‘tok’ op het hoofd van B'Anansi en verdwijnt nog geen halve minuut later met een ‘ploep’ in de Corantijn.
De kleine ‘tok’ en ‘ploep’ worden gevolgd door een ‘boem’ en ‘plons’! Jasmijntje gaat de steen achterna.
Ontsteld kijken de anderen naar de kringen op het water waar Jasmijntje naar onder is gegaan.
‘Jasmijntje,’ gilt Makuba en het volgende moment laat ook zij het spinnenkoord los.
Plons! Makuba verdwijnt in de diepte.
B'Anansi kijkt naar boven. ‘Allemaal loslaten,’ roept hij. Plons! Plons! Plons! Plons! Plons! Plons! Plons!
De hele familie Anansi is weer terug op aarde, maar ze hebben echt geen vaste grond onder de voeten. De woelige stroom van de Corantijnrivier sleurt ze mee.
Ze draaien ondersteboven en slingeren van links naar rechts in het donkere water. ‘Swoesh’ en ‘swash’ en ‘bonk’ en ‘plets’ gaat het, door stroomversnellingen en draaikolken, langs glibberige stenen en zwieperige waterplanten.
Wanneer ze eindelijk versuft worden neergesmeten op een mosveldje, weet niemand meer hoe lang ze in het water zijn.
Anansi Junior tilt voorzichtig een arm op. Gelukkig, al zijn botten zijn nog heel. Dan draait hij zijn hoofd rond op zijn nek. Er klopt iets niet. ‘Wat straalt zo?’ mompelt hij.
‘Mijn maansteen,’ gilt Jasmijntje. Ze springt op en snelt naar het midden van het veld waar een heldere, witte gloed vandaan komt.
Maar net, wanneer ze de steen wil oprapen, duikt er een zilvergrijze piren tussen haar benen door, die hem met zijn vin weggrist. ‘Die is van mij,’ zegt hij met een gemeen lachje op zijn dikke lippen.
‘Nietwaar,’ schreeuwt Jasmijntje boos.
De vis laat zijn tanden zien. Angstaanjagend glinsteren de witte, vlijmscherpe driehoeken tussen de roze vissenlippen.
Geschrokken doet ze een stap terug.
‘Zei je wat,’ vraagt de vis smalend.
Jasmijntje slikt dapper. ‘Die steen is van mij. Ik heb hem gehad van de maanspin.’
‘Wat een onzin,’ zegt de vis. ‘Ik zag hem hier gewoon liggen in het mos.’
‘Het is echt waar!’ Prodomientje is naast Jasmijn komen staan. ‘Toetje en ik hebben er ook één gehad.’
‘Oja,’ vraagt de vis geïnteresseerd. ‘Laat eens zien.’
Aarzelend halen Toetje en Prodomientje hun maansteentjes tevoorschijn. De vis zwemt dichterbij. Zijn bolle ogen glinsteren hebzuchtig. Dan snuift hij.
‘Dat bewijst nog niets. En deze...,’ hij laat de maansteen van Jasmijntje in zijn zak glijden, ‘... blijft van mij.’
Hij blaast zijn wangzakken op.