| |
| |
| |
| |
Tiende hoofdstuk.
Kennismaking met Charley Chaplin.
Rik, tik, rikketik, ging het vlak voor het raam van Freddy's logeerkamer. Met verwondering en ook niet zonder angst hoorde deze het aan. Wat zou dat vreemde geluid toch te beteekenen hebben?
Hoor eens, rikke-tik, rikke-tik, het hield niet op, en wat gutste de regen, hu, Freddy huiverde en kroop met zijn heele hoofd onder de dekens.
Zou hij Eddy roepen? Maar neen, die zou hem om zijn kinderachtigheid uitlachen. Daar ging de deur van de kamer open, en het hoofd van Eddy verscheen om den hoek:
Opstaan, opstaan, luie kipjes,
Opstaan, opstaan, 't is al tijd
klonk het, en schaterend van het lachen trok hij zijn neefje de dekens van het hoofd.
De kat die krabt de krullen van de trap
De kat die krabt de krullen van de trap
‘Schei uit, schei uit, ik stik,’ riep Freddy en
| |
| |
stond in een ommezientje in zijn pyamapakje voor het bed. Nu begon de pret pas. De twee leuke kabouters in hun grappige nachtpakjes, dansten samen de kamer door.
Want we moeten zoo meteen
Dansend door de poortjes heen.
Rikke-tik, rikke-tik, hoei, hoei, fuut, ging het buiten.
Eddy schoof de gordijnen uiteen, en daar zag Freddy de oorzaak van het angstwekkende geluid.
De wind huilde, de regen plaste stroomend neer, en uit de overloopende dakgoot drupte telkens een dikke druppel op het kozijn.
Gelukkig dat hij zijn angst maar aan niemand verraden had, anders zou Eddy hem wel lang niet flink gevonden hebben!
Wat een treurig vooruitzicht, regen en niet zoo'n beetje ook! Er viel water genoeg vooreen heele week.
| |
| |
Toen onder veel gelach en gestoei het ochtendtoilet was beëindigd, waarbij ze elkander af en toe eens met den tandenborstel achterna zaten, dan weer onder een lustig marschliedje in den pas door de kamer marcheerden, stoven ze de trappen af om te gaan ontbijten.
‘Stil jongens, wat maken jullie een leven, ik kan wel merken dat het waait,’ kwam Mevrouw Dijkstra ze kalmeeren. ‘Denk er nu aan, bij het ontbijt moet het heel rustig en bedaard zijn in de kamer.’
Wat jammer, en ze hadden nu juist zoo'n lust eens flink ‘keet’ te maken! Na het ontbijt zaten ze zich in de huiskamer te vervelen. Wel broeiden ze op een plannetje om zich den tijd te korten. Het scheen echter niet te willen vlotten.
‘Jongens, wat zitten jullie te druilen,’ zei mevrouw, ‘wil ik eens een aardig versje opzeggen, dat ik in mijn jeugd heb geleerd?’
De jongens vonden het goed, en Mevrouw begon:
Domme Hans.
Hansje wou wel bakker worden,
Maar - het vuur kan branden;
Schoorsteenveger?... ach, het roet
Geeft maar zwarte handen.
Hansje wil een landman worden,
Maar - dan moet hij graven -
Molenaar, dàt was niet kwaad,
Maar met zware zakken slaven...
Hansje, Hansje, denk er om
Van het werken word je krom.
| |
| |
Hansje wou een jager worden,
Maar hij kon niet mikken.
Hansje kon wel snijder worden,
Maar - de naalden prikken.
Wacht eens, dan een smid misschien,
Ach, 't is zoo zwaar, dat smeden;
Bakken? Ach, ik ben te zwak
Lieve tijd, kom, zeg me dan
Wat je graag wilt kiezen?
Hansje ligt het liefst te bed,
Daar kan hij niet bevriezen.
Dit versje vonden de jongens aardig en Freddy nam zich voor het uit zijn hoofd te leeren om voor Corrie op te zeggen als ze kwam om hem te halen.
‘Ik weet nog iets aardigs,’ waarschuwde Mevrouw. ‘'t Is een rekensommetje, luister.
Een boer stond met een mand vol kippen op de markt. Eerst verkocht hij de helft zijner kippen en een halve kip, zonder een kip in tweeën te deelen. De tweede maal verkocht hij van de overgebleven kippen ook de helft en een halve kip, weer zonder er een te verdeelen. Voor de derde en laatste maal verkocht hij nogmaals de helft van de overgebleven kippen en een halve kip, ook nu zonder er een te verdeelen. Al de kippen waren nu verkocht.
De vraag is: hoeveel kippen had de boer in zijn mand?’
De oplossing was gemakkelijk, maar veroorzaakte toch heel wat vroolijkheid.
Toen had ze weer een moeilijken zin, die een aantal keeren achter elkaar rad opgezegd moest
| |
| |
worden. De jongens konden het maar niet zonder fout nazeggen:
‘Ik tik dit dik blad blik plat.’
Maar het mooiste kwam nog. Mevrouw Dijkstra had in de courant gezien, dat er in de bioscoop op de Groest een kindervoorstelling gegeven werd, en daar ze wel wist, dat meneer en mevrouw het zouden goedkeuren, had zij bij zichzelf besloten er met haar kleine vrienden heen te gaan.
‘Nu jongens,’ begon ze dus, nadat Eddy ‘Jopie Slim en Dikkie Bigmans’ in de poppenkast vertoond had, ‘dat was erg vermakelijk, maar als je zoo'n grappige geschiedenis in de bioscoop ziet, is het net, of de personen vóór je levend zijn - je moet er om lachen, of je wilt of niet.’
‘Dat zou ik wel eens willen zien,’ riepen Eddy en Freddy als uit één mond. ‘Lieve Mevrouwtje, gaan we eens naar de bioscoop?’
‘Nu, jongens, voor belooning, omdat je den laatsten tijd zoo bedaard geweest bent, en omdat er wel een vergoeding mag zijn voor het slechte weer, zullen we dat maar eens doen vanmiddag.’
‘Vanmiddag al, hoera!’ riep Eddy. ‘Wat zal ik mij vermaken,’ en hij gaf mevrouw Dijkstra een zoen die klonk.
‘Het treft juist goed,’ zei mevrouw, ‘dat er vanmiddag kindervoorstelling is en dat er een erg komisch nummer wordt gegeven van Charley Chaplin.’
‘Vooruit, Freddy, een eeremarsch voor me- | |
| |
vrouw en voor Charley Chaplin,’ riep Eddy en onder vroolijk gezang marcheerde het rumoerige tweetal de tafel om, telkens als ze mevrouw passeerden met een ondeugend gezicht salueerende.
Kwart voor twee waren de jongens met hun geleidster aan het loket en nam mevrouw de plaatskaarten. Onderwijl hadden de grappenmakers alweer pret in de groote affiches en reclame-biljetten die daar waren opgehangen en waarop verschillende tooneelen uit de te vertoonen filmen waren te zien.
Maar aan den ingang... wat daar stond ging alles te boven, dat was... meneer Charley in eigen persoon. Het was een prachtig nagemaakte pop. Zijn voeten stonden naar buiten en waren gestoken in reusachtige turftrappers van schoenen en op zijn hoofd had hij een havelooze, ronde hoed. Zijn jas was al even gek als zijn gezicht en zijn broek was zóó wijd, dat er wel twee van gemaakt hadden kunnen worden.
Vroolijk lachend gingen de neefjes met mevrouw naar binnen, waar ze een heel mooi plaatsje kregen. Ze waren nog vroeg, dus ze hadden keus. Op hun gemak keken ze de zaal eens rond, en luisterden naar de vermaningen van mevrouw, om straks als het licht uitging, geen grappen te maken. Ze beloofden dit en deze belofte hebben ze gehouden. Langzamerhand vulde zich de zaal en de meeste menschen brachten kinderen mee, zoodat Eddy heel wat had te wuiven tegen bekende jongens, die op hun beurt terugwuifden en ‘d-a-a-g’ riepen.
| |
| |
Eindelijk ging de electrische verlichting uit, de muziek begon te spelen, en daar begon het eerste nummer, vertoonende een groote parade voor den Koning van Engeland. Ademloos zaten Eddy en Freddy toe te zien. Wat dansten die paardjes en wat zaten de ruiters kranig in den zadel.
Dan kwam een tooneel in een kamp. Zulke tenten wilden de jongens ook wel eens opslaan.
Daarna vliegmachine's, een Zeppelin.
De eerste film was uit, en het licht ging weer op.
De jongens waren er stil van, zooveel hadden ze gezien. Het overtrof de verwachtingen.
Nu kwam Charley Chaplin aan de beurt.
‘Buitenmodel schoenen’ was de titel.
Wat hadden de jongens een pret. Ze stompten en knepen elkaar van louter plezier.
Ook mevrouw Dijkstra vermaakte zich best.
Onderwijl ging de grappige vertooning maar door.
Vriend Charley ging er op uit om een paar nieuwe schoenen te koopen en stapte een schoenenmagazijn binnen. Daar ging hij rustig op een stoel zitten, natuurlijk pal er naast. De bediende hielp hem eerbiedig op en deed zeer zijn best voor zoo'n eerwaardigen klant. Met veel vieren en vijven, waarbij de bediende af en toe door Charley gruwelijk in het ootje werd genomen, werden de voeten van Charley gemeten, maar zulke voeten had de winkelier nog nooit gezien.
Hij werd echter door Charley gedwongen schoenen te gaan halen, waarbij zijn snelheid
| |
| |
door een schop van Charley werd vergroot. De heele winkel werd leeggehaald, stapels doozen stonden in het rond, maar geen enkel paar paste.
Dan maar weer passen. Nieuwe voorraad werd aangevoerd, de afgekeurde berg werd zóó hoog, dat Charley er haast achter verdween, maar geen keuze was erbij. Plotseling wordt Charley aangegrepen door een aanval van woede op den bediende, die hem zoo slecht wist te helpen. Hij vliegt overeind, neemt den bediende bij het achterste deel van zijn pantalon, houdt hem zoo met 't hoofd omlaag in de hoogte en legt hem tot spot boven op den berg schoenendoozen. Toen begint hij hem met de schoenendoozen te bekogelen. De eene doos vóór, de andere nà, wordt hem om de ooren gekeild, de bediende kogelt terug en opeens is er niets meer te zien dan schoenen en doozen, die zoo dicht door de lucht vliegen als sneeuwvlokken in den winter. Charley krijgt een schoen tegen zijn neus en wordt nu eerst recht boos.
Juist komt de eigenaar van de schoenenzaak op het rumoer af en wil Charley pakken. Deze trekt zijn revolver en begint te paffen. Bij ieder schot springen de patroon en de bediende in de hoogte om den kogel te ontgaan en dan begint een wilde jacht om en over de stapels, die er nog liggen.
Agenten komen erbij en jagen mee, ook al bij ieder schot van Charley in de hoogte wippend. Het eind is, dat Charley naar buiten ontsnapt en de vervolgers in wanhoop boven op de schoenen zitten. Het was door het dolle heen en de beide neefjes verklaarden volmondig, dat
| |
| |
ze nog nooit zoo gelachen hadden.
Nu volgde een kostschoolfilm, naar een Engelsch jongensboek bewerkt. Het heette:
‘Tommy Brown op de Kostschool.’
Deze vertooning was ook al heel belangwekkend, daar Tommy, met zijn ridderlijk jongens-karakter, aller harten wist te winnen.
In ademlooze spanning zagen de kinderen toe, hoe Tommy tegen een grooten bullebak van een schooljongen moest vechten om een
| |
| |
makkertje te beschermen. Bij het visschen op verboden terrein zat hij op een keer tot in den avond in een wilg aan den oever, omdat de boschwachter bij den boom zijn pijpje zat te rooken.
Tenslotte moest hij het opgeven en werd door den boschwachter naar den strengen schooldirecteur gebracht.
Eindelijk werd nog een kindersprookje, de ‘Schoone Slaapster in het Bosch’, vertoond, waarin de prachtigste costumes en de schoonste kasteelen en landschappen zich aan de oogen der vele toeschouwers vertoonden, en toen was de voorstelling afgeloopen.
Veel hadden de jongens te vertellen toen ze thuis kwamen en zelfs de zieke mevrouw Van Hedel moest lachen om het vuur, waarmee de geschiedenis van het schoenenpassen werd weergegeven.
Ze droomden er den heelen nacht van.
|
|