nis en verbazing.
Een dichte stofwolk hing in de kamer en ook Freddy was van het hoofd tot de voeten met stof bedekt.
‘Heb ik dat niet mooi gedaan?’ riep Freddy haar toe. ‘Fijn hè, Corrie, fijn.’
Corrie wist niet, of ze waakte of droomde.
Alle boeken bijna, die zoo netjes in rijen in de kasten hadden gestaan, lagen nu in hoopen wanordelijk op den grond, op de stoelen, op de tafel, op den lessenaar.
En ineens dacht Corrie aan het groote verdriet, dat haar vader zou hebben, die zoo heel veel van zijn boekenschat hield.
Eensklaps begon ze hevig te snikken.
Freddy liet het boek vallen, dat hij in de hand hield en liep verschrikt op zijn zuster toe.
‘Corrie, wat is er?’ vroeg hij angstig. ‘Toe, zeg me wat er is, Corrie.’
Hij wilde zijn armen om haar hals slaan, doch Corrie weerde hem af.
‘Ga weg,’ riep ze, ‘ga weg, ondeugende, leelijke jongen.’
Freddy werd nu een en al verbazing.
‘Ondeugend, ik ondeugend,’ verdedigde hij zich; ‘ik wou pa een plezier doen. Ik wilde een catalogus voor hem maken, Corrie. Heusch, je mag niet boos op me zijn.’
Toen zag Corrie, dat Freddy zelf tranen in de oogen had en ze begreep, dat hij werkelijk iets liefs voor pa had willen doen.
‘Ik zie nu,’ zei ze, ‘dat je werkelijk pa hebt willen verrassen, maar je begrijpt nu toch wel, dat een kleine jongen als jij zoo'n gewichtig