijn vuist op de tafel sloeg. ‘Min knoeit met mijn suiker.’ ‘Dat dacht ik al,’ knikte Anansi. ‘Ik ga die hebzuchtige miereneter leren,’ schreeuwde Tijger. Met grote stappen beende hij naar buiten, waar hij in zijn wagen stapte. Anansi reed met hem mee. De deur en ramen van Mins huis hingen uit hun hengsels. Ze zagen Min met een verzaligd gezicht op de vloer van zijn voorkamer zitten, tussen de suiker die uit de gebroken balen was gestroomd. ‘Pas op!’ schreeuwde Anansi toen ze uit de auto stapten. Hij was bijna in een kolonne rode mieren gestapt. Nu merkten ze dat van alle kanten rijen mieren naar binnen marcheerden, op zoek naar zoetigheid. De miereneter wachtte ze op. Met zachte slurpgeluidjes bewoog hij zijn snuit over de vloer. ‘Oo, zalig, al die krioelende miertjes om fijn te kauwen.’ Hij merkte de twee die binnenkwamen niet op totdat Baas Tijger hem woedend door elkaar schudde. ‘Dief, suikerdief!’ schreeuwde Baas Tijger. Min keek verstoord op, blies toen zijn snuit uit over Baas Tijger. Een vlaag mieren kwam neer in zijn gezicht en op zijn poten. Ze beten zich vast in zijn vel. Gillend van pijn liet hij Min los en rende naar buiten, naar de kreek achter het huis. ‘Die suikervreter heeft alles opgegeten,’ huilde hij, terwijl hij de mieren uit zijn vel plukte. ‘Je moet een nieuwe partij laten komen,’ zei Anansi. ‘Als je nu een bestelling plaatst, hebben we over drie weken weer suiker.’ Knarsetandend gaf Baas Tijger toe dat dat het enige was wat hij nog kon doen. Anansi verloor zijn weddenschap met de dieren. Ze hadden het keurig volgehouden, de afgelopen vier weken hadden ze geen korreltje suiker gegeten. Maar omdat Anansi ervoor had gezorgd dat er weer voldoende suiker was om echte koekjes te bakken en zoete stroop te maken, kreeg hij een jaar lang elke week een zak met lekkers van de vereniging van koekjesbakkers en stroopverkopers. En ook voor Makuba was er genoeg suiker om cassavedokun te maken. |
|