airplane. In Holland noemt men een vliegtuig ook wel een kist. De mensen die met het vliegtuig reizen noemt men passagiers. De landingsbaan is de ruimte die het vliegtuig nodig heeft om veilig te kunnen opstijgen en landen. Voor het gemak noemt men het gewoon een baan.
Op een dag komt papa heel vroeg thuis. Hij lacht Randy toe en zegt: ‘Vandaag mag jij met mij mee naar de baan. Morgen word je toch acht jaar. Je bent een grote jongen nu. Dus kom, de plane staat voor je klaar.’
Randy gilt het uit van geluk: ‘Hoereeee, jippiejee, vandaag ga ik met mijn vader vliegen door de lucht.’ Papa streelt hem over het haar. ‘Schiet op, jongen. Doe gauw je schoenen aan, anders komen we nog te laat.’ Als ze bij het vliegveld aankomen, lopen zij door naar de hangar, dat is de binnenplaats waar de vliegtuigen staan. Randy kijkt vol ontzag om zich heen naar al die supergrote planes.
‘Kom,’ zegt Papa, en pakt zijn hand. ‘Ik heb vandaag een heel speciale plane besteld. Het is wel een kleine, maar het vliegt ook heel fijn.’
Het vliegtuig is inderdaad wat kleiner. Het heeft geen echte cabine maar gewoon een open zitruimte. Het is een plane met twee zitplaatsen erin. Papa tilt Randy op zijn plaats. De riemen worden vastgemaakt en Randy krijgt een stevige helm over zijn haar. Veilig vliegen is voor de piloot een belangrijke taak. Papa is nu ook klaar. Hij kijkt naar de instrumenten en draait er wat aan. Ziezo, alles is gedaan. Papa start de motor en de propeller draait.