ze er vrolijk van. Tot ze een vette kakkerlak ontdekt.
Gillend rent ze de badkamer uit. ‘Een beest, een beest!’
Haar ouders en haar oom en tante moeten erg lachen. Tante Irma geeft haar een glas sap.
‘Hier, drink maar op,’ zegt ze. ‘Het is zuurzak.’
Britt klokt de koude drank naar binnen. Plotseling weet ze wat ze wil. Ze wil naar de zee.
‘Kunnen we niet naar het strand gaan?’ stelt ze voor.
Weer beginnen haar ouders en haar oom en tante te lachen.
Oom Frank schudt zijn hoofd. ‘Er is hier maar één strand. Dat is bij Galibi. Maar het is niet geschikt om er te zwemmen. Het is een beschermd gebied. Het wordt bevolkt door schildpadden. Ze begraven er hun eieren in het zand.’
Britt kan het bijna niet geloven. Het enige strand is ingepikt door schildpadden!
‘Er is hier zeker ook geen pretpark?’ roept ze brutaal.
Haar vader pakt haar arm stevig vast. ‘Britt, gedraag je!’
‘We gaan straks naar Kwatta,’ vertelt haar moeder. ‘Opa en oma zullen blij zijn je weer te zien.’
Even later stappen ze in de oranje Land Rover. Ze rijden door de stad. Er is een lange straat met palmbomen. Britt ziet winkels waar gouden sieraden te koop zijn.
‘Stop, ik wil een armband kopen!’ roept ze.
Oom Frank trapt op de rem.
Maar Britts vader roept: ‘Doorrijden! Natuurlijk krijgt ze geen gouden armband.’
Oom Frank geeft gas. Ze rijden het centrum uit. Via