| |
| |
| |
Hollandsche tulpentuin. Frontispice van het Lente-deel van Chr. de Pas, Hortus Floridus 1614.
| |
| |
| |
II. De tulp wordt modebloem
Hoezeer reeds tusschen 1610 en 1620, dus ruim twintig jaar vóór den eigenlijken windhandel, de overdreven tulpenliefhebberij een algemeen verschijnsel was, blijkt uit Roemer Visscher's Sinnepoppen30), verschenen in 1614. Hij hekelde zoowel degenen, die hun geld besteedden aan hoorntjes en schelpen als de Tulpenvrienden. Bij de afbeelding van twee tulpebloemen prijkt als bovenschrift: ‘Een dwaes en zijn gelt zijn haest ghescheijden’ en als onderschrift:
De lust kost seker veel. Dus tuylighe bloemisten
Om een zoo teeder waer, hun herde gelt verquiste.
en hij voegt er aan toe: ‘.... een vreemt hoornken of nieuw bloemken, 't is niet dan tyulery, maer de hoornsotten behoeven zoo groote spilpenningen of hoven niet te koopen of te onderhouden als de bloemisten’.
Uitvoeriger trok Pieter de Hondt (Petrus Hondius) (± 1578-1621) ongeveer gelijktijdig tegen de tulpenliefhebberij te velde. Deze Zeeuwsche predikant beschrijft in een zeer langademig dichtwerk31) het leven op zijn buiten, de Moufeschans. Over de tulpen, waarmede in zijn bloemhof zes bedden beplant waren, is hij zelf vol geestdriftige bewondering:
Soo ick mijn geheele leven
Anders niet en had gedaen,
| |
| |
Dan tot schildren mij begeven
Sonder boucken gae te slaen;
Costlicken t'onderscheen,
En op trouwe haer al te samen
Uyt te drucken met haer namen,
Al mijn conste en al mijn weten
Ware noch al veel te cleen,
Laet de schilders altemael
Vrij haer best doen in haer tael
Om alleen maer dese bloemen
Met haer verwen te benoemen,
Al haar conste licht in d'assen,
Want in mijnen hof alleen
Aen dees bloem meer verwen wassen
Dan sij connen onderscheen.
Maar over de reeds toen overdreven liefhebberij voor tulpen is hij slecht te spreken.
Haren roem draecht nog een vlecke
Vergeselschapt met de schae,
Daer ick altijts mede gecke
Als ick in de tulpe stae.
Dat men hier in Nederlant
Soo veel sotten bij der hant
Vinden can, die in haer hoven
Dese bloem alleene loven,
Die het heel jaar uyt verbeyden
Sonder yet in 't hof te zien,
Weerdich om my in te leyden
Of mijn ooge te verblien,
Om een weke, drije of vier
In haer hof gheen enckel sier
(Min of meer, naer hitte of regen
Haest de bloemen heeft verslegen)
| |
| |
Dan de tulpen aen te schouwen
Om de tulpen maer alleen.
Sotten die haer hoven bouwen
Voor één bloeme en anders geen.
Noch Roemer Visser, noch De Hondt hebben door hun spot de tulpenzotten kunnen genezen. De tegenwerkende krachten waren sterker.
Immers, ook in Frankrijk had de tulp in die periode grooten opgang gemaakt. De oneindige verscheidenheid der gestreeptbloemige tulpen stempelde ze tot zeer begeerde blijken van vereering om door de jeunesse dorée aan haar vriendinnen te worden aangeboden, die gaarne de zeldzaamste bloemen aannamen, waarop geen mededingster zich beroemen kon. Bij het huwelijk van Lodewijk XIII zag men tulpebloemen ter waarde van diamanten.
Op last van Prins Maurits vertoefde de beroemde graveur Chrispijn de Pas in 1616 te Parijs, om teekenlessen te geven aan jonge patriciërs in de Kunstacademie van Antoine Pluvenel. Zijn aanwezigheid te Parijs verklaart, dat zijn onovertroffen gravures reeds in dat jaar gecopieerd werden door Antoine Serrurier, die zich niet ontzag zijn eigen naam als graveur er bij te vermelden in den door Jean Franeau uitgegeven Jardin d'Hyver ou Cabinet des Fleurs32).
Franeau, voluit: licencié-ès-droits Seigneur de Lestocquoy, ruimde in dit boek een zeer belangrijke plaats aan de tulp in. De voorkeur, die haar werd toegekend, spreekt uit verscheidene der 26 aan de bloemen gewijde elegieën. Hij erkent zijn onmacht om de schoonheid der tulp naar den eisch te beschrijven en haar naar waarde te schatten.
Mesme Appelle y serait encore un apprenti,
S'il voulait entreprendre à les tirer au vif.
Qui pourrait estimer le prix et l'excellence
De l'émail fleuronné de leur magnificence?
Ny la grande beauté qui perdit Ilion,
Ny les rares habits du grand roy Salomon,
| |
| |
Ny aussi de Junon la majesté cognue,
Ny encore des iviaux la grande revenue
Ne sont en contrepoids aux prix des tulipes.
On fait plus grand trafique et on fait plus de cas
De ces diversités et de ces broderies
Que du luisant esmail des bagnes, pierreries.
Menige tulp wordt afzonderlijk bezongen. Geestig beschrift hij de Ductulp rood, met gelen rand.
D'un grand prince ou d'un duc le riche manteau taille,
L'étoffe est sang caillé alentour elle émaille
Et brode richement un magnifique bord
Dextrement pourfillé et passementé d'or.
Tant plus le rouge est brun de tant plus on le prise,
Lors la bordure jaune en est beaucoup plus riche.
Zoo komt ook de tulp Testament van Brancion, afkomstig van den reeds vroeger genoemden Vlaamschen liefhebber van dien naam, aan de beurt, met nieuwe aanwinsten van verscheidene tulpenvrienden, ook uit Rijssel. Wij vinden hier in verzen reeds de namen Coulombin à bordure argentée en Incarnadin vermeld, kennelijk dezelfde verscheidenheden, die later in ons land als Columbijn wit rood en argenthijn en Incarnadijn met toevoeging van een kweekersnaam bekend waren. Daar ze in Nederland eerst 25 jaar later genoemd worden, mag worden aangenomen, dat deze verscheidenheden uit Frankrijk afkomstig zijn.
Een tulp, die Tulipe flagellée genoemd wordt en waarvan niet bekend is onder welken naam ze in ons land gekweekt werd, geeft stof tot deze ontboezeming:
L'autre aussi qui ressemble au dos d'une pucelle
Qui souffre pour la foy qu'un bourreau le flagelle.
Sa tendre chair blanche est marquée de sang
Aussi qu'est le Tulipe empourpré sur le blanc.
(bij Franeau is Tulipe mannelijk)
| |
| |
Een wildgroeiende oostersche tulp, die ook in 't Zuiden van Europa verwilderd voorkomt, T. Clusiana, heeft kleine, spitse. witte bloemen, die van buiten karmijn getint zijn met witten rand. Men herkent ze terstond uit de regels:
Celuy qui est tout blanc, mais sur le dos qu'il porte
Le teint d'oeillet enclois en une blanche porte
Ne fait ressouvenir la joue et l'oeil accort
De la chaste Suzanne, allors que sur le bord
D'un ruisseau cristallin une rougeur bien prompte
Luy alluma le front de sa pucelle honte,
Lors qu'haussant le sourcil vit au devant de ses yeux
Ces lascifs vieillards, infames, vicieux,
Le coral s'enchassa dans le lis de la joue
Comme est ce tulipan, que de beaucoup je loue.
Wij hebben ons een aantal aanhalingen uit dit aardige boekje veroorloofd, omdat het zoo buitengewoon zeldzaam is. Er zijn in 't geheel niet meer dan vier exemplaren van bekend, waarvan geen enkel in ons land. De citaten zijn dan ook niet ontleend aan het boek zelf, maar aan een tijdschriftartikel: Les tulipes sous Louis XIII, van Ad. van den Heede, die de spelling der gedichten eenigszins gemoderniseerd heeft.
Weinige jaren later werden de Pas' gravures wederom nagedrukt in het Livre des fleurs van L'Anglois33), een nieuw bewijs van waardeering van zijn kunst, maar een motief te meer voor de bescherming van den artistieken en literairen eigendom.
Deze beide fransche uitgaven zijn welsprekende getuigen van de groote belangstelling voor de tulp daar te lande.
Ofschoon de Pas in zijn lijst van bloemenliefhebbers in zijn Hortus floridus geen melding maakt van Parijsche tulpenkweekers, werden daar ongetwijfeld tulpen geteeld. Dat er betrekkingen bestonden tusschen Rijssel en Valenciennes met Nederland, mag uit dezelfde lijst wor- | |
| |
den afgeleid, waarop liefhebbers uit die plaatsen voorkomen. Hetzij rechtstreeks of over Noord-Frankrijk zullen tulpebollen uit Nederland Parijs bereikt hebben ter voorziening in de vraag naar nieuwe of zeldzame soorten. Omgekeerd ontving Nederland ook tulpen uit Rijssel, waar men zich met zaaien ter verkrijging van nieuwe soorten bezighield.
De Parijsche mode moedigde de tulpenliefhebberij in Nederland nog meer aan. Zij stegen snel in waarde en trokken algemeene belangstelling. Drie jaar achtereen gaf Nicolaas van Wassenaer1) een merkwaardig verhaal over gebeurtenissen in de tulpenwereld.
In 1623 bezocht hij het landgoed van Dr. Adriaan Pauw, pensionaris van Amsterdam te Heemstede, waar hij een tuin bewonderde, beplant met een groote menigte tulpen rondom een glazen kabinet, waarin de bloemen bijzonder aantrekkelijk weerkaatst werden. De meest vermaarde soort van het jaar was Semper Augustus, met regelmatige, vuuroode strepen op witten grond en blauwe basisvlek. Eén bol was voor ƒ 1000.- verkocht, maar de verkooper achtte zich te kort gedaan, daar hij te laat bemerkt had, dat de bol twee jongen zou hebben, die het volgend jaar volgroeid zouden zijn; daardoor had hij ƒ 2.000.- verloren.
Bollen werden een veiliger bezit geacht dan diamanten of paarlen, daar deze dikwijls gestolen werden of verloren gingen, terwijl niemand, zelfs in oorlogstijd, zich zou bekommeren om een in den tuin geplante tulpebol, of die, als ze droog was, gemakkelijk in een doosje in den zak kon worden gedragen. Tulpen hadden derhalve als veilige belegging de voorkeur. Tevergeefs werd een bod gedaan van ƒ 12.000.- voor 10 bollen Semper Augustus.
Zeer juist merkt Van Wassenaer op, dat zulke transacties alleen gedaan moeten worden door degenen, die een grondige kennis van de bloemen hebben, en weten, hoe zij deze in waarde en op prijs kunnen houden, want alleen in dat geval kunnen zij er winst mede behalen.
Het volgend jaar steeg de prijs van Semper Augustus
| |
[pagina t.o. 32]
[p. t.o. 32] | |
Semper Augustus. - Naar een aquarel uit een tulpenboek van 1637
| |
| |
tot ƒ 1200.- per stuk voor het eenige daarvan bestaande dozijn bollen. Deze soort was oorspronkelijk in Noord-Frankrijk uit zaad gewonnen, maar de winnaar had haar waarde niet ingezien. Eenige liefhebbers maakten er jacht op in Vlaanderen, Brabant en Noord-Frankrijk zonder ze te kunnen vinden. Zij slaagden er wel in, menige andere goede soort te verwerven, waaronder Parem Augusto, echter evenals de andere minder mooi dan de echte Semper Augustus.
In 1625 was de kleine voorraad van deze matador onder de tulpen nog steeds in één hand. De eigenaar weigerde biedingen van ƒ 2.000.- en ƒ 3.000.- per bol. Later maakt Van Wassenaer er geen mededeeling meer van. Er zijn geen prijzen bekend van andere tulpensoorten. Ofschoon ze zonder twijfel veel lager in prijs waren dan Semper Augustus, is het toch duidelijk, dat alleen zeer vermogende lieden zich in die jaren de weelde van tulpenteelt konden veroorloven.
De ‘gebroken’ tulpen, die in deze periode nog steeds uitsluitend in tel waren, worden volgens de in de 19e eeuw gebruikelijke indeeling naar haar kleuren verdeeld in Rosen, waartoe gerekend worden alle verscheidenheden, die eenige nuance van rood of roze op witten grond vertoonen, Violetten, met violette of lila strepen op witten grond en Bizarden, met roode, bruine, violette of anders gekleurde strepen op gelen grond. Violetten worden ook wel Bijbloemen genoemd, maar deze term is in den loop der eeuwen op zoo verschillende wijze toegepast, dat wij hem hier beter vermijden kunnen.
Met de geleidelijke verdwijning der oude Hollandsche tulpencollecties raakt ook deze terminologie bij de vakmenschen in onbruik. Zij vatten thans de ‘gebroken’ tulpen samen onder den naam Rembrandt tulpen, ofschoon deze alleen toekomt aan de uit de eenkleurige Darwintulpen ontstane ‘gebroken’ vormen, die in tint en teekening afwijken van de overeenkomstige oude hollandsche verscheidenheden.
De tijdens den windhandel vervaardige tulpenboeken
| |
| |
(60-77) toonen aan, dat verreweg de meeste verscheidenheden tot de Rosen behoorden, slechts een dertigtal, zoo- als Viceroi, Bruynpurper, Otto de Man, Generael van der Eyck en Admirael van Enckhuysen droegen de kenmerken der Violetten. Tot de groep, die later Bizarden genoemd werden, zouden een tiental geel en rood gestreepte, zooals Root en geel van Leyde, Root en geel van Catoleyn, Admiraal Pottebacker, Jan Symons, gerekend kunnen worden.
Daar de ‘gebroken’ tulpen van den hedendaagschen handel alle tot de late, d.i. in Mei bloeiende rassen behooren, zou men geneigd zijn te vermoeden, dat dit ook het geval was met de tulpen van de 17e eeuw. Dit is echter niet zoo. Die oude tulpen behoorden gedeeltelijk ook tot de vroege, in April bloeiende verscheidenheden. Voorbeelden hiervan zijn Viceroi, Root en geel van Leyde, Wit en rood Boode.
Van eenige verscheidenheden was zoowel een vroege als een laatbloeiende bekend. Wij kunnen thans niet meer nagaan, of één dezer als sport uit de andere is ontstaan, zooals in onzen tijd vastgesteld kan worden voor vroegbloeiende vormen van de bekende Darwintulp Bartigon. Het staat zelfs niet vast, of men terecht aan de vroege en de late vormen denzelfden naam gegeven heeft, dan wel of het hier geldt twee zeer op elkaar gelijkende vormen, maar van geheel verschillende oorsprong.
Daar in dit boek herhaaldelijk bepaalde tulpensoorten ter sprake zullen komen, moge de naamgeving der tulpen in de eerste helft der 17e eeuw hier nader worden toegelicht.
Aanvankelijk onderscheidde men de tulpen door niet geheel onberispelijke latijnsche omschrijvingen28) als Tulipa latifolia albo flore coccinneis lineis ac flammis vario, maar spoedig ging men ze naar den eigenaar of winnaar noemen: T. Honesti, naar een te Leiden wonenden bloemenliefhebber. T. Semmi, naar Johannes Sem te Utrecht, en ook wel zonder latiniseering T. Catolijn
| |
| |
(Abraham Catolyn te Amsterdam) en T. Coornhert (Volckert Coornhert te Amsterdam). Ook kwamen namen in zwang, waarmede de eigenschappen der bloemen werden aangeduid: Lap-rock, die deels geel en deels rood gevlamd was als een uit lappen gemaakte rok, Goude lakens en Silver laecken, rood respectievelijk op gelen en op witten grond.
De baljuw van Kennemerland was de gelukkige winner van een uitzonderlijk fraaie tulp van bijzonder mooien vorm, zeer regelmatig rood op witten grond geteekend, waaraan de naam Admirael gegeven werd. Deze naam kreeg daardoor de beteekenis van het hoogst bereikbare in den tulpenhandel en werd een groepsnaam voor alle verscheidenheden van hetzelfde type. Zoo ontstond die reeks van wel 50 Amirael-tulpen, waaraan de naam van den winner of eigenaar of diens woonplaats ter nadere onderscheiding werd toegevoegd. (Admirael Aerssen, Admirael Bogaert, Admirael da Costa, Admirael van Enckhuysen enz.).
Naar analogie van dit geval ontstond ook een serie Generael-tulpen (Generael Bol, Generael van der Eijck). Hiervan was in de jaren van den windhandel Generael der Generaelen van Gouda, of kortweg Gouda, een forsche bloem met vurig scharlaken strepen op witten grond, de beroemdste.
De naam Paragon werd aan een dertigtal soortnamen toegevoegd, als aanduiding van een verbetering eener reeds bestaande verscheidenheid, hetzij door grooter of fraaier vorm, hetzij door schitterender kleur en mooier teekening. Er werd geklaagd over het misbruik, dat de naam Paragon ook op minderwaardige tulpen werd toegepast. Dan waren er nog een tiental Brabansons van verschillende kleurnuancen, acht Lacken, zeven ghemarmerde, vijf Merveilles, vier Morillons, zeven Tournays, vijf bruyn purpers enz., die onderling onderscheiden werden door toevoeging van den naam van den winner of bezitter.
Wanneer wij de winners of eigenaars als uitgangspunt
| |
| |
nemen, vinden wij die vermeld voor de achter hun namen vermelde verscheidenheden. Dit staatje toont tevens, hoe velen zich met het zaaien van nieuwe verscheidenheden bezighielden.
Aerssen [Den Haag?]: Admirael, Generael, Paragon. |
Backer: Admirael. |
Bastiaen: Admirael, Generael. |
Beemans: Admirael. |
Bogaerdt: Admirael. |
Bogge: Merveille. |
Bol [sr. Pieter Bol, Haarlem], Anvers, Brabanson, Generael, Sayblom. |
Boode: wit en rood. |
Boskaert: ghevlamde. |
Boterman: Admirael. |
Busscher [Andries de Busscher, Haarlem]: Purper en wit. |
Casteleyn: Bruyn purper, Sayblom, Tournay, Paragon, Blijenburgh. |
Catolyn [Abraham Catolyn, Amsterdam]: Admirael, Gery, Roosje, Root en geel, Witroos. |
Ceelen: Merveille. |
Cenecourt: Ghevlamd. |
Christiaan [Pieter]: Lack. |
Clompmaecker: Branson. |
Coningh: Sayblom. |
Coopall [Jan Govertsz Coopall, Haarlem]: Camelot. |
Coornhert [Volckert Coornhert, Amsterdam]: Admirael, ghevleugelde, Laprock. |
Cornel: Duck. |
Cromhout [Amsterdam]: Camelot. |
Cruyshoeck: Admirael, Paragon. |
da Costa [Francisco Gomes da Costa, Vianen]: Admirael, Agaat, Blijenburgh, Bruyn purper, Generael, Generalissimo, Morillon, Paragon, Phoenix, Plumage, Tournay. |
Jan van Damme: Brabanson. |
Delphius: Admirael, Paragon. |
Domine: Admirael. |
| |
| |
Donvile of Novil [Samuel en Balthasar de Novil, Haarlem]: Anvers, Branson, Generael, Tournay, Troys Couleurs. |
Van der Eijck: Admirael, Generael, Morillon, Ghemarmerde. |
Flory [Anthony van Flory, Wassenaar]: Duck. |
Jan Gerritsz: Admirael. |
Van Ghelder: Admirael. |
Golsien: Admirael. |
de Goyer [Abraham de Goyer, Amsterdam]: Admirael, Blijenburgh, Ghemarmerde, Generael, Isabelle. |
Grebber: Paragon. |
de Groot: Admirael. |
Van der Heyde: Admirael. |
de Hoogh: Lack. |
Honsbeet: Lack. |
van Houten: Admirael. |
Huyck: Brabanson. |
Jacot: Ghevlamde. |
Jansen [Jacob]: Present. |
Jasper: Ghemarmerde. |
Jeroen: Purper en wit, Fama, Paragon. |
Kaer: Brabanson, Ghemarmerde. |
Krijntje [Crintien]: Admirael. |
Kuyp [van der]: Admirael, Paragon. |
de Lange: Admirael. |
Latour: Admirael, Generael. |
Liefkens: Admirael, Gery, Ghemarmerde, Paragon, Present, Tournay. |
de Man: Admirael, Generael, Otto, Paragon. |
van der Meer: Lack. |
de Meester [Jeremias de Meester, Rotterdam]: Admirael, Colombyn. |
Meelman [Utrecht]: Blijenburgh. |
Noppen: Ghemarmerde. |
Novil: zie Donvile. |
Paspoort: Lack. |
Petter: Generael. |
| |
| |
Pauw: Root en wit. |
van der Poel: Admirael, Lack, Paragon. |
Poelenburch [Simon van Poelenburch, Amsterdam]: Carmesijn met columbijn, Columbijn en wit. |
Pottebacker [Henric Bastiaensz Pottebacker, Gouda]: Admirael. |
Quaeckel [Jan Cornelisz Quaeckel, Haarlem]: Incarnadyn ghevlamt, Merveille, Spitslack. |
van Rossem: Admirael. |
Rotgans: Admirael, Violet ghevlamt. |
Rijckers: Purper en wit, Tournay. |
van Rijn: Lack. |
Schapesteyn: Violet gheboorde. |
van der Schellinck [Amsterdam]: Admirael, Ghemarmerde. |
Schuyl: Morillon. |
Secretaris [Aerssen, den Haag?]: Admirael. |
Spoor: Brabanson, Sayblom. |
Spranger: Anvers. |
Swart: Brabanson. |
Terlon [Treslong]: Admirael. |
Tol: Admirael. |
Verwint: Purper en wit, Root ende geel, Root ende wit. |
Victor [Victory]: Admirael, Anvers, Generael, Grebber, Incarnaat ghevlamt, Paragon, Scipio, wit en incarnaat. |
Willemsz [Willem]: Branson, Ghemarmerde. |
Winckel: Admirael, Duck. |
Sommige soorten droegen de namen hunner winners zonder eenige toevoeging, als: Boterman, Grebber, Latour, Pottebacker, Rotgans, Schilder, Secretaris, Victor.
De Admirael en Generael-namen hebben, vooral in het buitenland, aanleiding gegeven tot de opvatting, dat de Hollanders de tulpen naar hun zeehelden en veldheeren noemden, van wie echter juist geen enkele in tulpennamen vereeuwigd is.
De spelling der namen is dikwijls zeer onnauwkeurig,
| |
| |
vermoedelijk ten gevolge van de mindere ontwikkeling van vele belanghebbenden. Eigennamen worden zeer verschillend geschreven. Kattelyn naast Catolijn en Catelijn, Butterman naast Boterman, Vestjens naast Vestus. Gery, Jory, Sery, Sory, Sgeri en Juri worden afwisselend gebruikt voor één en hetzelfde begrip, namelijk een soort van zijde, waarnaar de tulp Sery naeby (lat. serica, zijde stoffen) genoemd is, om uit te drukken, dat de bloem de glans van zijde heeft. Het woord komt in tulpennamen ook voor met de toevoeging ‘beste’ en ‘late’.
Het behoeft niet te verbazen, dat sommige dezer namen, toen haar beteekenis niet meer begrepen werd, verminkt werden. Zoo werd Wit en rood Boode, waarin het laatste woord den werkkring van den winner aanduidt, veranderd in Wit en rood bordé, toen de man vergeten was; een zonderlinge vereeniging van Nederlandsch en Fransch in één naam.
Twintig jaar lang had de tulp haar vooraanstaande plaats als een luxe-modebloem weten te handhaven, eerst in Frankrijk en vervolgens spoedig ook alom in West-Europa. De voorname tulpenliefhebbers behaalden aardige winsten, wanneer zij het geluk hadden uitblinkende zaailingen te winnen. De tijdgenooten uit eenvoudigen stand zullen allengs zijn gaan meenen, dat dit altijd wel zoo blijven zou en derhalve de tulp ook voor hen een waardevol artikel zou kunnen zijn voor belegging, bijverdienste of winstbejag. De ontwikkeling der gebeurtenissen, welke geleidelijk den befaamden windhandel hebben voorbereid, toont aan, dat deze allerminst als een verrassing kwam.
Men heeft de tulpenspeculatie wel toegeschreven aan den economischen invloed van de stad Amsterdam, die toen juist een tijd van voorspoed en welvaart doormaakte. De nabijheid van Amsterdam en de daar heerschende speculatieve handelsgeest zouden zeer stimuleerend op den tulpenhandel gewerkt hebben15).
De geschiedenis van de tulp, sinds haar verschijning in
| |
| |
West-Europa, bewijst veeleer, dat de bijzondere eigenschappen van de gestreeptbloemige tulpen en haar onbegrensde verscheidenheid verantwoordelijk zijn voor de geleidelijk toenemende populariteit, die op den windhandel uitliep. Geen sporen van eenigen Amsterdamschen invloed kunnen hierbij worden waargenomen. Wel hadden speculatieve neigingen voor alle lagen der Nederlandsche bevolking zekere bekoring, en de tulpenspeculanten hadden stellig geen bijzondere stimulans van Amsterdam noodig. |
|