De wellevendheid (Ned. bewerking A.F. Diepen)
(1902)–Johann Bernard Krier– Auteursrecht onbekendHandboek ten gebruike van R.K. seminariën, colleges, kweekscholen en pensionaten van ouders en opvoeders
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||
Vijftiende hoofdstuk.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||
tranen verdwenen; maar toch gevoelt hij het kloppen van het tederminnend moederhart en ook zijn ogen vullen zich met tranen. Levendig staat hem weder het beeld der moeder voor de geest. Hij hoort, hoe zij hem zacht en liefdevol vermaant en waarschuwt, hoe zij hem toespreekt, hem vergeeft, hem bemoedigt en zijn kinderhart wordt diep bewogen. Hij leest en herleest het dierbare schrijven en bewaart het zorgvuldig als een kostbaar kleinood. Van tijd tot tijd zal hij het weder te voorschijn halen, om zich in die aanblik te verheugen, te bemoedigen en te versterken. Een goede brief houdt dikwijls een kind of een vriend op de rechte weg of brengt hem, wanneer hij dwaalwegen had ingeslagen, weder op die weg terug. In de brieven vertonen zich ook op onmiskenbare wijze de graad van ontwikkeling en het karakter van den mens: le style c'est l'homme. Door brieven breiden sommige personen hun handelsbetrekkingen of hun werkkring tot de meest afgelegen streken uit. Eindelijk bespaart men door brieven veel geld en tijd: in plaats van een met onkosten en zwarigheden verbonden reis te ondernemen, schrijft men een brief en de zaak komt even goed terecht. Om al deze redenen is het voor den mens, die aanspraak wil maken op beschaving, zeer nuttig de voorschriften te kennen, waarnaar hij zich bij het schrijven van brieven moet regelen. | |||||||||||||||||||||||
I. Algemene Voorschriften.De brieven worden onderscheiden in brieven over zaken, beleefdheidsbrieven en vriendschapsbrieven. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||
1. De brieven over zaken behoren tot de ambts- of beroepsplichten; daarom mag het schrijven van zulke brieven in geen geval achtergelaten of te lang verschoven worden.
2. De beleefdheidsbrieven zijn welstaanshalve verplichtend. Zij worden geschreven:
a) Als antwoord op ontvangen brieven. Iedere brief verdient een antwoord, wanneer geen bijzondere en gewichtige redenen daarvan ontslaan. b) Als teken van dankbaarheid voor een betoonde attentie of een bewezen dienst. c) Als gelukwens aan ouders, oversten, weldoeners, vrienden bij Nieuwjaar en Verjaar- of Naamdag. d) Als antwoord op een uitnodiging. e) Als uitdrukking zijner vreugde of zijner deelneming bij het bericht van een bijzonder gelukkig of droevig voorval, in het leven van een familielid of van een bekende.
3. De vriendschapsbrieven hebben ten doel de goede betrekkingen tussen familieleden en vrienden te onderhouden. Deze briefwisseling mag niet te druk zijn; zij zou vooreerst te veel tijd in beslag nemen en tweedens zou zij soms een verkeerde uitwerking kunnen hebben. Voor korte mededelingen gebruikt men tegenwoordig dikwijls briefkaarten. Deze zijn daartoe bijzonder geschikt. Onpassend zou het echter zijn, een briefkaart te gebruiken voor een deftige felicitatie of condoléance, voor een deftige uitnodiging of voor het bespreken van ernstige en intieme zaken; ondergeschikten past het ook niet licht op deze wijze met hun oversten, tenzij over zaken, te corresponderen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||
4. Men zij niet nalatig in het beantwoorden der ontvangen brieven. Niets hindert meer, dan dat brieven lang onbeantwoord blijven. Deze nalatigheid wordt niet licht vergeven, omdat de mensen ze veelal beschouwen als een geringschatting van hun persoon en niet zelden is zulke nalatigheid dan ook de aanleiding tot een blijvende verkoeling of tot een geheel afbreken der vriendschap. Daarom moet men de gewoonte aannemen iedere dag de brieven te beantwoorden, die men ontvangen heeft. Legt men ze terzijde met het plan dit later te doen, dan loopt men gevaar er niet toe te komen. Langzamerhand hopen zij zich op, zodat men ten laatste ook met de beste wil, ze niet meer behoorlijk beantwoorden kan. Bij lang uitstellen zou het antwoord ook dikwijls overbodig worden; men zou er zich slechts belachelijk door maken. Overigens is men zelf veel meer tevreden en kalm gestemd, wanneer men zijn verplichtingen in deze bijtijds nakomt. 5. Voor men een brief begint te schrijven, overlegge men eerst, wat men zal zeggen. Na hem geschreven te hebben, leze men hem over en legge hem, wanneer hij van belang is, terzijde, om hem enige tijd later nog eens opmerkzaam na te lezen en, zo nodig, te verbeteren. Men schrijve niets, waardoor men zich zelven of anderen in ongelegenheid kan brengen: daarom schrijve men niet in de eerste opwelling van toorn, maar wachte men tot deze bedaard is; heeft men het gedaan, dan verzende men ten minste de brief niet aanstonds. Ook hier schaft de nacht raad: de opwelling bedaart en zachtere gevoelens keren weder; men zou anders dikwerf spijt kunnen hebben, dat men tegen den | |||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||
geadresseerde zo heftig heeft uitgevaren, te meer daar het geschrevene blijft: ‘scripta manent’. Als een brief verzonden is, kan men er niets meer aan veranderen. Hoe dikwijls komt een brief niet in verkeerde handen, hoe dikwijls volgen daaruit voor den onvoorzichtigen of opgewonden schrijver niet allerlei onaangenaamheden! Men zij daarom behoedzaam en voorzichtig in zijn schrijven. 6. Betrekkelijk de inhoud van brieven lette men op het volgende: a) In brieven, die over gewichtige aangelegenheden of treurige gebeurtenissen handelen, mag men niet over andere zaken, die op het onderwerp geen betrekking hebben, spreken: dit zou de gewenste ernstige indruk kunnen verzwakken of zelfs geheel wegnemen. In vertrouwelijke vriendschapsbrieven kan over alles geschreven worden, wat men in een brief mag mededelen en wat niet door kiesheid of takt verboden wordt. b) Men spreekt het eerst over de aangelegenheden, welke den geadresseerde en de zijnen betreffen; over zichzelven pas op de tweede plaats; zó vorderen het de liefde en de nederige bescheidenheid. Wat andere zaken betreft, begint men met het gewichtigste en gaat dan tot het minder gewichtige over. c) Groeten van anderen mag men gewoonlijk slechts doen in brieven aan zijns gelijken of aan vertrouwde vrienden, zelden in brieven aan onbekenden of oversten. Voor laatstgenoemden mag men geen andere groeten insluiten dan die van ouders, broeders en zusters. Hetzelfde geldt van de groeten, die men hun verzoekt aan anderen over te brengen. Nooit mag men een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 226]
| |||||||||||||||||||||||
overste daarmede voor zijn ondergeschikten belasten, tenzij dezen als één huisgezin met hem vormen. Ook oversten zullen slechts zelden een onderdaan verzoeken, anderen in hun naam te groeten; diegene, die de groeten overbrengt, moet niet ver beneden dengene staan, die ze aanbiedt, noch beneden hem, die ze ontvangt. d) Een postscriptum (P.S.) mag slechts in brieven aan vrienden en gelijken voorkomen en wel: A) over zaken, die eerst na het schrijven van de brief bekend zijn geworden; B) om iets mede te delen, wat in de brief niet gevoeglijk kon gemeld worden; C) om bijzaken mede te delen, die in de loop van de brief vergeten zijn. In geen geval mag de betuiging van vriendschap of een gelukwens in een postscriptum geschieden. Heeft men aan het slot van een brief aan een hooggeplaatst persoon nog iets toe te voegen, dan moet men zich de moeite getroosten de gehele brief over te schrijven en het ontbrekende tussen de tekst in te lassen. 7. Bij het opstellen van de brief moet men het volgende onderhouden: a) De brief moet eigen werk zijn van den schrijver. Nooit mag men een brief naar een voorbeeld of uit een gedrukte verzameling afschrijven; zelfs niet met Nieuwjaar of bij feestelijke gelegenheden. Wat zoude hij, die de brief ontvangt, zeggen, als hij deze eens in een brievenboek woordelijk terugvond? Met eens anders veren pronken, strekt nooit tot eer. Een uitzondering maken evenwel verzoekschriften aan hooggeplaatste personen, rekesten, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 227]
| |||||||||||||||||||||||
smeekschriften aan de Hoge Regering, enz.; deze mag men soms uit boeken overnemen, of ze door iemand, die met dergelijke zaken beter op de hoogte is, doen opstellen. Overigens, wil men, dat zijn brieven anderen aangenaam zijn en hun belangstelling inboezemen, dan moeten deze eigen gedachten en eigen gevoelens openbaren, en niet die van anderen. b) De taal zij natuurlijk, eenvoudig, gemakkelijk en vloeiend. Men moet geen jacht maken op geestigheid, noch door gezwollen perioden en hoogklinkende phrasen effect willen bereiken, want dan zou men juist het tegendeel bewerken van hetgeen men beoogt. Wat men mede te delen heeft, brengt men kort en ongekunsteld op het papier; men drukt zich daarbij ongeveer op dezelfde wijze uit, als men het mondeling zou doen. Een brief is geen feestrede, maar een geschreven gesprek. c) De taal zij evenwel waardig, niet te alledaags, niet triviaal, onbescheiden of kwetsend. Al zou men ook een beledigende brief vol ongepaste uitdrukkingen en grofheden ontvangen hebben, dan mag men deze nog niet op dergelijke wijze beantwoorden. Of wel men zwijgt over de krenkende uitdrukkingen en behandelt slechts de zaken: of wel men beantwoordt deze kort en krachtig, maar steeds in beleefde en waardige vorm. d) De stijl moet passen bij de stand en de leeftijd van den schrijver en den geadresseerde, en bij het ontwerp van de brief. In alle brieven mag niet dezelfde toon heersen. Aan een kind schrijft men anders dan aan een grijsaard; aan een man van zaken anders dan aan een | |||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| |||||||||||||||||||||||
geleerde. Brieven aan vrienden moeten hartelijk en vertrouwelijk zijn; die aan oversten bescheiden en eerbiedig. Aan ondergeschikten schrijft men liefderijk en welwillend; vooral moet men hun verdiensten erkennen en prijzen; men kan dan ook later, als het nodig mocht zijn, afkeuren, wat afkeuring verdient. Handelt de brief over een treurige aangelegenheid, dan moet de toon ernstig zijn; is het onderwerp vrolijk, dan schrijve men opgeruimd en blijgeestig. Handelsaangelegenheden worden zaakrijk, kort en bondig behandeld. e) De stijl moet zuiver zijn, vrij van fouten tegen de spraakkunst; men lette in 't bijzonder op spelregels en interpunctie. Fouten maken een ongunstige indruk en getuigen òf van gebrek aan degelijke kennis òf van slordigheid, die onaangenaam moet zijn aan hem, aan wien de brief gericht is. Daarom moet men bezorgd zijn, zuiver te schrijven en het geschrevene altijd nog eens overlezen. Zelfs hij, die een uitgebreide correspondentie heeft, zal goed doen steeds een woordenboek bij de hand te hebben, om zich te vergewissen omtrent de schrijfwijze of de betekenis der woorden. 8. Onder de verschillende delen van de brief verdient een nadere verklaring: a) De datum. Iedere brief moet een datum dragen, d.w.z. een vermelding van de naam der plaats, van waar men schrijft, en van de dag, de maand en het jaar, b.v. Amsterdam, de 7de October 1927. De dag en het jaartal worden steeds in cijfers geschreven. Het lidwoord de mag ook weggelaten worden. b) De aanspraak of het hoofd van de brief en het slot. Deze zijn verschillend naar gelang | |||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| |||||||||||||||||||||||
van de waardigheid en de stand van den persoon, aan wien men schrijft. Eveneens de in de brief zelf of op het adres gebruikelijke titulatuur. Wij geven deze in dit Hoofdstuk onder III. c) De tekst van de brief; A) Enigen zijn van mening, dat de brief niet met ‘ik’ mag beginnen, omdat de bescheidenheid dit verbiedt. Ofschoon het beter is de brief niet met dit woord aan te vangen, kan men toch niet zeggen, dat het bepaald verkeerd is; het is voldoende, wanneer men zorgt, dat het woordje ‘ik’ niet te dikwijls voorkomt. B) In brieven aan hooggeplaatsen moet in de tekst van tijd tot tijd de titel herhaald worden. C) Alle woorden in een brief moeten voluit geschreven worden; alleen de woorden: Mijnheer, Mevrouw, Mejuffrouw en enige titels, waarvoor afkortingen gebruikelijk zijn, b.v. Z.D.H. in plaats van Zijne Doorluchtige Hoogwaardigheid, zijn hiervan uitgezonderd, als men andere personen dan den geadresseerde of diens verwanten daarmede aanduidt. Jaartallen en andere grote getallen, worden in cijfers uitgedrukt; de kleine getallen, uitgezonderd dag en datum, worden in letters geschreven. d) De handtekening. Iedere fatsoenlijke brief draagt een ondertekening. Anonieme brieven schrijven doorgaans slechts zij, die reden hebben het licht te schuwen. Men doet wijs zulke brieven als niet geschreven te beschouwen. De naam van den briefschrijver moet duidelijk en goed leesbaar geschreven worden. 9. Over de benodigdheden voor het schrijven van brieven het volgende: a) Men neemt geen blad uit een schrijfboek, doch | |||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| |||||||||||||||||||||||
brief- of postpapier. Dit moet in de regel glad en wit zijn. Fantasiepapier behoort alleen in een damescassette. Men mag naar verkiezing geliniëerd of ongeliniëerd papier gebruiken. In het laatste geval kan men zich van een transparant bedienen: de lijntjes met potlood te trekken, strijdt met de goede toon. b) Het papier moet zuiver, ongebruikt en ongekrenkt zijn. Men neme nooit papier, dat reeds gedeeltelijk beschreven is. Een nette brief maakt steeds een goede indruk. c) De goede toon vordert, dat men voor deftige brieven een dubbel vel neemt, zelfs dan als men slechts enige woorden te schrijven heeft. Gezegeld papier valt niet onder dit voorschrift. Voor zaken of handelscorrespondentie gebruikt men ook een enkel vel. d) Het gewone briefformaat is octavo. De elegante wereld verkiest soms een kleiner formaat: in zestien (in sextodecimo); het dubbel postformaat (in quarto) is passend voor brieven aan hooggeplaatste personen, soms ook voor verzoekschriften, enz., ofschoon het in folio daarvoor ook wel gebruikelijk is. Voor kleinere mededelingen aan vrienden en ambtgenoten, - voor diensten, die men van elkander verlangt of aan elkander bewijst, - voor uitnodigingen, voor felicitaties enz. gebruikt men dikwijls witte kaarten van stijf papier. Zijn deze van groot formaat, dan worden zij ook wel dichtgevouwen in de handel gebracht en slechts aan de binnenzijden beschreven. Deze kaarten bieden het voordeel aan, datgene, wat men te zeggen heeft, eenvoudiger te kunnen schrijven, zonder een lange inleiding of een lang slot. Men schrijft dan, wat de stijl betreft, vrijer en meer ongedwongen dan in een brief van groter formaat. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| |||||||||||||||||||||||
e) De inkt moet zwart, niet blauw, rood of groen zijn. Men kan het geschrevene laten opdrogen of het met vloeipapier of op andere wijze droogmaken. In ieder geval moet men zorgen, dat er geen spoor van zand op de brief kan waargenomen worden. 10. Wat verder de vorm en de inrichting van de brief aangaat, heeft men op het volgende te letten: a) Men laat gewoonlijk ter linkerzijde een witte rand of marge open; deze is meer of minder breed naar gelang van het formaat van het papier. Bij het in octavo-formaat, hetwelk het meest gebruikelijk is, blijft slechts een smalle rand, bij het in folio blijft ongeveer een vierde van het vel onbeschreven. Deze rand mag men niet door een potloodlijn aftekenen; bij belangrijke stukken echter is het geoorloofd, soms voorgeschreven, deze door een lijn met inkt van het beschreven gedeelte te scheiden. Wordt er in deze stukken op die marge later iets ter aanvulling of ter verbetering bijgevoegd, dan wordt dit geparafeerd (voorzien van de handtekening des schrijvers, of van haar beginletters), met de bijvoeging: ‘wijziging (doorhaling) goedgekeurd’. b) De brieven moeten goed leesbaar en zo sierlijk mogelijk geschreven zijn. Net schrift behaagt; schrift, dat bijna niet te ontcijferen is, mishaagt en is niet zelden oorzaak, dat men niet begrepen wordt of dat de brief ter zijde wordt gelegd. De brieven moeten ook zonder inkt-, olie- of vetvlekken zijn, zonder verbeteringen, doorhalingen, enz. Vooral brieven aan aanzienlijke personen mogen geen spoor van verbetering dragen. Valt er in deze iets te veranderen, dan moet men de brief, hoe lang hij ook zijn moge, geheel overschrijven. Slechts in | |||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| |||||||||||||||||||||||
vertrouwelijke brieven aan de beste vrienden mag men soms de nodige wijzigingen aanbrengen. c) Gewoonlijk begint men de brief door bovenaan, op de eerste bladzijde, rechts de plaats van afzending en de datum te vermelden, dan volgt, ongeveer drie vingerbreedten lager, de aanspreking en weer één tot drie vingerbreedten lager de tekst. Op de tweede bladzijde begint men ter hoogte van het midden van het gedeelte, dat op de eerste bladzijde tussen datum en aanspraak is wit gebleven. In brieven aan vrienden mag men op de tweede bladzijde bovenaan beginnen. Is één vel niet voldoende, dan neemt men er een tweede bij. De rest der mededelingen op het witte gedeelte of op de rand of kruisgewijze door het eerste vel te schrijven, is zeker in enigszins deftige brieven, strijdig met de goede toon. In brieven aan ouders, broeders en zusters of vrienden kan dit echter geduld worden. Het tweede vel kan men bovenaan beginnen. Sommigen laten de tweede bladzijde onbeschreven en schrijven dan op de derde; dit getuigt echter niet van goede smaak en men doet wèl dit gebruik niet na te volgen. Is het geschrevene voor de druk bestemd, dan behoort men slechts één zijde van het papier te beschrijven. d) Wanneer men tot een nieuw onderwerp overgaat, begint men telkens met een nieuwe regel, en wel, juist als in de gedrukte stukken, een weinig inspringend, ongeveer zóveel, dat er twee of drie letters vóór zouden kunnen staan; men lette hierop ook bij de eerste regel, waar nog groter ruimte open blijft. e) De datum staat, zoals reeds is opgemerkt, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 233]
| |||||||||||||||||||||||
gewoonlijk bovenaan rechts, doch men mag hem ook links aan het einde van de brief plaatsen, een weinig lager dan de ondertekening. In brieven, die over zaken handelen, doet men het best hem bovenaan op de eerste bladzijde te stellen; in verzoekschriften aan aanzienlijke personen plaatst men hem bovenaan, in vriendschappelijke brieven onder of boven naar verkiezing. In brieven aan hooggeplaatste personen zet men soms boven de aanspreking het adres, b.v.: Aan Dit geldt ook voor handelsbrieven, met het oog op het kopiëren. In verzoekschriften en rekesten brengt men deze adressen ook dikwijls aan op de eerste bladzijde aan de voet links. f) De ondertekening mag niet op de eerste regel van een bladzijde staan. Kan men ze niet meer gevoeglijk op de beschreven bladzijde aanbrengen, dan moet men de tekst zó verdelen, dat op de volgende bladzijde ten minste nog twee regels aan de ondertekening voorafgaan. 11. Voor het verzenden van brieven gebruikt men tegenwoordig enveloppen van alle grootte en vorm. Bij grote enveloppen laat men de brief ongevouwen of men vouwt hem in tweeën of drieën en wel in de breedte, naar gelang de grootte van de enveloppe; voor kleinere enveloppen vouwt men hem eerst in de lengte en daarna in de breedte; voor lange enveloppen vouwt men een stuk in de lengte. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 234]
| |||||||||||||||||||||||
12. De enveloppen zijn veelal gegomd en worden na bevochtiging van de gom gesloten. Zijn de brieven aan zeer hooggeplaatste personen gericht, dan is het wel gebruikelijk ze met rood lak te verzegelen. Zij, die een wapen voeren, drukken dit wapen daarop af; anderen gebruiken een stempel, waarop hun initialen, een zinnebeeld of een devies zijn aangebracht. Sommige aan te tekenen stukken moeten aldus verzegeld worden. 13. Zij, die in de rouw zijn, gebruiken, behalve voor handelszaken en verzoekschriften, bij hun correspondentie postpapier, kaarten, enveloppen, enz. met een passende zwarte rand en lak van zwarte kleur. 14. Aan het adres moet men grote zorg besteden. Het moet gemakkelijk te overzien zijn, leesbaar en net geschreven; alle overtollige strepen en krullen moeten daarbij vermeden worden. Bij gewone brieven schrijft men meestal ongeveer in het midden der enveloppe de titel, de voorletters en de naam van den geadresseerde; een weinig lager links zijn beroep of ambt; daaronder rechts de plaats van bestemming en nog lager straat en nummer of ook wel nabijgelegen grotere plaats. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 235]
| |||||||||||||||||||||||
Het nummer staat gewoonlijk na de naam der straat. Men kan het ook er voor plaatsen of zowel er voor als er achter. Enigen schrijven de plaats van bestemming bovenaan, daaronder een lange streep en dan de naam van den geadresseerde. Deze wijze schijnt bij de eerste aanblik meer practisch, en het is waarschijnlijk daaraan toe te schrijven, dat enige handelsfirma's daarmede zijn begonnen; doch zij vermag de boven aangegeven en op de officiële formulieren (briefkaarten, postkaarten, postwissels, enz.) aangeduide inrichting van het adres niet te verdringen. Op brieven naar het buitenland kan men boven het adres van den persoon links de naam van het land van bestemming plaatsen, anders plaatst men hem onder de straat en het nummer. Links onder op de adreszijde of achter op de enveloppe kan de afzender zijn naam en adres plaatsen, opdat de postadministratie, indien de brief onbestelbaar is, die aan den afzender kunne terugbezorgen. 12. De postzegels worden op de adreszijde der enveloppe, rechts in de bovenhoek, vastgehecht en wel in hun natuurlijke richting, dus niet schuin of ten onderste boven, niet links en nog minder op een andere niet beschreven plaats. Op deze wijze houdt men rekening met de smaak en vergemakkelijkt men den postbeambte het afstempelen. Men gebruike niet licht meer postzegels dan nodig zijn. Men moet steeds zijn brieven frankeren, want strafport betalen is voor niemand aangenaam en het zou ook kunnen gebeuren, dat een brief werd geweigerd, omdat hij niet gefrankeerd was. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 236]
| |||||||||||||||||||||||
Bij Dienstbrieven behoort het adres in de linker bovenhoek het woord ‘Dienst’ te bevatten en verder, als er aanspraak is op portvrijdom, volgens de daarvoor wel eens wisselende voorschriften te zijn ingericht. Indien men iemand, met wien men niet in betrekking staat, een antwoord vraagt, doet men wel daarvoor een postzegel in te sluiten. Deze wordt dan op de eerste bladzijde, liefst met een aangelaten deel van de geperforeerde strook, vastgehecht. Daarvoor kan men voor het buitenland, ook buitenlandse postzegels op de Nederlandse postkantoren verkrijgen, of zich bedienen van Nederlandse briefkaarten voor het buitenland met ‘betaald antwoord’. | |||||||||||||||||||||||
II. Voorschriften voor brieven bij bepaalde gelegenheden.Niet zelden baren sommige gelegenheidsbrieven aan nog weinig ervaren briefschrijvers grote moeilijkheden. Zij weten niet, hoe hun schrijven in te richten, om het aan het gewenste bijzonder doel te doen beantwoorden.
Zulke brieven zijn vooral:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 237]
| |||||||||||||||||||||||
Wij laten daarom hier enige wenken volgen, die men bij elk dezer soorten van brieven niet zonder nut zal raadplegen en opvolgen. | |||||||||||||||||||||||
1. Brieven van aanbeveling.a) Om te beslissen, of men zulke brief zal schrijven, dient men er op te letten, dat alléén hij een aanbeveling kan en mag geven, die door ambt en betrekking of door vriendschappelijke verhouding tot den geadresseerde voor dezen enig gezag aan zijn aanbeveling kan bijzetten: bovendien moet de schrijver overtuigd zijn, dat deze aanbeveling verdiend is.
b) Als gronden van aanbeveling kan men doen gelden:
c) Men zorge zeer duidelijk den persoon op te geven, die aanbevolen wordt en de zaak, waarvoor men hem aanbeveelt. Men vermijde in zulke brieven elke onwaarheid of onjuistheid en schrijve niets, wat men niet volkomen kan verantwoorden; men wekke ook niet zó gunstige verwachtingen, dat onvermijdelijk een teleurstelling moet volgen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 238]
| |||||||||||||||||||||||
2. Brieven van gelukwensing.a) Men begint met een enigszins krachtige uiteenzetting der blijde of aangename gebeurtenis, die tot de gelukwens aanleiding geeft. b) Men verbindt daaraan de betuiging zijner oprechte vreugde over die gebeurtenis. c) Daarna gaat men over tot het uitspreken der blijde verwachtingen, welke men er voor dien persoon of voor anderen van heeft en tot het aanbieden zijner heilwensen voor de toekomst. d) Waar het te pas komt, zoals bij een benoeming, een onderscheiding, enz., geeft men bij a en b tevens te kennen, dat zij alleszins verdiend is. e) Gelukwensen, op bepaalde dagen in de intieme kring van naastbestaanden of vrienden aangeboden, moeten kort, hartelijk en eenvoudig zijn; men kan in zulke brieven daarna overgaan tot gewone mededelingen, doch moet aan het slot nog even op de gebeurtenis van de dag en op zijn wensen terugkomen. Men vermijde: a) Alle schijn van afgunst of geveinsdheid. b) Alle overdrijving. c) Alle schijn van baatzucht. d) Alle gemaaktheid. | |||||||||||||||||||||||
3. Brieven van deelneming.a) Men begint met de rechtmatigheid der droefheid en de grootheid van het ongeluk in enige treffende bijzonderheden uiteen te zetten en zorge daarbij, dat de geadresseerde voele, dat men zijn smart beseft. b) Men zette uiteen, waarom en hoezeer men zelf deelneemt in het ongeluk. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 239]
| |||||||||||||||||||||||
c) Men brengt enige zo natuurlijke als bovennatuurlijke redenen van troost bij, welke het best geschikt zijn, om de droefheid te temperen of weg te nemen, of deze ten minste enigermate tot kalme berusting kunnen stemmen. d) Men belooft, hartelijk doch bescheiden, zijn medewerking om het ondervonden leed te helpen verzachten, om het geleden verlies of de gevolgen daarvan zoveel doenlijk te helpen herstellen. e) Het slot bevat een herhaling der betuiging van oprechte deelneming; men noemt zich daarna in de ondertekening: ‘deelnemend, innig deelnemend’ enz. Men vermijde: a) Al wat kan doen vermoeden, dat men het ondervonden ongeluk te gering zou schatten. b) Alle opgeschroefdheid in de stijl, alle vals vernuft, alle onwaar gevoel. c) Elke scherts of vermakelijke mededeling. Voorts spreke men in zijn schrijven zo min mogelijk over andere zaken. In zulke ogenblikken geven deze geen afleiding, maar ontstemmen in plaats van op te beuren. | |||||||||||||||||||||||
4. Brieven om iets te verzoeken.Over eigenlijke verzoekschriften of rekesten wordt gesproken in het laatste gedeelte van dit Hoofdstuk; hier worden bedoeld brieven, waardoor men in het gewone dagelijkse leven een ander per brief opzettelijk iets vraagt of verzoekt. a) Men tracht reeds in de aanhef den geadresseerde gunstig voor zich en voor het verzoek te stemmen. Men kan daartoe beginnen; met om verschoning te vragen voor zijn vrijpostigheid; met er op te | |||||||||||||||||||||||
[pagina 240]
| |||||||||||||||||||||||
wijzen, dat men een beroep komt doen op de welwillendheid van den geadresseerde, - dat men juist bij hem meent terecht te zijn, - dat hij het best in staat is een zo netelige, gewichtige, belangrijke aangelegenheid tot een goed einde te brengen; met op bescheiden en dankbare wijze reeds vroeger ontvangen weldaden in herinnering te brengen enz. b) Men zet het verzoek helder en duidelijk, in zijn geheel, doch beknopt uiteen. c) Men haalt dan gronden of beweegredenen aan, die tot de inwilliging van het verzoek bij den geadresseerde iets kunnen afdoen. d) Men herhaalt, van hoe groot gewicht men de aangelegenheid acht, hoezeer men de inwilliging van het verzoek verhoopt, en verklaart, dat men zeer erkentelijk zal zijn, zo die mocht verleend worden. Somtijds, als men n.l. zeker is, dat de geadresseerde het verzoek zal inwilligen of zich moeite zal geven, betuigt men reeds ‘bij voorbaat’ zijn erkentelijkheid. Men vermijde: a) Alle overmatige lof. b) Alle aanmatiging bij het uiteenzetten der beweegredenen. c) Alles, wat kan doen vermoeden, dat men zich om de inwilliging minder zou bekommeren. d) Alle te duidelijk beroep op vroeger van zijn kant bewezen diensten, of op redenen, welke een christen niet zouden passen. e) Alle te stellige beloften van latere vergelding. De wellevendheid vordert in de regel, dat men later voor de inwilliging van het verzoek zijn dank betuige, door een brief of soms door een kaartje. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 241]
| |||||||||||||||||||||||
5. Brieven van dankbetuiging.a) Men schrijve zulke brieven zo spoedig mogelijk na de ontvangen weldaad; heeft hier enig uitstel plaats gegrepen, zo verontschuldige men zich deswege behoorlijk. b) Men verheft de waarde van datgene, wat tot de dankbetuiging aanleiding geeft. c) Men betuigt zijn erkentelijkheid in eenvoudige en hartelijke woorden. d) Somtijds belooft men die te tonen, of erkent men zijn onmacht, er bijvoegend, wat men toch doen zal; men zij echter bij dat alles zeer omzichtig in zijn uitdrukkingen. Het karakter, de denkwijze, de gehele persoonlijkheid van den weldoener en van den beweldadigde, moeten hier nauwkeurig in aanmerking genomen worden, opdat men in geen enkel opzicht de kiesheid kwetse. Men vermijde: a) Alle schijn van eigenbelang of inhaligheid, door b.v. de hoop op verdere weldaden uit te spreken. b) Alle schijn van geringschatting van de ontvangen zaak of van de bewezen dienst. c) Alle schijn van aanmatiging, alsof de geadresseerde hier niet een weldaad of beleefdheid bewezen had, doch een soort van verplichting van zijn kant had vervuld. | |||||||||||||||||||||||
III. De Titulatuur in brieven en op adressen.Zoals reeds is opgemerkt, stelt de wellevendheid bijzondere eisen voor de Titulatuur in brieven en op de adressen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||
Die eisen zijn, als willekeurige wellevendheidsregelen, aan veranderingen onderhevig. Wij geven dus hier de thans meest gebruikelijke titulatuur voor brieven en adressen:
Nota I. Voor die personen, wien men in het Frans behoort te schrijven, plaatsen wij de titulatuur in die taal voorop.
Nota II. Bij elke categorie wordt gebruik gemaakt van de cijfers 1. 2. 3. 4:
| |||||||||||||||||||||||
I. Geestelijke personen.Paus.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||
Kardinaal.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||
Patriarch, Primaat, Metropolitaan, Aartsbisschop, Bisschop, (ook Titulair-Bisschop), Nuntius, Internuntius Delegaat van Z.H.
Nota. Dezelfde titulatuur geldt voor Majordomus van Z.H., voor Vice-Camerlengo der H.R.K., Auditeur-Generaal E.A.K., Schatmeester-Generaal der E.A.K., Secretaris of Assessor van een H. Congregatie, Secretaris van de Opperste Rechtbank der Apostolische Signatuur, Deken van de H. Roomse Rota, Substituut van de Apostolische Staatssecretarie. Apostolisch Vicaris (geen Bisschop), Apostolisch Prefekt, Apostolisch Administrator (geen Bisschop) Vicaris-Capitulaar en Vicaris-Generaal. Apostolisch Protonotarius.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||
Huisprelaten en Kamerheren van Z.H.,
| |||||||||||||||||||||||
Kanunnik.
| |||||||||||||||||||||||
President van een Groot-Seminarie, Regent van een Klein-Seminarie, of Professor aan een Groot-Seminarie.
Nota: Professoren ener Universiteit hebben de titel van Hooggeleerde. | |||||||||||||||||||||||
Hoofd ener Inrichting van Onderwijs, Doctor. (b.v. in de Godgeleerdheid).
| |||||||||||||||||||||||
Professor, Leraar, enz. aan een Klein-Seminarie, aan een Inrichting van Onderwijs.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||
Deken.
| |||||||||||||||||||||||
Pastoor.
| |||||||||||||||||||||||
Andere Wereldlijke Priesters.
| |||||||||||||||||||||||
Diaken tot en met Getonsureerde.
| |||||||||||||||||||||||
Abt of Prelaat.
| |||||||||||||||||||||||
Generaal ener Orde.
| |||||||||||||||||||||||
Provinciaal ener Orde.
| |||||||||||||||||||||||
Andere Oversten ener Orde.
| |||||||||||||||||||||||
Gewone Pater.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||
Gewone Frater of Broeder.
Nota. De algemene overste van vrouwelijke religieuze orden spreekt men dikwijls aan met Zeereerwaarde Overste, een andere overste met Eerwaarde Overste of Moeder, de overige leden met Eerwaarde Zuster. - Op het adres verkiezen velen Mejuffrouw, gevolgd door de kloosternaam met de familienaam. | |||||||||||||||||||||||
Professor in de Protestantse Godgeleerdheid, (of Dominé, tevens Doctor).
| |||||||||||||||||||||||
Opperrabbijn.
| |||||||||||||||||||||||
Hooggeplaatst Dominé of Rabbijn.
| |||||||||||||||||||||||
Gewoon Dominé of Rabbijn.
Nota I. Een predikant heeft voor zijn naam Dr., als hij tevens Doctor is, anders Ds. Nota II. Men neemt altijd de titel van de hoogste kerkelijke waardigheid, die iemand bekleedt, b.v. aan een Pastoor, tevens Kanunnik, schrijft men: Hoogeerwaarde Heer. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||
II. Vorstelijke personen.Koning.
| |||||||||||||||||||||||
Koningin.
Nota I. Een verzoek- of smeekschrift aan de Koningin wordt in officiële stijl ongeveer ingericht als volgt:
's-Hertogenbosch, 12 Maart 1928.
Aan
Mevrouw,
Geeft met de diepste eerbied te kennen (voornamen voluit, familienaam, beroep en woonplaats): dat (enz. duidelijke, bondige uiteenzetting der aanleiding tot het verzoek); | |||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||
dat (enz. {eenvoudige, krachtige maar bescheiden dat (enz. uiteenzetting der redenen, de zwakkere dat (enz. voorop.) Weshalve hij, adressant, de vrijheid neemt met diepe eerbied te verzoeken, dat (enz. = voorstelling van het verzoek). Hetwelk doende, enz. Van Uwe Majesteit de zeer gehoorzame dienaar en getrouwe onderdaan, N.N. Op dezelfde manier kunnen alle overige requesten worden ingericht met wijziging van het bovenschrift, en van het onderschrift. Men lette tevens op het vereiste zegel, enz. | |||||||||||||||||||||||
Koningin-Weduwe.
| |||||||||||||||||||||||
Prins-Gemaal.
| |||||||||||||||||||||||
Keizer of Koning van een ander land.
Nota. Is een Keizer tevens koning, dan is zijn praedicaat: ‘Keizerlijke en Koninklijke Majesteit’ | |||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||
Prins.
| |||||||||||||||||||||||
Prinses.
Nota I. Men bedenke, dat: 1. Zonen en dochters van een keizer of keizerin recht hebben op het praedicaat: ‘Keizerlijke Hoogheid’ en - is de keizer of keizerin tevens koning of koningin - op het praedicaat: ‘Keizerlijke en Koninklijke Hoogheid’. 2. Zonen en dochters van een koning of koningin recht hebben op het praedicaat: ‘Koninklijke Hoogheid’. 3. Zonen en dochters van een groothertog of groothertogin recht hebben op het preadicaat: ‘Groothertogelijke Hoogheid’. 4. Zonen en dochters van een hertog of hertogin recht hebben op het praedicaat: ‘Hoogheid’. 5. Zonen en dochters van een vorst of vorstin recht hebben op het praedicaat: ‘Allerdoorluchtigste Hoogheid’. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||
Natuurlijk hebben deze algemene regels hun uitzonderingen. II. Een groothertog heeft tot praedicaat: ‘Koninklijke Hoogheid’; een hertog ‘Hoogheid’; een vorst: ‘Allerdoorluchtigste Hoogheid’. III. Steeds neme men de voornaamste of hoogste titel van den vorstelijken persoon. | |||||||||||||||||||||||
III. Adellijke personen.Graaf.(Zo ook Burggraaf, Markgraaf).
Nota I. Men lette bij het adres van adellijke personen op de plaats van de voorletters of de voornaam en op die van de adellijke titel en de familienaam: b.v. Den Hooggeboren Heer J.H. Graaf van Dyckersloot. - Bij Jonkheren plaatst men dit praedicaat vóór de voornaam en voor de titel Mr. of Dr. II. Hij, die de titel: hertog of prins, krachtens adeldom voert, heeft het praedicaat: ‘Allerdoorluchtigste Hoogheid’. | |||||||||||||||||||||||
Gravin.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||
Nota. Bij adellijke weduwen voegt men aan ‘Vrouwe’ op het adres het woord Douairiére toe: b.v. Aan de Hooggeboren Vrouwe Douairière N. Gravin (Barones) N., (te) B. | |||||||||||||||||||||||
Baron.
| |||||||||||||||||||||||
Barones.
| |||||||||||||||||||||||
Jonkheer.
| |||||||||||||||||||||||
Jonkvrouw.
Nota. Bekleedt een adellijke persoon een burgerlijke, rechterlijke of militaire betrekking, zo moet de adellijke titel de voorrang hebben; de andere titels laat men dan gewoonlijk weg. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||
Bij een geestelijke, die van adel is, wordt naar het voorschrift van Paus Benedictus XV de adellijke titel weggelaten. | |||||||||||||||||||||||
IV. Burgerlijke Waardigheidsbekleders.Minister, Gouverneur-Generaal, of Gouverneur in Oost- of West-Indië, Groot-Officier der Kroon, Gezant.Ga naar voetnoot1)
Officiëel: Voor brieven bovenaan rechts en 5.: Aan Zijne Excellentie den (Heer) Minister van N. (b.v. van Binnenlandse Zaken): (soms Aan het Departement van N. (b.v. van Binnenlandse Zaken). (Zonder voornamen of familienaam, overigens als boven).
Nota I. Wil men, dat de Minister, enz. persoonlijk inzage neme van het schrijven, dan vermeldt men de familienaam op het adres. Laat men de naam weg, zo gaat het rechtstreeks naar de bureau's.
Nota II. Voor de echtgenoten van deze en volgende personen, zie hierachter VII. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||
Lid van de Raad van State, Commissaris des Konings (der Koningin), Directeur-Generaal, Secretaris-Generaal, Referendaris, Resident in Indië.
Nota. Een Commissaris des Konings (der Koningin) spreekt men aan als: Mijnheer de Commissaris. | |||||||||||||||||||||||
Assistent-Resident.
| |||||||||||||||||||||||
Lid der Staten-Generaal.
Officiëel in stukken aan de Kamers, bovenaan rechts: Aan de Eerste (of Tweede) Kamer der Staten-Generaal. 1. Mijne Heren. 2. UHEG. 4. Aan de Leden der Eerste (of Tweede) Kamer der Staten-Generaal, 's-Gravenhage. | |||||||||||||||||||||||
Lidder Provinciale of Gedeputeerde Staten.
Officiëel in stukken aan de Staten, bovenaan rechts: Aan Heren Provinciale (of Gedeputeerde) Staten der Provincie N. 1. Mijne Heren. 2. UEGA. 4. Aan Heren Provinciale (of Gedeputeerde) Staten der Provincie N. (te) N. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||
Griffier.
| |||||||||||||||||||||||
Burgemeester, Wethouder, Lid van de Gemeenteraad in grotere plaatsen.
| |||||||||||||||||||||||
Lid van de Gemeenteraad ten plattelande.
Officiëel in stukken aan de Raad, bovenaan rechts: Aan de Edelachtbare Raad der Gemeente N. 1. Mijne Heren (of: Dames en Heren). 2. UEd. 4. Aan de Edelachtbare Raad der Gemeente N. - (Bij kleinere gemeenten kan men Edelachtbaren weglaten). | |||||||||||||||||||||||
Hoogleraar aan een Universiteit.
| |||||||||||||||||||||||
Docter in de Geneeskunde, de Wijsbegeerte, de Letteren, enz.
| |||||||||||||||||||||||
Inspecteur (Onderwijs), Directeur of Inspecteur van belastingen.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||
Controleur of Ingenieur, Districts-Schoolopziener.
| |||||||||||||||||||||||
Grootkruis, Grootofficier, Commandeur ener orde.
| |||||||||||||||||||||||
Officier of Ridder.
| |||||||||||||||||||||||
V. Rechterlijke Waardigheidsbekleders.Ieder gepromoveerde in de rechten heeft de titel van Mr. (d.i. Meester) onmiddellijk voor zijn voornaam. | |||||||||||||||||||||||
Lid van de Hoge Raad.
| |||||||||||||||||||||||
Lid van een Gerechtshof.
| |||||||||||||||||||||||
Lid van een Rechtbank of Kantonrechter.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||
Griffier van een Rechterlijk College.
| |||||||||||||||||||||||
Advocaat of Rechtsgeleerde.
| |||||||||||||||||||||||
VI. Militairen.Opperofficier. Vice-Admiraal, Luitenant-Generaal.
| |||||||||||||||||||||||
(Schout-bij-Nacht, Kapitein ter Zee, Kapitein-Luitenant ter Zee, Generaal-Majoor, Kolonel, Luitenant-Kolonel, Majoor).
Nota. Een kapitein-luitenant ter zee en een luitenant-kolonel spreekt men aan als Overste. | |||||||||||||||||||||||
Subaltern-Officier.(Luitenant ter zee 1ste en 2de klasse, Kapitein, Ritmeester, 1ste en 2de Luitenant).
| |||||||||||||||||||||||
Officier van Gezondheid, tevens Doctor.Voor hem is het praedicaat overeenkomstig zijn mili- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||
taire rang, doch daarbij gevoegd ‘zeergeleerde’, b.v. een officier van gezondheid met de rang van kapitein: Weledelgestrenge Zeergeleerde Heer Dr. | |||||||||||||||||||||||
VII. Andere personen.Hoge Stand, niet van adel.
Nota. Op het adres aan weduwen van hoge, ook van deftige middenstand, voegt men er soms het woord Douairière bij; b.v. Aan Mevrouw Douairière N.N., anders Mevrouw de Wed. N.N. | |||||||||||||||||||||||
Deftige Middenstand.
| |||||||||||||||||||||||
Gewone stand.
Nota I. Oefent de persoon als baas een of ander bedrijf uit, dan laat men dit op het adres | |||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||
dikwijls voorafgaan door Mr. (d.i. Meester): b.v. Den Heer N.N., Mr. Smid, te N. Nota II. Daar het tegenwoordig veel voorkomt, dat men een brief in de Franse taal moet schrijven, geven wij hier enige manieren aan, waarop men aan zulke brieven een passend slot kan maken; te meer dewijl dit nog al veel afwijkt van het Nederlands. Men eindigt b.v. aldus: Daignez agréer, Monsieur, l'assurance de mon plus profond respect. Votre très humble et très dévoué serviteur N.N. J'ai l'honneur d'être avec le plus profond respect, etc. Permettez-moi de déposer à vos pieds of de vous présenter of de vous offrir l'assurance, l'expression, l'hommage de mon plus profond respect (dévouement, estime, etc.). Veuillez agréer, accepter, recevoir etc. Je vous prie d'agréer, etc. of Agréez of Recevez, etc. Je vous offre of Je vous présente. Hierbij valt op te merken, dat Agréez hoffelijker is dan Recevez; Je vous prie d'agréer is nog meer eerbiedig.
De vorm van de Impératif past ondergeschikten jegens hun oversten niet. Verder bestaat er verschil tussen assurance, expression of hommage; hommage is het sterkst, assurance het zwakst. Respect gebruikt men voor dames, oversten en ouders; affection voor vrienden en bekenden; dévouement om zijn aanhankelijkheid uit te spreken; estime voor hen, die boven ons gesteld | |||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||
zijn; considération voor alle achtenswaardige personen, die men niet van nabij kent. De aard der toegenegenheid, vriendschap en tederheid (affection) wordt uitgedrukt door de bijvoeglijke naamwoorden: vif, cordial, inaltérable. De toewijding (dévouement) kan zijn: entier, parfait, le plus parfait en zelfs respectueux, ook affectueux; de achting (estime): haute, parfaite, sincère; de hoogachting (considération): haute, parfaite, distinguée, haute et respectueuse: alles overeenkomstig de verhouding van den schrijver tot den geadresseerde. Het onderschrift luidt gewoonlijk: Votre très humble et très obéissant serviteur. In brieven aan vrienden: Votre ami très dévoué. Votre très affectionné; aan ouders: Votre fils dévoué. Votre très affectionné; aan ouders: Votre fils dévoué et affectionné; dikwijls ook eenvoudig: Tout a Vous. |
|