niet! Denk je dat ze ons bescherming gaan bieden?’
‘Ja misi,’ zegt Kwasi eenvoudig. ‘Ze doen de mensen die hen om hulp vragen geen kwaad.’
‘Hoe weet jij dat? Heb je niet gezien wat neef met hun mensen deed?’
‘Ik weet het. De mensen van het dorp dat ik zoek, zijn de mensen van mijn Afrikaanse stam: Ashanti, moedige mensen. Mensen die vrijheid nodig hebben zoals de bomen vaste grond.’
‘De marrons zullen wraak willen nemen.’ Ze vertrouwt haar stem niet.
‘Misschien. Maar niet op u of mij.’ Hij kijkt haar aan, geruststellend, open. ‘Geloof me nu maar, misi. Als we mijn volk bereiken, bent u veilig.’
Ze weet niet wat ze moet zeggen. Ze wil naar huis, horen dat het met iedereen goed gaat, naar haar wereld. Niet naar de zijne. Veilig...?
‘We moeten verder, misi,’ zegt Kwasi zacht. ‘Over een paar uur is het weer donker.’
‘Stop,’ zegt Kwasi even later. Hij houdt zijn hoofd scheef en luistert aandachtig. ‘Hoort u dat?’ Er glijdt een opgeluchte grijns over zijn gezicht. ‘Stromend water.’
Water? Alleen het woord is al genoeg om haar moed te geven. Ze spitst haar oren en draait haar hoofd in alle richtingen. ‘Ik hoor niets,’ zegt ze teleurgesteld.
‘Het is nog ver,’ zegt Kwasi. ‘Maar het is er echt, recht voor ons.’ Hij knijpt in haar hand en trekt haar mee. Zijn stappen zijn ineens weer verend en vastberaden.
Na wat nog een eindeloze tocht lijkt, komen ze bij