Een bundeltje oorlogsliederen
(1914)–Lode Krinkels– Auteursrecht onbekend
[pagina 14]
| |
Als de blaadren der boomen bij zomergetijd'
Ontelbaar, zoo daagden zij op, wijd en zijd;
Als de blaadren der boomen door herfstwind geveld,
Zoo lagen zij 's avonds verstrooid op het veld.
Want de engel des doods had zijn vlerken gespreid
Over 't leger, dat onheil en rampspoed verspreid.
Zij die ons besprongen, vermetel en stout
Verstarden en vielen dra, zielloos en koud.
Daar lagen de paarden, met hun tooisel zoo rijk;
Daar lagen de ruiters in bloed en in slijk;
Daar lagen de strijders, zoo log en zoo loom,
Hun blikken vervuld nog met afschuw en schroom.
Daar sneefde de hoofdman, geveld naast zijn paard,
Met den broes op den mond en de roest op zijn zwaard...
Het laaiende vuur van hoogopslaanden brand
Verlichtte de gruuwlen bedreven in 't land.
In Duitschlands landouwen weent weduwe en bruid!
Zij spreken den vloek Hohenzollern's uit...
En de macht van Germanje, geboren uit bloed,
Verdween als de sneeuw voor klein België's moed!...
|
|