| |
| |
| |
II. De hyacint verdringt de tulp als modebloem
De tijdsomstandigheden waren voor die ontwikkeling gunstig. Na de geweldige inspanning, die de steeds terugkeerende oorlogen in de 17e eeuw van de Republiek geëischt hadden, en de voortdurende activiteit op handelsen scheepvaartgebied, was het even vergefelijk als verklaarbaar, dat zij naar rust en vrede verlangde om kalm de vruchten te plukken van haar zoo moeizaam verworven welvaart.
‘Zelden’ - aldus Brugmans - ‘is er een periode in onze geschiedenis geweest waarin zoo weinig voorviel, waarin het leven in zoo kalme, rustige banen verliep, waarin de dingen van iederen dag zoo geheel en volkomen het nationale leven schenen te vormen. Dat gaat zoo ver, dat deze geheele periode in sommige geschiedboeken niet anders dan als een groote leegte verschijnt: van 1713 tot 1747 staat onze geschiedenis stil.... de menschen leefden rustig en genoeglijk voort in tamelijken welstand en zelfs in groote welvaart; zij aanvaardden zonder bezwaar het leven, zooals het nu eenmaal was.’
In dat tijdvak van gezapige rust bloeide de verzamelzucht op zeer uiteenloopend gebied. Bibliotheken en kunstportefeuilles behoorden evenzeer tot de onontbeerlijke uitrusting van den welgestelden burger als verzamelingen van schelpen, mineralen en andere natuurvoortbrengselen en van penningen. In de tuinen behoorden de modebloemen te prijken in zoo groot mogelijke
| |
| |
verscheidenheid, zij het ook slechts in een exemplaar van elke bekende kleurschakeering of bloemvorm. Daarvoor legde men bakken aan, die door een tentbedekking tegen te fel zonlicht konden worden beschermd, om de kleuren niet te doen verbleeken.
De Hyacint, met haar regelmatige bloemtrossen, en steeds toenemende verscheidenheid van kleurschakeeringen, leende zich bij uitstek tot dit doel. De hooge prijzen beperkten het aantal van hen, die uitgebreide collecties zouden willen aanleggen: de liefhebberij bleef exclusief, en daardoor te aantrekkelijker.
De Haarlemsche bloemisten - er waren destijds geen andere en zij waren gering in aantal - werkten dit streven in de hand. Hun teeltgronden bepaalden zich tot hun tuinen aan den buitenrand van de stad, en zij gaven de voorkeur aan het kweeken van een kleiner aantal bollen tegen hoogen prijs boven de teelt van grooter hoeveelheid voor minder geld.
De voorliefde voor de Hyacint in 't bijzonder koesterden vereerders omdat zij haar eigenschappen toekenden, die zij in andere bloemen misten. Voorhelm's Verhandeling over de Hyacint112), ofschoon pas in 1752 verschenen, maar volkomen toepasselijk ook op den voorafgaanden tijd, betoogt op acht gronden de ‘voortreffelijkheid der Hyacint en derzelver verhevenheid boven andere bloemen’. Hij stelt voorop, dat er destijds slechts zes bloemsoorten waren, welke de liefhebbers ‘kunnen bekooren’: de Hyacint, de Tulp, de Auricula, de Anjelier, de Ranonkel en de Anemoon. De overige zijn niet in tel, die ‘dienen alleenelijk om de tuynen te vercieren en ten behoeve van de kruidkundigen’, wat blijkbaar zeer minderwaardig gevonden werd.
Van Voorhelm's acht punten moge een zeer beknopt uittreksel volgen.
1. | Na den winter vertoont zich de Hyacint als lentebode. ‘Zij trekt als een generaal aan 't hoofd zijner armee voor hare zusters op.’ |
| |
| |
2. | Zij is ‘bewonderenswaardig wegens haren geur’. Als men dien te sterk vindt, over smaak valt niet te twisten, daarom ‘zoude men tegens alle billijkheyd handelen, indien men haaren geur voor ondeugend wilde uytkrijten’. |
3. | De enkelbloemige Hyacint levert aan haar bloemstengel een ‘volkomen bouquet’. |
4. | In tegenstelling met de tulp is de Hyacint onveranderlijk; behoudens zeer zeldzame gevallen van kleurveranderingen (verloopen van blauw in wit, enz.) is zij standvastig. ‘Men behoorde haar den naam van de getrouwe te geven.’ |
5. | In geen 50 jaar ontaardt de Hyacint in tegenstelling met de Anjelier, die na 4 tot 5 jaar en de Anemoon, die na 20 jaar waardeloos is. |
6. | Zij kan zonder bezwaar ‘aan de twee uyterste eynden’ van Europa gebruikt worden. |
7. | Zij kan drie maanden in bloei vervroegd worden en maakt daarbij geen onderscheid tusschen aarde en water. |
8. | De Hyacint is slechts korten tijd en daardoor minder algemeen bekend, dus zeldzamer dan de andere bloemen. |
De volmaakte Hyacint had aan de volgende eischen te voldoen. De bol moest bij voorkeur van middelmatige grootte zijn; de stengel stevig en regelmatig van hoogte; het blad rechtop, maar tevens horizontaal. De geheel als roosjes gevulde bloempjes behoorden waterpas aan den stengel te staan, de grootste onderaan, de steeltjes naar den top korter wordend. De geheele bloemtros moest een pyramide vormen, waarbij het bovenste bloempje rechtop moest staan.
De kansen op prijsstijging bij toenemende verzamelzucht zullen in de jaren van John Law's actiehandel hebben bijgedragen, om ook minder kapitaalkrachtigen te verleiden tot het wagen van een poging tot speculatie in de populaire modebloem. De feiten wijzen uit, dat
| |
| |
sinds 1720 de Hyacinten in steeds toenemende mate belangstelling trokken.
Reeds toen waren de nieuwere aanwinsten en de zeldzame soorten hoog in prijs. Aan de bollenprijslijst van Dirk Voorhelm te Haarlem voor het jaar 1716 (overgedrukt in R. Bradley, Dictionarium botanicum87) zijn de volgende prijzen per bol ontleend. Rose, die toen nog onder de witte werden opgenomen: Coralijn ƒ 100.-, Rose triumphant ƒ 30.-, Apollo ƒ 20.-. Witte: Morgenstar ƒ 200.-, Flos solis ƒ 150.-, L'admirable Colossus en Generalissimus, elk ƒ 100.-. Koning van Groot-Brittannië was toen tot ƒ 8.- gedaald. De blauwe waren minder in tel dan de andere kleuren: de hoogstgeprijsde waren: Arend ƒ 40.-, Adonis ƒ 25.-, Impériale ƒ 30.-. Onder de enkelbloemige soorten, die alle tegen veel lager prijzen werden aangeboden, van ƒ 6.- tot 2 stuiver per stuk, trekt de witte Premier Noble, die ƒ 40.- gold, alleen de aandacht.
De strenge winter van 1729 bracht ernstige schade toe aan het Hyacintengewas en vele soorten verdwenen dientengevolge geheel uit de cultuur. Een jammerklacht, die enkele jaren later werd opgenomen in het eerste deeltje van Flora's Bloemwarande107), waarover later meer, geeft de verslagenheid der kweekers in dichtvorm weer. Na de schade aan Anjelieren, Narcissen, Ranonkels en Tulpen aangestipt te hebben, gaat de rijmer door:
Den Hyacinthus heeft meer regen
Van hagel in deez' tijd geleên;
Och ja, die nog al helden leken,
Die worden slap nog net van pas,
Zo dat'er heel bar wordt gekeken.
Haal nu vrij flessen vol Lavas,
Wijl mijn floristen hunne buiken
Van pijn opkrimpen, wat een smart;
Geen wonder, het begint te ruiken
Na al meest weg, is dat niet hard?
Deez' heeft een Passetout verlooren,
| |
| |
Een aêr de Staate Generaal,
Een moet een Mars het hart uitbooren,
Of Roode Roos, is dat niet kaal?
Hoe waren nu de Vrederijkers?
Ik vrees, zij worden wel in 't kort
Van Vrederijkers, bangekijkers,
Zo dat het overal aan schort,
Heeft mede in deeze wintertijd
Een voet in Carons boot gaan zetten;
Wie kan'er tegen? En de spijt
Die berst een derde uit de oogen,
Wijl Bing, daar hij zijn hoop op had,
Monsieur zoo schandig heeft bedrogen,
Mijn Zonnebloem is op een pad:
Men roept Granaat en Coralijn,
O jé! het heele kraam is rot,
Mijn lieve man, elk mist de zijne,
Want Flora heeft een droevig lot.
Die Amurath is na de kelder,
Gewis, het muft'er, 't is niet pluis;
De Piramied is die wel helder?
Triomph d'Europa is mê niet thuis.
Daar ginter is er een aan 't roepen,
Mijn Scheba, ja die Koningin;
'k Beloof U, 'k zal geen bloemen snoepen,
Tracteert men mij zo in 't begin.
De Cerberus is ook gaan strijken,
De hond, juist na de bloeme hel,
En laat mij na de staart toe kijken.
Wat dunkt U, staat mijn bak niet wel?
Maar ei, wat is dat voor een bode,
Wat staat'er op die witte brief?
Het is de nette lijst der dooden,
Mijn heer, van tien naar een, dat's lief,
En mannen zeg, wie zal het klikken,
Of Brizetout, in spijt van magt,
Al meê geen pil heeft moeten slikken,
| |
| |
De winter heeft Câlo in pagt.
Hoe vaart de Koning van Brittanje,
Vermeerdert hij van één op tien?
De massa is na winjewanje;
Hoe 't met de rest gaat, zal men zien:
Colossus, Atlas en Czarinne,
Mijn Imperator en zijn wijf,
De rottigheid, die is van binne,
Dat's een, dat's twee, dat's drie, vier, vijf,
Ja zes à acht op eene regel,
Daar is geen raad toe, schrijf maar dood,
En hangt aan 't briefje vrij een zegel,
Mijn likkebroêrs, de schâ is groot.
In toelichtende noten voegt de schrijver hieraan toe: ‘Vrederijk, een bloem, die groot in achting was en waarvoor 2 à 300 gulden betaald is, dog meest gestorven’ en ‘Zeker persoon, een bak geplant hebbende van 120 bollen, bevond dezelve gedeclineerd op 10 stuks’.
De kleuren der in het vers genoemde soorten en de prijzen per stuk, die zij vier jaar later zouden bedingen, volgen hieronder.
Passetout, blauw |
- |
Staate Genraal, wit |
ƒ 210.- en ƒ 181.- |
Mars, blauw |
- |
Roode roos, wit met rood |
- |
Vrederijck, wit met rood |
ƒ 80.-, ƒ 63.-, ƒ 60.- en ƒ 36.25 |
Rose blanche violette, wit |
ƒ 110.- en ƒ 105.- |
Generaal Bing, wit |
- |
Monsieur |
- |
Zonneblom (Flos solis), wit |
- |
Granaat, wit met rood |
ƒ 66.-, ƒ 60.- en ƒ 54.- |
Coralijne, wit met rood |
ƒ 14.25, ƒ 13.25, ƒ 13.- en ƒ 12.75 |
Empereur Amurath, blauw |
- |
Piramidaele incarnate, wit |
ƒ 50.- |
| |
| |
Triomphe d'Europe, wit |
- |
Koningin van Scheba, wit |
- |
Cerberus, blauw |
- |
Brisetout, wit |
ƒ 30.25 en ƒ 30.- |
Câlo |
- |
Koning van Groot Brittanje, wit |
- |
Colossus, wit |
- |
Atlas, wit |
- |
Czarine, blauw |
- |
Imperator, wit |
- |
Imperatrice, blauw |
- |
In 1733 hadden de prijzen een dusdanige hoogte bereikt, dat de Hyacint de rol van de tulp van honderd jaar geleden dreigde te gaan vervullen. Voor één bol Passé non plus ultra met zijn aanwas van jongen werd 1600 gulden besteed, voor een anderen bol van dezelfde soort met 8 jonge bollen 1850 gulden. Gloria mundi werd verhandeld voor 500 tot 800 gulden per stuk, Tempel Salomons voor 430 gulden, en 10 gulden was al een zeer lage prijs voor één enkelen bol.
Dat dergelijke transacties de publieke belangstelling hadden, blijkt wel uit het nummer van den Hollandschen Spectator van 14 Augustus 1733, waarin een gefantaseerde brief van een Haarlemschen wever Japik Schietspoel is opgenomen, waarin deze zich beklaagt, dat zijn schoonzoon door die hooge prijzen ‘gaende geraekt’ is. Met zijn neef Abram heeft hij voor het geld van een erfenisje van een ouden oom een tuintje gekocht, dat hij met Hyacinten beplant heeft, ‘die hij sukke misselikke namen geeft, dat ik niet ken bedenken waar hij ze vandaen haelt’. Hij hoopt er zooveel voor te krijgen, dat hij koets en paarden zal kunnen houden. Hij is dan ook zelden bij zijn weefgetouw, maar zit altijd in den grond te wroeten. ‘Hij ken uuren lang zitten spikkeleeren op een blommetje en loopt van bed tot bed met een stokje in de hand om de blaedjes sagjes op te ligten en te sien of ze wat groeyen.’ De schoonzoon krijgt dagelijks bezoek van velen, maar Schietspoel is bang, dat dezen hem
| |
| |
voor den mal houden, en vraagt nu aan den Spectator raad, hoe hij hem die malligheid uit het hoofd zal praten, om te voorkomen, dat hij zijn vrouw en toekomstige kinderen ongelukkig maakt. Waarop de Spectator met een vaderlijk betoog over de gevaren van het speculeeren antwoordt.
In 1734 vreesde men zóó zeer een herhaling van den tulpenwindhandel, dat een herdruk verscheen van de drie Samenspraken van Waermond en Gaergoed, van de in 1643 onder den verzamelnaam ‘Sotte-bollen’ herdrukte pamfletten uit het jaar 1637, van den ‘Troostbrief’ uit hetzelfde jaar105) en van de ‘Clare ontdecking’ van 1636106). Aan deze herdrukken was een gravure naar een teekening van Piet Nolpe, Flora's Gekskap (zie blz. 44) met een samenspraak daarover, voorts aanhalingen uit Schriverius en Abr. Munting over den tulpenhandel en een lijst van eenige Hyacintenprijzen uit de jaren 1733 en '34 toegevoegd. Blijkens de voorrede van den drukker Johannes Marshoorn had deze uitgave ten doel, ‘om als tot een spiegel te verstrekken, waer in de hedendaegse bloemisten kunnen zien hoe haer Flora, haer geld-gierige liefhebberen, op 't laetst, als hun voor-ouderen, heeft en zal bedriegen.’
Het besluit met het navolgende
Slot-vaers
Dus word die oude hoer, de geyle Flora weêr
Verheft, ten koste van veel goude en zilvre schijven:
Weg rouwband, hang het lint, men zal hier handel drijven!
Roept eene bloemzot, en nog veele anderen meer.
Zij gaen ter feest op 't zien dier malle kost'lijkheden;
Zij kruypen met de bril bij 't bloem-bedde, om te ontleden
De nagels, de netheyd en 't pluys, en and're fraayigheên,
Die niemant zien kan als een Floraas gek alleen.
Waer wil 't nog heen, bloemist? denk, denk om uwe schijven.
| |
| |
Denk om het zotste jaar; denk om uw huysgezin,
Maar, is 't wel om 't vermaak? neen, om het groot gewin
Van harsenlooze, daar zij mede handel drijven.
Foey, keert, onnoos'len! want het is alleen te doen
(Ik zeg het rond uyt) om uw goude en zilv're poën.
|
|