| |
| |
| |
| |
Elfde hoofdstuk.
Het wonderpaard van De Roos.
Mevrouw Dijkstra had een weeftoestelletje meegebracht, waarop men allerlei handwerken kon maken, en nu kreeg mevrouw van Hedel les in het weven.
Het was een prettig werkje en het kostte niet veel inspanning.
Op een dag kwam mevrouw Dijkstra met allerlei kleuren wol thuis. ‘Crocus’ heette deze kleuren-combinatie, omdat alle kleuren erin voor kwamen, die men in het voorjaar op de bloemenvelden ziet, als de crocussen in bloei staan.
Nu moest met die wol een overtrek geweven worden dat later opgevuld moest worden en dan tot een divankussen werd gemaakt.
De vroolijke voorjaarskleuren gaven een aardige teekening op het kussen en de juffrouw in de handwerk-winkel vertelde dat zulke kussens en ook ander handwerk, afkomstig waren van de Oost-Friesche eilanden, waar die kunst door de visschers-vrouwen sedert oude tijden werd uitgeoefend.
Het handwerk vorderde goed en dat kwam uitstekend te pas, want er zou in het ‘Hof van Holland’ een ‘bazar’ gehouden worden ten
| |
| |
bate van de Tuberculoze-bestrijding.
Alle dames maakten handwerken, de een dit, de ander dat.
Eén was er, die mooi schilderen kon en een prachtig schilderij afstond voor de verloting.
Kleinere voorwerpen zouden verkocht worden, en de commissie, waarin ook mevrouw Dijkstra gekozen was, hoopte op die wijze heel wat geld voor 't goede doel op te halen.
Om publiek en daardoor koopers te lokken werd het plan opgevat een gezelligen avond te geven, waar door vrijwillige medewerking van het publiek iets goeds zou worden geboden.
Er was al voldoende toezegging om een heel programma te vullen, doch met één ding kon men maar niet slagen, dat was een grappig hoofdnummer, dat de menschen zou doen schudden van 't lachen.
Wie zou de slimme vogel zijn, die het eerst met een oorspronkelijk idee uit den hoek kwam?
Iedereen liep er over te mijmeren, en het gesprek was over niets anders.
Mijnheer van Hedel werd op een ochtend door De Roos met den wagen naar het station gebracht, daar hij wat laat was en den trein niet wilde missen, en al heel gauw vroeg mijnheer:
‘Heb je al gehoord van 't weldadigheidsfeest, De Roos? Je hebt nog al eens een grapje bij de hand, weet jij niet een goede mop te verzinnen voor den feest-avond?’
‘Nou, meneer,’ zei De Roos, ‘je valt met je neus in de boter. Ik heb een kennis die soldaat is, te Naarden, en die weet in de kazerne een
| |
| |
korporaal, dat is een geboren knutselaar. Als die nou eens een kunstpaard mocht maken, dan zag ik wel kans er een toespraak bij te houden, dat de menschen er van zouden schateren. Maar het moet niet van te voren bekend worden, wat er op het tooneel zal komen, want anders is de helft van de aardigheid er af.’
Na nog wat beraadslagen werd mijnheer het met De Roos eens en deze kreeg den volgenden dag vrij om naar Naarden te gaan.
Daar vervoegde hij zich al vroeg aan de kazerne.
Hij wilde het hek ingaan, maar een schildwacht hield hem tegen:
‘Wat mot je, burger?’
‘Ik zou gaarne Janus van 't Hart spreken.’
‘Ga naar binnen en vraag het aan den sergeant.’
De Roos deed het en moest even wachten; hij hoorde op de binnenplaats roepen:
‘Is Janus van 't Hart hier?’
Daar zag hij de soldaten de stroomatrassen, die gelucht waren, naar binnen sjouwen en hij herkende ook Janus, die met een matras op den rug heendraafde.
‘Ze motten jouw hebben,’ zei een soldaat met een echt dom gezicht.
Janus zette den stroozak neer, en ging in de houding staan.
‘Van 't Hart, daar is een jongmensch om je te spreken, breng je matras boven, en kom dan terug.’
Spoedig was Janus beneden en geleidde De Roos naar de Cantine, een soort koffiehuis, dat
| |
| |
in elke kazerne te vinden is. De soldaten kunnen hier in hun vrijen tijd vertoeven, en voor weinig geld eet- en drinkwaren bekomen.
‘Daar hei je onze korpraal, die heit zeker weer een fijne sigaar van den ouwe gekregen, gister heeft hij zijn kamer netjes behangen.
Korpraal Slof, hier is een jongmensch, die wil ook eris van je kunst profiteeren.’
De Roos lei hem een en ander uit en Slof had er wel idee in.
‘Ik wil er niets aan verdienen, als jij maar zorgt, dat ik de ingrediënten, dat is wat ik noodig heb, hier krijg. Ik heb hier een apart hokje, waar ik knutselen mag, maar dan mot jij eens een mooi ritje met me maken, snap je?’
Zoo werd dan afgesproken.
Reeds den volgenden dag bezorgde De Roos alles wat noodig was.
‘De beenen moet je zelf maken, maar ik wil zien, hoe 't wordt, dus je moet ze hier brengen,’ zei de korporaal, toen hij kop en romp gereed had.
De Roos had de paardebeenen op tijd klaar en het paard stond nu netjes opgetuigd in het knutselkamertje van den korporaal. Er werd afgesproken, dat het paard den dag vóór het avondfeest zou weggehaald worden.
Ieder in de kazerne had het er over.
‘Korporaal Slof wil generaal worden, hij maakt zelf al zijn paard.’
Het kamertje werd altijd goed afgesloten, want onder de compie waren echte grappenmakers; zelfs had korporaal Slof gemerkt, dat eenigen het paard van stal wilden halen.
| |
| |
Twee waren er, die wilden wel eens een ‘geintje’ hebben.
Ze hoorden op een keer korporaal Slof zeggen:
‘Vrijdag ga ik naar Mokum. 'k Heb permissie van den ouwe tot twaalf uur.’
‘Nou moeten we het wagen,’ zei een der twee, en om negen uur, toen het heel rustig was in de kazerne, slopen ze stilletjes naar het bewuste kamertje met een groote bos sleutels ‘om het beestje eens te luchten,’ zooals ze zeiden.
Geen der sleutels paste. Ze wilden hun plan toch doordrijven, maar hoe?
‘Ik weet raad,’ zei Piet Krul tot Willem van Straeten, ‘laten we naar den zolder gaan. Van den dakgoot af kunnen we door het tuimelraam naar binnen klimmen, ik heb hier een lang touw, dan kunnen we dien knol weer door het raam naar beneden laten zakken.’
‘Dan maar naar den zolder,’ zei Willem.
Het plan werd uitgewerkt zooals het ontworpen was.
Willem ging aan den dakgoot hangen en zocht met zijn korte beentjes de verste opening. Eindelijk stonden zijn voeten op den rand van het groote onderraam, toen liet hij zijn linkerarm los en pakte den bovenkant van het open venster. Onhoorbaar gleed hij naar binnen en maakte met een zaklantaarn licht.
Daar stond sinjeur in een hoek van het kamertje en keek hem met zijn groote oogen grimmig aan. Het was een gevaarlijk spel, wel even om van te huiveren. Als het ontdekt werd,
| |
| |
kon hij er groote straf mee oploopen; de ouwe was niet malsch.
Dat spookte onzen dapperen soldaat even door het hoofd, maar hij vermande zich spoedig, ontdeed de stijve achterpooten van de houten stokken, maakte de voorpooten los en bond het touw om den romp van het makke dier.
‘Hijschen,’ riep Willem zacht tot zijn makker.
Piet Krul trok, en tien minuten later hing het dier aan het touw vanuit de dakgoot te bengelen.
Zonder kleerscheuren kwam het edele ros beneden.
‘Wat zullen we met hem doen?’ zei Willem tot Piet, ‘de kazerne komen we niet uit, we moeten hem toch eens laten draven. Laten we een voorstelling geven in de cantine, een rondrit om het biljart.’
‘Bravo, Willem, jij der in en ik der op.’
Dat was de eenige oplossing, het was wel tegen Willems zin, maar hij had lange beenen en kleine Piet was een echt ruitertje.
Na veel moeite had Willem zich in het pak gestoken of liever in het paard en Piet zat er bovenop.
Nooit zat een ruiter fierder in het zadel. Hij voelde zich Napoleon na den gewonnen slag, zette de borst vooruit en wilde juist het edele dier de sporen geven, toen, o, schrik, zag hij den schildwacht in de houding staan en het geweer presenteeren.
De ruiter schrok en het paard ook, want er waren een paar kijkgaten in de borst van het monster.
| |
| |
Daar stapte met groote passen de kapitein, bijgenaamd de ouwe, het kazerneplein op.
Zijn kleine oogjes dwaalden over het plein, en wat zag hij daar, beschenen door het licht uit de cantine. Het leek wel het ruiterstandbeeld voor het paleis van de Koningin? - De
| |
| |
kapitein schreed nader en wilde juist in flinke soldatentermen zijn hart lucht geven, toen er verandering in het standbeeld kwam.
Piet had groote moeite, in het zadel te blijven, want het paard-mensch wilde in de ‘houding’ springen.
Ten leste gleed Piet naar beneden en tusschen de achterbeenen van het paard door kon hij het woedende gezicht van den ouwe juist zien. Even daarna stond hij, de hakken tegen elkaar, naast Willem, die zoo goed en kwaad als het ging, het paardelijf van zich afgeschud had.
De kapitein voelde, dat hij zijn ernst niet kon bewaren, zoodat hij zijn strafpredicatie maar uitstelde tot den volgenden dag. Alleen zei hij even met barsche stem:
‘Breng dat karkas terug waar je het gehaald hebt en meld je morgen om 10 uur op mijn bureau.’
Ruiter en paard kregen elk 14 dagen provoost.
- - - - - - - - - - -
Den dag vóór het feest stond De Roos met een vrachtwagen voor den ingang van de kazerne om bruintje af te halen.
De schildwacht verwees hem naar den sergeant van de wacht en deze ging naar den kapitein om permissie te vragen voor het wegvoeren van het paard.
De kapitein zat druk tusschen zijn paperassen, toen de sergeant zich meldde en permissie vroeg.
‘Gauw sergeant, ik heb het druk.’
| |
| |
‘Ja, kapitein, mag het paard de kazerne uit?’
‘Wat drommels, is hier een paard in de kazerne?’
‘Ja, kapitein, U weet wel, het paard van korporaal Slof.’
‘Heeft hier een korporaal ook al een paard? Hou me niet voor den gek.’
Het duurde lang, voor de ouwe op de hoogte was; eindelijk herinnerde hij zich het geval van dien avond op de binnenplaats en nu proestte hij het uit:
‘Laat loopen de knol, maar zeg tevens aan korporaal Slof, dat hij nooit meer paarden maakt.’
‘Best kapitein.’
Spoedig was het paard op den wagen geladen en voort ging het.
- - - - - - - - - - -
Het zag er gezellig uit in de groote feestzaal waar de bazar gehouden werd.
Slingers groen en bloemen waren door de heele zaal aangebracht en langs de wanden bevonden zich allerlei kraampjes, net als op een kermis.
Een opgewekte menigte bewoog zich langs die kraampjes en kocht allerlei mooie dingen, die daar verkrijgbaar waren gesteld.
Jonge meisjes verkochten programma's met uit de hand gekleurde versieringen er op, ofwel chocolade of sigaretten.
Op een podium zaten, uitgedost in roode jassen, jongelui van de H.B.S. die een ‘band’ hadden gevormd en door hun vroolijke muziek hielden ze de stemming er geducht in!
| |
| |
Mevrouw Dijkstra had een tombola zonder nieten. Op een bord, verdeeld in vakken, was een wijzer aangebracht, die men kon ronddraaien. Op alle vakken waren kleinere en grootere prijzen geplaatst en de prijs, die de wijzer bij 't stilstaan aanwees, was gewonnen!
Het was een levendig gedrang voor deze tent want iedereen wilde een kansje wagen.
Eddy en Freddy mochten meehelpen opzetten, en als de drukte afnam, publiek lokken:
‘Hier is de tombola, dames en heeren, prachtige prijzen en geen nieten! Wie waagt een kans voor één kwartje!’ riepen ze dan.
Dat hielp, en de wijzer draaide weer vroolijk rond.
Van al dat roepen kregen ze een droge keel, en ze mochten in de limonade-tent een glas Ranja gaan drinken.
Maar de avond-voorstelling zou nog héél wat leuker worden, want ze wisten dat De Roos zou meedoen en ze hadden net zoolang gesmeekt, tot ze mochten opblijven tot De Roos op het tooneel was geweest.
Het was een verzorgd programma, dat werd opgevoerd. Eerst kwam er een toespraak van den Voorzitter, vervolgens voerde een gezelschap dames en heeren in ouderwetsche kleederdracht een stukje op ‘Een avondje bij de familie Stastok’ bewerkt naar de Camera Obscura van Hildebrand.
Het tooneel, de costumes en al wat er bij te pas kwam, alles was zuiver Oud-Hollandsch, en een luid handgeklap beloonde de geslaagde opvoering.
| |
| |
Een kinderkoor zong allerliefste wijzen. Ook waren er mooie muzieknummers voor viool en cello. Een heer die goed kon fluiten, bootste alle vogels na, tot zelfs de nachtegaal; een dame zong verschillende nummers, maar Eddy en Freddy zaten te wachten op hun vriend De Roos. Nu nog een dansnummer. Op de maat der muziek zweefden jongedames in keurige costumes over het tooneel tot... het scherm opging voor ‘Holland's Welvaren’ een verrassing door J. de R.
Het tooneel stelde een Oud-Hollandsch marktplein voor, rechts een herberg met uithangbord waarop te lezen stond: ‘Holland's Welvaren.’
De muziek speelde een zachte wijs. Uit de herberg kwam de dikke, welgedane waard... het was De Roos, in Oud-Hollandsch costuum.
Midden voor het publiek groette hij met zijn grooten, zwarten hoed. Toen klapte hij met een zweep, dien hij in de hand had.
De muziek zette plotseling een daverende marsch in, en... uit de schermen stapte op de maat het kunstpaard, een helper zat er in, maar dat kon natuurlijk niemand zien.
Midden voor het voetlicht hield het paard stil en maakte een diepe buiging voor het publiek... Gelach en geklap.
Nu zweeg de muziek en de Roos begon een grappige toespraak waarin hij van allerlei vertelde over de edele paardensport; Tom Mix met zijn wonderpaard Toby, de gezondheidsleer en de noodzakelijkheid voor het publiek om een offer te brengen voor de haver voor 't edele ros.
| |
| |
Met paard en al stapte hij de zaal in, om onder alle mogelijke grappen door, in zijn grooten hoed te collecteeren. Hij haalde geweldig veel op. Nu ging hij tot de rekenkunst over.
Verschillende personen uit 't publiek moesten op 't tooneel komen en dan stampte 't paard hun leeftijd, met den linkerpoot de tientallen, met den rechter- de eenheden.
Het waren allen gecostumeerden die in 't complot waren.
Het laatst kwam er een, verkleed als oude grootmoeder met grijze pijpekrullen. Toen had het paard zoovéél te stampen dat er geen eind aan kwam.
Tot slot kwam er een wals waaraan alle gecostumeerden deelnamen... en ook het paard, dat de dolste sprongen ten beste gaf.
Nog heel wat werd er dien avond vertoond, maar Eddy en Freddy moesten naar huis en naar bed. Het was laat genoeg geworden.
| |
| |
|
|