| |
| |
| |
III. De windhandel
De eerste vermelding van den windhandel door een tijdgenoot dateert van 1633. Dit jaar, zegt Velius in zijn Chronijk der stad Hoorn35), begon de tulpenhandel zeer algemeen te worden, ik had haast gezegd te woeden, want het was een razernij, die groot was door Holland en West-Friesland, ja, zelfs voor de grootste negotie van geheel Nederland gehouden werd.
Voor den kleinen man, die de kans wilde grijpen tot verhooging van zijn inkomen door zich groote winst uit den tulpenhandel te verzekeren, werd dit een aantrekkelijke speculatie. De vermogende liefhebbers, tot dusver de eenige tulpenverzamelaars, konden een mogelijk verlies zeer goed dragen en waren bovendien deskundig genoeg ter zake van de eigenschappen der soorten om hun bollen met volle verantwoordelijkheid te kunnen verhandelen. De nieuwe tulpenhandelaren waren beginnelingen zonder voldoende ervaring van de teelt of behoorlijke kennis van de reeds zoo talrijke soorten. Zij waren niet hartstochtelijke liefhebbers, die de tulpen voor hun aesthetische bevrediging kweekten, maar op voordeel bedachte speculanten, die zich op elk ander artikel geworpen zouden hebben, dat hun kans op winst bood.
Zoo is klaarblijkelijk het begin geweest. Eerst in den loop der volgende jaren stak de gokzucht de geheele bevolking aan. Daaronder traden vooral de talrijke naar Nederland uitgeweken wevers op den voorgrond. De
| |
| |
pestepidemie van 1635, die talrijke offers eischte, ook nog in 1636, was verantwoordelijk voor het fatalisme, dat de gewetensbezwaren tegen speculatie gemakkelijk tot zwijgen bracht.
De tulpenhandel bloeide voornamelijk in eenige steden, waar de oudere liefhebbers reeds jaren geleden begonnen waren met tulpenkweeken: Haarlem, Utrecht, Amsterdam, Leiden, Gouda, Hoorn, Enkhuizen, Alkmaar, Rotterdam en Vianen.
Aan de vraag naar bollen werd ook voldaan door beroepskweekers. Er is weinig omtrent hen bekend, ofschoon eenige namen geïdentificeerd kunnen worden als die van kweekers en handelaren.
Van Barend Cardoes is bekend, dat hij in 1605 geboren werd en na vele jaren als tuinbaas in dienst te zijn geweest van Sr. Pieter Bol, waar hij zeer veel kennis van de bloementeelt opdeed, zich als zelfstandig kweeker te Haarlem vestigde. Hij werd herhaaldelijk als deskundige bij geschillen geraadpleegd en was o.a. aangesteld als beheerder van den boedel van een onmondigen wees, wiens vader kweeker was. Hij behoorde tot de gecommitteerden, die in 1637 een notarieel accoord onderteekenden nopens de liquidatie van de loopende tulpentransacties. Het zijn alle aanwijzingen, dat hij in den roep van betrouwbaarheid stond. De zaak, die inmiddels den export van bloembollen had ter hand genomen, bestond nog onder zijn naam in de eerste helft der achttiende eeuw, vermoedelijk onder leiding van zijn kleinzoon. Zijn bollenlijst van 1722 is in een engelsch handboek over bloemen87) afgedrukt. De tulp Duc Cardoes was van hem afkomstig.
Francisco Gomes da (of: del) Costa, die ook tot de onderteekenaars van genoemd accoord behoorde, was een Portugees, wiens naam, zooals wij reeds zagen, aan verscheidene tulpenaanwinsten verbonden is.
Het tulpenboek van den schilder Jacob Marrel van Frankenthal66), dat voor hem van tulpennamen in phonetische spelling (cuy voor koe enz.) voorzien was, bevat
| |
| |
een verzameling van een paar honderd meesterlijke portretten van tulpen in waterverf, geschilderd tusschen 1636 en 1645. Da Costa was gevestigd te Vianen.
Het archief van de Haarlemsche Weeskamer10) bevat de verantwoording van de nalatenschap van Jan van Damme, een bloemist te Haarlem, wiens eigendom gelegen was aan den kleinen Houtweg, reeds toen een der centra van de bollentuinen. In 1634 en 35, en waarschijnlijk ook reeds vroeger, huurde hij gronden te Overveen van het St. Elisabeths Gasthuis te Haarlem. Zijn erfenis bedroeg ƒ 42.000. - voor zoover de tulpebollen betrof.
In de rekening van een anderen boedel10), nagelaten door Davidt de Mildt, wiens tuin aan den kleinen Houtweg, genaamd 't Hof van Flora, later eigendom werd van Barend Cardoes, worden meermalen uitgaven voor bier vermeld, als een toevoeging aan het weekloon der arbeiders. Tijdens hun werk was het gebruikelijk hun bier te schenken.
In deze rekeningen komen verscheidene namen voor van debiteuren, die de door hen van de overleden kweekers ontvangen bollen nog moesten betalen, en van crediteuren, wien zij nog geld schuldig waren. Slechts in enkele gevallen kan uit den aard der transacties afgeleid worden, dat daarbij beroepskweekers betrokken waren. Waarschijnlijk moeten hiertoe gerekend worden Salomon Pieter Saeys van Haarlem, Bastiaan Heyndricxsen van Utrecht en Willem Willemsen van Amsterdam.
In een notarieele acte van 20 Juni 163713) wordt door vijf kweekers, waaronder Barend Cardoes een deskundige verklaring aflegd over de liquidatie van de tulpentransacties. Hun namen zijn Davidt Clement (53 jaar), Willem Gade (37 jaar), Daniel Olthoff (37 jaar) en Pieter Joosten de Sanger (48 jaar).
Het is mogelijk, dat de genoemden nog meer vakgenooten hadden, wier namen verloren zijn gegaan, zonder eenig spoor achter te laten, maar in allen gevalle was hun aantal zeer gering Indien de bollenteelt als beroep reeds van eenig belang geweest was in die dagen, zou dat in de
| |
| |
geschriften van tijdgenooten niet onopgemerkt zijn gebleven.
De overgroote meerderheid der belanghebbenden bij de tulpenteelt waren burgers van alle gading. Van een ‘Liedeken van de Kappisten’38), een der eerste, die langs de straat gezongen werden, luidt het tweede couplet:
Men siet dese blom verheffen,
Van veel lieden wijs gheacht:
Groote kraghen, lange beffen
Hebben 't nu soo op haer kracht,
Dat Jan Hagel daer om lacht,
Hij wil de kap aentrecken
En speelen bar, oock de nar,
Van dengene, die zich met den tulpenhandel afgaf, zeide men: ‘Hij is in de kap’ en deze lieden werden zelf ‘kappisten’ genoemd. De spotters ontleenden hieraan weldra het beeld van de gekskap, door Pieter Nolpe (1613-1653) op een teekening vereeuwigd, die eenige jaren later en opnieuw in de 18e eeuw door gravures verveelvoudigd werd.
Steven Teunisz van der Lust50) heeft niet minder dan 36 versregels noodig, om een eenvoudige opsomming te geven van Flora's ‘beste vrienden, doen zij sat in haer hooghste staet’ en van de bedrijven en ambachten, bij de vertegenwoordigers van welke ‘de sin en 't hooft is heel aen 't hollen, door de nietighe Tulpabollen’. Het zijn er maar liefst ongeveer tachtig! Daardoor geeft dit vers, waarvan hieronder tien coupletten zijn afgedrukt, een levendige suggestie van de algemeenheid der speculatie, ook al mocht Van der Lust niet op goede gronden hebben kunnen aantoonen, dat inderdaad, al was het er maar één van de beoefenaars van elk dezer ambten en beroepen, deel had aan de speculatie. De lijst biedt afwisseling ge- | |
| |
noeg. Zij loopt van alle denkbare handwerkslieden en wevers, over studenten, kooplieden, geneesheeren naar ‘'t Puyckste van stadt’ en toont eenstemmigheid onder alle gezindten, door de voltooiing der opsomming met ‘Armynjanen, Geusen, Papisten, Vrijgeesten, Luyterschen, Mennisten, Vroom en Onvroom’.
| |
Troost voor de ghescheurde broederschap der rouwdragende kap-broertjes, ofte Floraes staet-jonckers.
Stemme:
Hoe legh ick hier in desen ellende, &c.
1.[regelnummer]
Vol droefheydt is de heele werelt,
Een yder gaet schier in de rouw,
't Schijnt elck is met treurwee beperelt,
Door de kelder-sieckt van een vrouw
Die Flora heet, een vuyl thuyn-hoertjen,
Daerom treurt nu yder kap-broertjen.
2.[regelnummer]
Metselaers, timmerluy, houtsagers,
Lootgieters, glas-stoppers, thuyniers,
Deurwaerders, pachters, boere-plagers,
Komens [kooplieden], kramers, vettewaeriers,
Uytdragers, snijers, smits, schoenlappers,
Roffejaens [bordeelhouders], waerden en
3.[regelnummer]
Dit waren van haer beste vrienden
Doen sy sat in haer hooghste staet,
Die snachts haer met den buyck-godt dienden,
Bacchus en Serus kammeraet,
Met bancket, snippen en veldthoentjens,
Wijntje la la, ghebraen cappoentjens.
4.[regelnummer]
Veel wevers, pelsers, spoelders, treckers,
Twijnders, bleyckers, kuypers, portiers,
Studenten, comtoyr-knechts, penn'leckers,
Schoenmakers, schilders en barbiers,
Slepers, schuytvoerders, schoorsteenvagers,
Straetweckers, kruyers, hondeslagers,
| |
| |
5.[regelnummer]
Ap'tekers, doctoors, backers, brouwers,
Winckeliers, koopluy, makelaers,
Vis-jagers, moutmakers, vleys-houwers,
Brouw-knechts, lintwevers, wagenaers,
Banckeroetiers, singneurs met sessen [gefailleerden],
Die noch staegh rijen met calessen,
6.[regelnummer]
Drooghscheerders, bontwerckers, huyvetters,
Kooperslagers, dominateurs,
Boeckbinders, druckers, lettersetters,
Plaetsnijders, klercken, procureurs,
Schoolmeesters, moolenaers, glas-schrijvers,
Opperluy, peuy'niers [met puinsteen gladschuren], varckedrijvers.
7.[regelnummer]
Beerstekers, lijndraeyers, nachtwakers,
Collecteurs, aanseggers van doon,
Koorendragers, meeters, scheepmakers,
Roedragers, oock reysende boon,
Brandewijn-branders, koorenkoopers,
Turfdragers ende meer straetloopers.
8.[regelnummer]
Armynjanen, geusen, papisten,
Reed'rijckers en 't puyckste van stadt,
Vrijgeesten, luyterschen, mennisten,
Sanders, wieldraeyers, stoelemat;
Somma, straetjonckers, burgers, boeren,
Vroom en onvroom, boeven en hoeren.
9.[regelnummer]
Haerlemmers ende Amsterdammers,
Jae al wat lepel lecken kon,
Alckmaerders, Leydtsche wollekammers,
't Scheen yder aen de blom-koop won;
Maer siet nu de nacht-vliegend'uylen,
Hoe sy gaen in de rouw-kap druylen.
10.[regelnummer]
Veel kapbroers zijn schier uyt haer sinnen
En swellen nu van enckel spijt,
Sy meenden een rijckdom te winnen,
Maer zijn haer geldt en goedt meest quijt,
De sin en 't hooft is heel aan 't hollen,
Door de nietighe Tulpa-bollen.
| |
| |
De tulpen werden verhandeld per bol, en bij de oploopende prijzen begon men sedert December 1634 en misschien reeds eerder, het gewicht der bollen bij de bepaling van den prijs in aanmerking te nemen.
Men bediende zich daarvoor van het gewicht der goudsmeden; het aas was ongeveer gelijk aan 4.8 centigram of 1 gram = 20 azen. Bij de aflevering en de in ontvangstneming der bollen moest men dus steeds een weegschaal bij de hand hebben. Wanneer de bollen verkocht werden op een oogenblik, dat ze nog in den grond zaten, gebruikte men de formule: een bol van zooveel azen geplant, het gewicht van elke bol werd derhalve vóór den planttijd genoteerd.
In de planthoeken teekenden de floristen, blijkens een in de tweede Samenspraak van Waermond en Gaergoed47) opgenomen voorbeeld, het gewicht in azen der geplante bollen aan met vermelding der folios van het boek, waarin nauwkeurig de aankoop en verkoop der bollen stond opgeteekend.
Er werd veel aandacht besteed aan de ‘afsetten’ of jonge bollen, ook wel de ‘avans’ genoemd, die de verkooper zich somtijds voorbehield te behouden.
De gewone soorten, Cronen, Oudenaerders, Switzers, Centen, werden per pond verhandeld, terwijl hiernaast ook nog de gewoonte opkwam om per 1000 azen (ongeveer 50 gram) te verkoopen, hetgeen vermoedelijk alleen kleine, jonge bolletjes gold, daar een volgroeide bol alleen reeds 50 gram kan wegen en er geen reden kon zijn om voor deze bollen een verkoop per 1000 azen in te voeren, daar het bovendien onuitvoerbaar zou zijn om hiervoor bollen te vinden, die nauwkeurig dit gewicht hadden.
Gedurende nagenoeg twee en een halve eeuw is het gewoonte gebleven, bloembollen per tal te verhandelen, maar daarna kwam ook de verkoop per Hectoliter in zwang. Deze wijze van verkoop wordt toegepast, wanneer het niet geldt volwassen leverbare bollen, maar partijen, die de kooper wenscht op te planten. Hij koopt dan
| |
| |
groote en kleine bollen (het zoogenaamde mudgoed) dooreen, die afloopend naar de grootte worden geplant. In den laatsten tijd is de Hectoliter voor hetzelfde doel algemeen vervangen door den nauwkeuriger verkoop per Kilogram.
Men mag aannemen, dat ook in de dagen van den windhandel de verkoop per pond en per 1000 azen dezelfde strekking had als de mudgoedhandel later. Maar indien dit het geval geweest is, bevreemdt de kritiek, die in het pamflet ‘De verstoorde en noyt gestorven Flora’56) op deze verkoopsmethode geoefend wordt, waarin Flora de verzuchting in den mond gelegd wordt:
Soo wilt vooral doch staecken
Het aes en pondegoet, waerover ik soo gram
Eerstmael met mijne roe daerom beneden quam.
Het blijkt niet, waarop deze verontwaardiging gegrond is, maar deze verkoopsmethode, die zeer rationeel is voor het boven omschreven doel, kan in de dagen van den windhandel zeer wel misbruikt zijn om bollen te verhandelen, die men zelf niet bezat. Immers bij den verkoop per bol was dit vrijwel onmogelijk, omdat daarbij steeds het gewicht der bol, hetzij droog, hetzij geplant, werd opgegeven, waarvan de prijs afhankelijk was. Wel kon ook in dit geval dezelfde bol bij opeenvolgenden verkoop eenige malen verhandeld worden door personen, die haar feitelijk niet bezaten, maar die transacties betroffen dan alle één bepaalde, wel omschreven bol. Bij het pondgoed en den verkoop per 1000 azen verviel deze beperking.
De bollen, die per stuk verhandeld werden, werden dus niet verkocht tegen een vasten prijs per stuk, maar naar den prijs per aas. De belanghebbenden moesten dus den prijs per aas van de honderden in omloop zijnde soorten in hun hoofd, of althans in hun zakboekje steeds bij de hand hebben. Hoe die prijzen er ongeveer uitzagen, leert het volgend staatje. De aasprijs is daarvoor berekend
| |
[pagina t.o. 48]
[p. t.o. 48] | |
| |
| |
door het gezamenlijk gewicht van een aantal bollen van één bepaalde soort te deelen op het gezamenlijk bedrag, dat deze bollen volgens de tot ons gekomen gegevens hebben opgebracht.
Bij hooggeprijsde bollen van gering gewicht, dus van soorten, die, zooals de meeste dezer tulpen, slechts kleine bollen plegen voort te brengen, was de aasprijs natuurlijk het hoogst.
|
per aas |
Admirael van Enckhuysen |
ƒ 28.- |
Semper Augustus |
ƒ 27.50 |
Schilder |
ƒ 15.- |
Admirael Liefkens |
ƒ 11.80 |
Bruyn purper |
ƒ 10.30 |
Gouda |
ƒ 7.50 |
Viceroi |
ƒ 7.30 |
Sjery Katolijn |
ƒ 4.70 |
Admirael van der Eyck |
ƒ 4.50 |
Fama |
ƒ 4.40 |
Vroege Blyenburgher |
ƒ 3.50 |
Grebber |
ƒ 2.60 |
Paragon Liefkens |
ƒ 2.20 |
Paragon van Delft |
ƒ 2.20 |
Troyaen |
ƒ 1.80 |
Violet ghevlamt Rotgans |
ƒ 1.37 |
Wit en purper van Busscher |
ƒ 0.70 |
Gheel en root van Leyde |
ƒ 0.58 |
Witte Croon |
ƒ 0.27 |
Gele Croon |
ƒ 0.09 |
Van den verkoop ‘per aas’ zijn ook verscheidene voorbeelden te vinden in de in het Economisch Historisch Jaarboek13) opgenomen uittreksels uit de notarieele protocollen, waaruit tevens verrassend blijkt, hoe snel de prijzen in de jaren '34 tot '36 opliepen.
|
per aas |
Gouda 1 December 1634 |
30 stuivers |
Gouda Winter 1635/36 |
2 gulden 2 stuiver |
Gouda Mei 1636 |
3 gulden 15 stuiver |
| |
| |
Admirael Liefkens Juni 1636 |
6 gulden 12 stuiver |
Admirael van der Eijck (jongen) 21 Juli 1636 |
2 gulden 10 stuiver |
In het speculatie-tijdvak kon van eenigszins standvastige marktprijzen uiteraard geen sprake zijn, al bleef een zekere onderlinge prijsverhouding tusschen de verschillende soorten bestaan. De soorten, die slechts zeer langzaam voortteelden en dus steeds schaarsch bleven - want men kende nog niet de methoden ter bevordering van een snellere vermeerdering - waren het hoogst in prijs: een bekend voorbeeld hiervan is de Viceroi. De eigenschappen van de bloem telden echter ook mede: de tulpenboeken doen zeer overtuigend het kwaliteitsverschil der soorten en de volmaakte schoonheid van een Gouda, een Generalissimo, een Admirael van Enckhuysen e.a. uitkomen. ‘Ende wat listen ende middelen ghebruyckt zijn gheworden om de bloemen te doen rijsen, is qualijck te beschrijven; doch men heeft ghesien dat eenighe hebben eerst groote partijen opghekocht in alle collegien, daernaer ghevraegt, selven eerst dan eenighe wel weder duer inghekocht, al zouden zij oock met haer medestanders malkanderen daerover verstaen hebben ende onder den anderen de koopen ghegunt ende het goet op een rijsende mart gebracht, waerover ghekomen is, dat eenich goet soo hoogh is gheloopen, dat van een ofte twee guldens hondert, somtijts meerder, ende altemets minder gheworden is, ende noch apparentelijck meerder zoude gheworden hebben, ten waer een subijte veranderinghe’ (Naereden op de eerste Samenspraeck tusschen Waermondt ende Gaergoedt)42).
Heel moeilijk was het om ook slechts bij benadering een indruk te vormen van de aanwezige aantallen bollen van bepaalde verscheidenheden in de verschillende steden.
De wevers en andere floristen, die er maar eenigszins toe in staat waren, bezochten geregeld te paard of per kales de andere steden, maar het reizen was toch voor
| |
| |
velen te tijdroovend en omslachtig, al gold het slechts een afstand van Alkmaar naar Utrecht of van Haarlem naar Gouda. Het was dus voor den bona fide tulpenhandel wel zeer moeilijk, over voldoende gegevens te beschikken voor een juist prijs-inzicht, en het hoog opvlammen der speculatie, waarbij velen bollen verhandelden, zonder die zelf te bezitten, om het voordeel van den oploopenden prijs te kunnen plukken - maakte dit geheel onmogelijk.
Hoe de prijzen met sprongen opliepen vertelt ons de Naereden van de eerste Samenspraeck tusschen Waermondt en Gaergoedt, met vermelding van verscheidene voorbeelden42).
|
Per stuk |
|
Eerste prijs |
latere pr. |
Gheel en root van Leyde (515 azen) |
ƒ 45.- |
ƒ 550.- |
Gouda (4 azen) |
ƒ 20.- |
ƒ 225.- |
Admirael de Man (130 azen) |
ƒ 15.- |
ƒ 175.- |
Generalissimo (10 azen) |
ƒ 95.- |
ƒ 900.- |
[bolletjes van 4 en 10 azen zijn buitengewoon klein]
|
Per pond |
|
Eerste prijs |
latere pr. |
Gheele Croon |
ƒ 20-24 |
ƒ 1200.- |
Switsers |
ƒ 60. |
ƒ 1800.- |
Witte Croon |
ƒ 125.- |
ƒ 3600.- |
De prijsstijging van Switsers kan nog in meer bijzonderheden worden nagegaan aan de hand van de notarieele protocollen13). Daarin zijn verschillende transacties vastgelegd, waaruit blijkt, dat op onderstaande data de daarbij vermelde prijs voor één pond Switsers werd betaald.
1637 |
15 Januari |
ƒ 120.- |
(geweigerde vraagpr.) |
|
23 Januari |
ƒ 385.- |
|
|
1 Februari |
ƒ 1400.- |
|
|
2 Februari |
ƒ 1500. |
|
| |
| |
Daarna trad een daling in. Op 9 Februari liep de prijs of ƒ 1100.- terug.
|
Per 1000 azen |
|
Eerste prijs |
latere pr. |
Centen |
ƒ 40.- |
ƒ 350.- |
Coorenaerts |
ƒ 60.- |
ƒ 450.- |
Audenaerden |
ƒ 70.- |
ƒ 600.- |
Admirael de Man |
ƒ 90.- |
ƒ 800.- |
Gheel en root van Leyde |
ƒ 100.- |
ƒ 750.- |
Scipio |
ƒ 800.- |
ƒ 2200.- |
Viceroi |
ƒ 3000.- |
ƒ 6700.- |
Zelfs voorheen vrijwel waardeloos geachte soorten brachten hooge prijzen op.
Per pond betaalde men voor Ghebiesde van Coorenaert ƒ 250.-, Rattebeet ƒ 300.-, Goliath ƒ 700.- en Rijswijckers ƒ 800.-. Wat men vroeger op de mestvaalt wierp, zooals eenkleuren, werd nu per 1000 azen verkocht.
Bij de stijgende markt voor de gestreeptbloemige tulpen, later, zooals wij zagen, als ‘fijne’ of ‘gebroken’ onderscheiden, wekt het geen verwondering, dat snuggere koppen getracht hebben een middel te vinden om het ‘fijn’ worden of ‘breken’ der uit zaad verkregen eenkleuren te bevorderen. De poging werd inderdaad reeds vóór 1637 met goeden uitslag bekroond. In de derde samenspraak tusschen Waermondt en Gaergoedt58) bespreken zij de uitkomst van het zaaien uitvoerig, waarbij bleek, dat Gaergoedt een middel kende om het ‘fijn’ worden te bevorderen.
Op Waermond's vraag, wat er uit het uitgezaaide zaad voor den dag komt, antwoordt Gaergoed: ‘Lacken, Ducken, Bransons ende Gheboorde, doch Enkele Coleuren het meest’.
De als ‘Lacken’ aangeduide verscheidenheden hebben ouderen onder ons nog gekend in de enkele vroege tulp Lac van Rijn, die uit de eerste helft der zeventiende eeuw
| |
| |
stamt, een eenkleurige violette bloem met breeden witten rand. ‘Ducken’ werden de lage, kleinbloemige, vroege verscheidenheden genoemd, die alle eenkleurig rood met gelen rand waren. Een dezer, door Dr. Martinus van Tol uit zaad gewonnen en eerst lang na den windhandel bekend geworden, is de eenige, die tot in onze dagen in cultuur gebleven is. Aan deze Duc van Tol ontleent de geheele groep van verscheidenheden van dit karakter thans zijn naam, ook al hebben zij andere kleuren.
‘Branson’ was, blijkens de afbeeldingen in waterverf in de tulpenboeken, een roode tulp met breeden, gelen rand. In die boeken komen ook ‘gebroken’ Bransons voor, die echter als rood-en-geel van kleur, niet in even hooge gunst stonden als de overige tulpen. Met ‘gheboorde’ worden eenkleurige tulpen met een lichter gekleurden of gelen rand bedoeld, zooals ze ook in onzen tijd bij het zaaien van tulpen onder de zaailingen worden aangetroffen.
De uitdrukking ‘enkele coleuren’, ook wel ‘couleuren’ alleen, werd gebezigd voor hetgeen wij thans ‘eenkleuren’, ‘moeder-’ of ‘breeder’ tulpen noemen, d.w.z. de uit zaad verkregen eenkleurige vormen, die thans om haarszelfs wil worden gekweekt, maar vroeger alleen als middel golden, om het doel: de gestreepte bloem te bereiken. De Darwintulpen onzer dagen, die in 1889 in den handel werden gebracht, zijn een door schitterende kleurenpracht gekenmerkt ras dezer moedertulpen.
Als Waermond daarna vraagt, of er geen gevlamde of gespikkelde bloemen uit zaad komen, antwoordt Gaergoed daarop, dat de bloemen mettertijd ‘veranderen’. Wanneer dan ook in de Samenspraken of andere pamfletten gesproken wordt van de ‘verandering’ der tulpen, wordt hiermede het ‘fijn worden’, of ‘breken’ der kleuren bedoeld. Gaergoed voegt er aan toe, vernomen te hebben, dat men de bloemen kunstmatig kon doen ‘veranderen’, en hij licht dit toe met de merkwaardige mededeeling over een behandeling, die ook bij wetenschappelijke proeven eenige jaren geleden is toegepast
| |
| |
ter bereiking van hetzelfde resultaat. Twee bollen van gelijke grootte en bijzondere kleuren - aldus Gaergoed - worden nagenoeg half doorgesneden en zoo tegen elkander gelegd, dat de huiden elkaar raken. Zoo geplant, ontstaat een tulp, die de kleuren van beide oorspronkelijke bollen vereenigt. Waarschijnlijk is deze mededeeling niet geheel volledig en had daarin duidelijker moeten uitkomen, dat men voor deze bewerking één eenkleurige moedertulp en één gestreeptebloemige verscheidenheid kiest, om daardoor te bewerken dat de eerste voortaan ook gestreepte bloemen zal voortbrengen. Dit was althans het doel en dat deze methode doeltreffend is hebben de onderzoekingen van het John Innes Institute93) te Merton bij Londen aangetoond.
De oorzaak van het verschijnsel kenden de tijdgenooten van Waermond en Gaergoed evenmin als onze latere voorouders en wijzelf, totdat in het genoemde instituut ontdekt was, dat men de kleuren der tulpen kon doen ‘breken’ door middel van Aphides (luizen)94, 95), die het virus van daardoor aangetaste tulpen op bollen van normale eenkleurige tulpen kunnen overbrengen en daardoor de bloemen ‘fijn’ of ‘gebroken’ kunnen doen worden.
Dit virus is een ziektekiem, welke ook bij den mensch optreedt, en thans het onderwerp is van veelzijdig onderzoek over de geheele wereld. De ‘gebroken’ tulpenverscheidenheden worden bij den tegenwoordigen stand der wetenschap als zieke exemplaren beschouwd, en daar het virusziek, dat ook bij andere bolgewassen voorkomt, voor de teelt zeer schadelijke vormen kan aannemen, wordt thans door het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek te Lisse, onder leiding van Prof. Dr. E. van Slogteren96) sterk aangedrongen op uitroeiing van de ‘gebroken’ tulpen, welke dus op den duur uit de culturen zouden moeten verdwijnen. Alleen staat nog niet volkomen vast, of alle ‘gebroken’ tulpen beschouwd moeten worden als virusziek en er dus een aantal aan vernietiging zullen kunnen ontsnappen.
| |
| |
Maar onze voorouders waren van deze dreigende ramp onkundig en hebben ruim drie en een halve eeuw lang onbekommerd ‘gebroken’ tulpen gekweekt en deze in verschillende tijdvakken beschouwd als het hoogst bereikbare in de tulpenteelt. En merkwaardigerwijze zonder dat de bollenteelt en de export daarvan eenig nadeel ondervonden hebben.
Reeds een enkele maal werden de tulpenboeken genoemd60-77).
Daar de meeste transacties in het winterseizoen werden afgesloten, als de bollen in den grond zaten en er geen bloemen beschikbaar waren - want het vroeg-in-bloeitrekken werd toen nog niet toegepast - had men behoefte aan afbeeldingen van bloeiende tulpen om den kooplust aan te moedigen en den koopers een denkbeeld te geven van de aangeboden verscheidenheden. Ook voor geregelde raadpleging zullen eigenaars van grootere tulpencollecties prijs gesteld hebben op het bezit van dergelijke platenverzamelingen. Van deze zoogenaamde Tulpenboeken zijn ons thans nog achttien bekend, waarvan zestien uit den tijd van den windhandel, met niet minder dan rond 450 afbeeldingen van verschillende verscheidenheden.
De afbeeldingen in deze tulpenboeken zijn alle in waterverf op papier of perkament uitgevoerd. Het formaat wisselt af van klein kwarto tot folio, de uitvoering staat op zeer verschillend peil. Er zijn er bij van vermaarde kunstenaars als Judith Leyster73) en Jacob Marrel65-66) en er zijn niet minder verdienstelijk uitgevoerde boeken, waarvan de schilders niet bekend zijn. Andere boeken zijn van veel minder gehalte.
Judith Leyster (1609-1660), gehuwd met den schilder Jan Miense Molenaar, was een begaafd leerling van Frans Hals en schilderes van genretafereelen.
Jacob Marrel (1614-1681), van Duitsche afkomst, geboren te Utrecht, was o.a. leerling van J.D. de Heem. Als weduwnaar huwde hij in 1651 te Frankfort a.M.
| |
| |
Johanna Sibylla, weduwe van den vermaarden graveur M. Merian. In 1664 keerde hij met zijn leerling Abraham Mignon naar Utrecht terug. Zijn stiefdochter Maria Sybilla Merian, bekend om haar voortreffelijke bloemenen vruchtenafbeeldingen, was zijn leerlinge.
Marrel maakte van zijn origineele tulpen-teekeningen gebruik als modellen voor zijn schilderijen. Zijn koperen vaas met tulpen (Tentoonstelling Frans Hals Museum 1935 No. 107) stelt soorten voor, die aan zijn tulpenboeken zijn ontleend.
Aan zijn tulpenboeken wist hij bijzondere bekoring te geven door deze op te luisteren met insecten, vlinders en ander gedierte, schelpen, vruchten en bloempjes, alles even zorgvuldig en nauwkeurig weergegeven als zijn onovertroffen tulpen-teekeningen. Den kop van een der insecten heeft hij onopvallend door een mannenhoofd vervangen, dat misschien als zelfportret bedoeld is.
Een zijner onbekend gebleven vakbroeders trachtte de aantrekkelijkheid van zijn boek te verhoogen door sommige tulpennamen aanschouwelijk voor te stellen. Bij zijn teekening van de tulp Roosje van Catolyn, heeft hij den naam vervangen door een rozetakje; de tulp Spinnekop wordt door een spin in haar web voorgesteld, enz.
In enkele boeken zijn bij de afbeeldingen jaartallen vermeld. Het oudste jaartal (1630) komt voor in het tulpenboek der Economisch-Historische Bibliotheek70). Marrel maakte zijn boek voor Francesco Gomes da Costa66) van 1637 tot 1646. Het Tulpenboek van den bloemist P. Cos60) draagt het jaartal 1637, het boek Tot lof der eedele tulpen72) 1636.
Slechts een paar dezer boeken zijn van titels voorzien. Op dien van het boek van den Haarlemschen bloemist P. Cos60) staat vermeld, dat de daarin afgebeelde tulpen in 1637 te Haarlem in publieke veiling zijn verkocht. Er is echter van een te Haarlem gehouden tulpenveiling niets bekend en de bij de afbeeldingen gevoegde prijzen zijn die der Alkmaarsche veiling van 5 Februari 1637.
Deze titel is trouwens kennelijk niet in dien tijd ver
| |
| |
vaardigd, maar veel later bijgevoegd, en berust dus vermoedelijk op fantasie, al komt de naam Cos ook onder de tulpennamen van dat jaar voor.
Bij vergelijking der zestien tulpenboeken, die vóór of tijdens de windhandelperiode vervaardigd zijn, blijkt, dat zes daarvan geheel of gedeeltelijk van dezelfde hand zijn (B61), G67), H68), J69), O74) en S77), terwijl het boek C68), hoewel van andere hand, nagenoeg uitsluitend copieën van deze zes bevat. A60) en M72) zijn eveneens van één hand; E64), L71) en R76) gedeeltelijk zijn ook van één schilder. Er zijn twee boeken van Jacob Marrel65-6) bekend; één van Judith Leyster73).
Uit deze overeenkomst tusschen de afbeeldingen mag worden afgeleid, dat bepaalde schilders zich toelegden op het leveren van tulpenboeken, en daartoe naar de natuur geschilderde aquarellen in voorraad hadden om gegadigden daaruit een keuze te laten doen voor de samenstelling der door hen gewenschte collecties. Een hunner, van wien de bovengenoemde zes boeken zijn, had blijkbaar de uitgebreidste sorteering en was daardoor het best beklant.
De schilders moeten onderling met elkaar in verbinding hebben gestaan, want zij copieerden herhaaldelijk elkanders bloemen. Dit is trouwens niet verbazingwekkend, als men bedenkt, dat in het korte bloeiseizoen van ten hoogste drie weken een aantal van ten minste een honderdtal verschillende soorten moest worden geaquarelleerd. De schilder had zich bij elke bloem, vooral wegens de vaak slechts geringe verschillen tusschen de verscheidenheden rekenschap te geven van de eigenaardigheden, waardoor de af te beelden bloem zich juist nog onderscheidde van andere - en zelfs bij de uiterste vaardigheid met het penseel kost dat meer tijd dan de bloeitijd schenkt. Bovendien wenschte iedereen in zijn tulpenboek de meest vermaarde verscheidenheden vertegenwoordigd te zien, ook al bezat hij ze niet in zijn collectie. Zoo mocht de Viceroi niet ontbreken. Van deze zéér karakteristieke bloem zijn aquarellen van ten minste
| |
| |
vier verschillende kunstenaars bekend, die haar elk op zijne wijze hebben afgebeeld, maar in andere boeken komen copieën van een dezer origineelen voor. Een gevolg van de haast, waarmede de bloemschilders moesten werken, is de verwaarloozing van het groene loofblad. Terwijl meestal de bloemen met de uiterste zorgvuldigheid zijn weergegeven, maakt het groene blad gewoonlijk een zeer onbeholpen indruk. Het lijkt waarschijnlijk, dat deze loofbladen door beginnelingen zijn bijgeschilderd, zonder ook maar eenigszins rekening te houden met haar uiteenloopend karakter bij de verschillende verscheidenheden.
Van enkele tulpen komen in alle boeken dezelfde afbeeldingen voor. Een voorbeeld daarvan is Admirael Bogaerdt, waarvan slechts één afbeelding bekend is, die niet alleen in de boeken B, G, O en S van dezelfde hand, maar ook in die van Judith Leyster en Jacob Marrel voorkomt. Blijkbaar beschikten deze beide laatsten dus niet over levende bloemen op het gewenschte oogenblik en moesten zij daarom met copieën naar een kunstbroeder genoegen nemen. Een ander voorbeeld is Troys Couleurs Novil, waarvan zeven volkomen gelijke aquarellen bestaan, in de boeken A en M van één hand, B, G, J en O van één hand en C, dat zijn meeste afbeeldingen aan B heeft ontleend. Daarentegen komen in 15 boeken niet minder dan 10 verschillende afbeeldingen voor van Admirael van der Eijck, en 9 verschillende van Admiraal de Man in 11 boeken.
Bij vergelijking van de verschillende afbeeldingen van dezelfde verscheidenheid kan een tulpenkenner het karakteristieke daarvan zeer duidelijk waarnemen. Slechts in enkele gevallen, waar kennelijk een onjuiste naam aan de afbeelding is toegevoegd, faalt de vergelijking. Ook indien slechts één aquarel van een verscheidenheid aanwezig is, geeft deze bijna steeds een volkomen duidelijk beeld van de afgebeelde bloem.
Er waren, zooals bij de bloementeelt steeds het geval is, verscheidenheden, die zooveel op elkaar geleken, dat
| |
| |
een leek het onderscheid nauwelijks kon opmerken. De verschillen behoeven zich echter niet tot het uiterlijk der bloemen te bepalen, maar kunnen ook betrekking hebben op den bloemsteel, de stevigheid der bloembladen, de snelheid van voortkweeking en andere eigenschappen, die een leek bij oppervlakkige beschouwing ontgaan. De grief, die men ook in de dagen van den windhandel uitte dat er feitelijk zoo weinig verschil was tusschen de talrijke verscheidenheden, is dan ook zeer stellig in haar algemeenheid niet gegrond.
Naar één dezer tulpenboeken61) werd tot in de 18e eeuw gecopieerd. In 1781-84 verscheen een folio plaatwerk92) gewijd aan de bloemen en plantenverzamelingen van Trianon van Marie Antoinette. Hierin komen 40 platen van tulpen voor, gekleurde gravures, die grootendeels ontleend blijken te zijn aan het bedoelde tulpenboek uit de voorafgaande eeuw. Merkwaardigerwijze komen de afgebeelde bloemen er onder geheel nieuwe namen in voor, waarschijnlijk grootendeels verzonnen, daar ze, op een enkele uitzondering na, in degelijke contemporaire geschriften bijna niet worden aangetroffen; wel een verbluffend staaltje van de oppervlakkigheid, waarmede dit kostbare prachtwerk is samengesteld.
Bloemschilders toonen soms een voorkeur voor eenigszins misvormde bloemen, die hun schildersoog meer plegen te boeien dan een regelmatig ontwikkeld exemplaar, dat aan alle eischen van den kweeker voldoet. Deze neiging valt ook in de tulpenboeken op te merken; ook hebben meermalen bloemen als model gediend, die reeds gedeeltelijk waren uitgebloeid, waarschijnlijk omdat de schilder met zijn spoedwerk in den bloeitijd niet zóó tijdig gereedkomen kon, dat van alle soorten versche bloemen beschikbaar waren.
In de alphabetische lijst van tulpen, opgenomen in de Derde Samenspraeck tusschen Waermond en Gaergoed58), komen nog een vijftigtal namen voor van verscheidenheden, waarvan geen afbeeldingen bekend zijn. Er waren dus in de dagen van den windhandel rond 500
| |
| |
verschillende verscheidenheden in cultuur, van 80% waarvan men over afbeeldingen beschikte, zij het ook alleen voor particulier gebruik. Er is nauwelijks een tijdvak uit de geschiedenis der bloementeelt te noemen, waarin van eenig plantengeslacht zoo talrijke teekeningen werden gemaakt.
Een vrijwel volledig overzicht van de tulpenverscheidenheden van den windhandel biedt de hierachter opgenomen alphabetische lijst. Deze bevat de namen van alle destijds in de Nederlandsche geschriften vermelde tulpen. De namen, voorkomende in de tulpenboeken van latere jaren, zijn daarin niet opgenomen.
Zooveel mogelijk is aangegeven, welke tulpen tot de vroegbloeiende gerekend moeten worden. In ons land ontbreekt deze aanwijzing gewoonlijk. John Rea84) heeft daarvan echter een afzonderlijke rubriek gemaakt en zijn beschrijving stelt, als aanvulling tot de afbeeldingen in de tulpenboeken, in staat, de indeeling der verscheidenheden naar de kleur der bloemen vast te stellen.
De verwijzingen naar de tulpenboeken heeft voor de meeste lezers geen praktisch nut, daar zij slechts bij uitzondering in de gelegenheid zullen zijn deze te raadplegen, laat staan, onderling te vergelijken. De verwijzingen zijn echter welsprekend, omdat de graad der populariteit eener verscheidenheid kan worden gemeten naar het aantal malen, dat ze werd afgebeeld, en tevens omdat ze aantoonen, hoe veelvuldig de schilders der tulpenbloemen zich zelven of anderen copieerden. Ondanks deze hulpmiddelen ter herkenning der verscheidenheden, moet het zeer moeilijk zijn geweest, de ongeveer 500 tulpensoorten van den windhandel steeds behoorlijk te onderscheiden. Niet alleen waren de verschillen in menig geval te gering, maar ook de primitieve naamgeving strekte niet ter bevordering van deskundige soortenkennis. De vele gelijknamige tulpen, zooals Admirael, Brabanson, Generael, Merveille enz., die alleen naar den daarachter gevoegden naam of plaats van den eigenaar of winner onderscheiden werden, moeten een ernstig
| |
| |
beletsel zijn geweest voor degelijke en uitgebreide soortenkennis. De verwarring en verwisseling, die toch reeds bij de ‘fijne’ of ‘gebroken’ tulpen zich licht mogelijk is, zal er door vergroot zijn. Toch leggen de tulpenboeken, de zorgvuldige plantboekhouding en de in de notarieele protocollen vastgelegde maatregelen getuigenis af van een ernstig streven om die verwarring te voorkomen en de tulpenteelt zuiver te houden.
Van een ervaren vakman mag men eischen, dat hij van het uiterlijk en de eigenschappen van de meeste dier verscheidenheden voldoende op de hoogte is, maar voor de liefhebbers, vooral voor de nieuwbakken speculanten was het zeker een verre van gemakkelijke taak om snel voldoende kennis omtrent het voor hen verbijsterend uitgebreide sortiment op te doen, die toch onmisbaar was voor iedereen, die zonder al te groot risico tulpen wenschte te koopen, voor zoover de speculatie nog niet alles op losse schroeven had gezet.
Het wordt wel eens voorgesteld, alsof de geheele tulpenhandel uit 1636-37 allen degelijken ondergrond miste. Dat was zeker niet het geval. Er werd door de kenners gehecht aan een juiste nomenclatuur en zuiverheid van cultuur; de kern der collecties zal aan redelijke eischen van soortechtheid hebben voldaan. Het is echter bijzonder moeilijk om een uitgebreide collectie gestreeptbloemige tulpen zuiver op naam te houden, daar de strepen en vlammen in de bloemen van dezelfde verscheidenheid soms sterk varieeren, waardoor het moeilijk kan zijn de ware soortskenmerken te onderscheiden. Dit werkte, misschien geheel onbewust, maar zeker in vele gevallen bewust, de levering van bollen, die niet van de juiste soort waren, in de hand. Er werd veel geklaagd over dergelijk bedrog. Het stempel van onkunde en roekeloosheid werd volledig op den tulpenhandel gezet, toen volkomen ondeskundige elementen, vooral uit de onontwikkelde volksklasse, zich als speculanten in tulpen opwierpen.
Op zich zelf behoeft het besteden van aanzienlijke be- | |
| |
dragen voor waardevolle bloembollen geen blijk van dwaze roekeloosheid te zijn, ook al moge daarmede een zeker risico verbonden zijn.
Ook in onzen tijd bieden nieuwe aanwinsten van tulpen en andere populaire bolgewassen een welkome aanleiding tot speculatieve transacties, maar thans zijn het uitsluitend de mannen van het vak, die zich daarmede inlaten. Het succes hunner speculatie hangt geheel af van het vakkundig inzicht. Zijn zij overtuigd van de groote waarde eener aangeboden nieuwe verscheidenheid voor de toekomst, zien zij daarin op goede gronden een latere handelssoort van beteekenis, dan zal de soms buitengewoon hooge prijs, die zij voor die nieuwigheid betalen, een weloverwogen, prima belegging blijken te zijn, welke nog gedurende een lange reeks van jaren een hooge rente afwerpt. Het vereischt echter een scherpe kijk op de eigenschappen eener verscheidenheid, om tot een juist oordeel te komen. Want niet alleen de uiterlijke hoedanigheden komen hierbij in aanmerking, maar ook de onzichtbare, zooals broei-capaciteit, voortkweeking, weerstand tegen ziekte, enz. Voor zoover de winners van nieuwe verscheidenheden deze op de wekelijksche bloemenkeuringen der Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur te Haarlem inzenden, vindt ‘het vak’ gelegenheid, in de wintermaanden een, zij het ook oppervlakkig, oordeel te vormen over de broei-eigenschappen, maar er blijven dan nog vele onbekende factoren over, die pas, wanneer de kooper de nieuwe aanwinst zelf in kultuur genomen heeft, juist kunnen worden beoordeeld.
Naast den vakman, die eerst na ernstig onderzoek en rijp beraad zijn geld in een nieuwe aanwinst steekt, zijn er zeer velen, die hun gokzucht op minder verantwoordelijke wijze botvieren, en daarvan uiteraard de dupe worden. In de vette jaren, die het bloembollenbedrijf tusschen 1625 en 1631 beleefde, vierde deze speculatie in nieuwigheden hoogtij, maar zij bleef beperkt tot de vaklieden. In tegenstelling met 1637 ging zij buiten het publiek om.
| |
| |
Nagenoeg dezelfde redeneering volgde Voorhelm in 1752 om in zijn Verhandeling over de Hyacinth112) de bewering te weerleggen, dat men ‘niet wel bij zinnen’ zoude moeten zijn, om voor een enkelen bloembol ƒ 1000.- te besteden. De kooper, behalve dat hij ‘zijne eergierigheid op eene zeer eerlijke wijze koestert, dewijl hij daardoor om zoo te spreken, het hoofd en de koning van alle liefhebbers geworden is’, berekent, dat zijn Hyacint hem 20 bollen levert, die, bij verkoop voor slechts ƒ 100.- per stuk, het in den bol gestoken kapitaal reeds verdubbeld zouden hebben. Slaagt hij niet in dezen verkoop en moet hij zijn bollen opplanten, dan verkrijgt hij er 2 à 300, welke hij voor slechts ƒ 10.- per stuk behoeft te verkoopen om er behoorlijk profijt van te trekken. Hiermede zijn 7 tot 8 jaren gemoeid, waarna hij ‘zijne bloemen-queekerij aanziet als een onuytputbaar fonds waaruyt hij zeer langen tijd groote winst kan trekken’.
De tulpenspeculatie heeft de tijdgenooten zoo geboeid, dat zij er voor het nageslacht merkwaardige gegevens over hebben vastgelegd, naast hetgeen over bepaalde transacties in notarieele protocollen en voorts ook uit ambtelijke stukken is op te diepen.
Tulpentransacties zijn ook in de kwarteeuw, die aan de eigenlijke speculatie voorafging, herhaaldelijk in de notarieele protocollen te vinden13). Deze hebben dan echter meest betrekking op geschillen, uit een afgesloten koop voortvloeiende.
Een kooper, die de gekochte bollen in den herfst in ontvangst neemt, weigert de overeengekomen schilderijen, op één na, in ruil daarvoor af te staan, omdat hij eerst wil afwachten, of de geleverde bollen wel de echte soort zijn.
Iemand, die een werkman in zijn tuin verdacht van diefstal van een zeer kostbare tulp, gedreigd had, hem ‘met een mes in zijn ribben te douwen’, moest deze woorden voor een notaris intrekken.
| |
| |
Getuigen verklaren op verzoek van twee koopers van tulpen, dat zij in den tuin van den verkooper alleen maar ‘veele roode en geele tulpaden’ gezien hebben en vele eenkleuren, maar geen gevlamde, behalve vier of vijf Croonen en vijf of zes Meterman, zoodat zij eenparig verklaren, dat de heele voorraad tulpen in den tuin geen 20 gulden waard is.
Een andere maal blijkt, dat de geleverde bollen niet het overeengekomen gewicht in azen halen, waarvan een ambtelijke verklaring wordt opgemaakt.
Soms ook strekken de verklaringen om een gesloten koop te constateeren.
De notarieele stukken, waarin de tulpentransacties behandeld worden, zijn talrijker, naarmate wij het jaar 1636 naderen. Uit dezen tijd dateeren ook de meeste ‘briefjens’ door kooper of verkooper onderteekend, waarin de koop met de daarbij overeengekomen voorwaarden omschreven werd.
Naast de eenvoudige koopovereenkomst, komen weldra transacties in zwang, waarbij de kooper zich verbindt, behalve de betaling van de koopsom na levering der bollen, bij het afsluiten van den koop goederen in natura af te staan. Alle voor eenvoudige lieden, die hoogerop willen, begeerlijke zaken, als paarden met kalessen, sieraden, mantels, schilderijen, kwamen daarvoor in aanmerking. Vooral was dit gebruikelijk, indien een pas afgesloten koop, al dan niet tegen denzelfden prijs, door een ander werd overgenomen. Hier volgen eenige voorbeelden.
Verkocht aan N.N. een vierendeel (van een pond) Witte Kroonen, voor de som van 525 guldens, als de leverantie gheschiedt, ende vier koeyen ghereet, die men dadelijk van de stal sal moghen halen ende tot des verkoopers huyse leyden.
Gekocht van N.N. een pond Gheele Kroonen voor 80 guldens, midts hem vereerende laken tot een pack klederen met een mantel, waerdich naer alle kenders over de acht gulden de elle.
| |
| |
Gekocht van N.N. een pont Witte Kroonen voor 3200 gulden midts hem vereerende tweehondert gulden ende een silveren schael, waerdich gheacht sestich gulden
Overghedaen aen N.V. vijf pont Gheele Kroonen, welck ghekocht hadde 375 guldens ieder pont, dien hij tot zijnen laste neemt, ende mij ghereet geeft zijn paert met zijn cales, twee zilvere beeckers ende hondert vijftich guldens.
Verkocht aen N.N. een Brabanson Spoor, van 370 asen geplant, voor seven hondert guldens, midts ghereet ghevende twee hondert guldens, een kabinet kasken van ebbenhout ghewrocht, met een vermeenichvuldich spieghel daerin, ende noch een groot schilderij, zijnde een bloempot.
Een Semper Augustus van 193 azen werd verkocht voor ƒ 4600.-, alsmede een nieuwe karos met twee appelschimmels, binnen vier weken te leveren; ook de koopsom moest terstond betaald worden, hoewel de bol eerst later geleverd zou worden.
Een Gouda van 111 azen werd voor ƒ 700.- verkocht, te betalen bij aflevering van den bol, maar met onmiddellijke beschikbaarstelling van 4 rosenobles (= ong. 4 eng. ponden) met een ijsslede en de uitrusting van een paard.
Een Amsterdammer verkocht aan een Haarlemmer enkele bollen van Semper Augustus, op voorwaarde, dat geen van beiden ze zonder voorkennis van den ander zou verhandelen. Den Amsterdammer werd echter een Spaansch kabinet, waarvoor hij wel ƒ 10.000.- over gehad zou hebben om niet aangeboden, wanneer hij één Semper Augustus voor ƒ 3.000.- wilde afstaan. Toen de Haarlemmer dit vernam, verkocht hij drie bollen Semper Augustus voor ƒ 30.000.-. Dezelfde Amsterdammer ontving een aanbod voor zijn tuin voor ƒ 15.000.- om hem te verhuren gedurende zeven jaar; hij zou dan de daarin groeiende leverbare bollen zelf mogen houden en de huurder mocht beschikken over de jonge bolletjes (kweek).
| |
| |
Een bekend slachtoffer van de speculatie was de schilder Jan van Goyen (1596-1656), leerling van Esaias van der Velde en leermeester van Jan Steen, die zijn schoonzoon werd. Omstreeks 1631 vestigde hij zich in Den Haag. Niet alleen speculeerde hij daar in huizen, maar hij werd ook door de tulpenrage aangetast.
Op 27 Januari 163710) kocht hij van den burgemeester Albert Claesz van Ravensteyn een tiental tulpebollen en een week later, op 4 Februari, een veertigtal bollen en eenig pondgoed tot een gezamenlijk bedrag van ongeveer ƒ 900.-, terwijl hij zich tevens verbond den verkooper een schilderij, Judas voorstellende, en een doek van Ruysdael (vermoedelijk Salomon) af te staan.
Daar de crisis in de tulpenspeculatie juist op het tijdstip van den tweeden koop uitbrak, waren de tulpen, die Van Goyen gekocht had op het tijdstip der levering in den zomer, sterk in waarde gedaald, en daarmede zijn kans op winst verkeken, waarop hij ook gerekend had ter betaling van de koopsom. Van Ravensteyn heeft blijkbaar gestaan op voldoening van het geheele bedrag, zonder in eenig compromis te treden.
In 1641 had echter Van Goyen zijn schuld aan den inmiddels overleden oud-burgemeester nog niet afgedaan. Alleen aan de inlevering van de Judas-schilderij had hij voldaan, maar voor het overige schijnt hij in gebreke te zijn gebleven. Ook deze schilder, wiens doeken thans groote bedragen waard zijn, overleed insolvent.
In het contract had Van Ravesteyn het voorbehoud doen opnemen, dat hij ontslagen zou zijn van levering, indien de verkochte bollen gestolen werden of vergaan waren in den grond.
De vrees voor diefstal van hun kostbare bollen, die in open tuinen, slechts voor heiningen beschermd, een gemakkelijke prooi voor inbrekers konden worden, verontrustte de floristen in hooge mate. In Noord-Holland had een hunner een alarmbel in zijn bed aangebracht, die met de tulpen in zijn tuin in verbinding stond. Op die wijze hoopte hij tijdig gewaarschuwd te worden, indien gevaar
| |
| |
voor dieven dreigde. Hij werd daarmede in een Hoornsch pamflet gehoond40).
In populaire artikelen over de tulpomanie leeft met taai uithoudingsvermogen het verhaal voort van een transactie, waarbij een heel lijstje van de meest heterogene zaken tot een gezamenlijke waarde van ƒ 2500.- of ƒ 3000.- betaald zou zijn voor één bol van de Viceroi. Zelfs in een buitenlandsch werk van wetenschappelijken aard wordt, zonder nader onderzoek, aangenomen, dat deze overeenkomst werkelijk is afgesloten.
Het verhaal betreft evenwel niet een tot stand gekomen transactie. De klepel van de klok is te vinden in een pamflet over den windhandel36), waarin als een wonder ‘tot ghedachtenisse van de nacomelinghen’ wordt medegedeeld, dat men in 1636 ‘alle deze navolghende parcelen om de weerde van een bloem’ kon koopen.
Twee lasten tarw |
448 |
guldens |
Vier lasten rogghe |
558 |
guldens |
Vier vette ossen |
480 |
guldens |
Acht vette verckens |
240 |
guldens |
Twaelf vette schapen |
120 |
guldens |
Twee oxhoofden wijn |
70 |
guldens |
Vier tonnen acht guldens bier |
32 |
guldens |
Twee tonnen boter |
192 |
guldens |
Duysent pont kaes |
120 |
guldens |
Een bedde met sijn toebehooren |
100 |
guldens |
Een pack kleeren |
80 |
guldens |
Een silveren beecker |
60 |
guldens |
|
__________ |
Somma in alles |
2500 |
guldens |
Doet hier noch by een schip om alle dese waren te voeren weerdich 500 guldens, so hebt ghy 3000 guldens, om welcke somme de beste tulp-bolle niet en is te koopen (soo de Floristen segghen).
De bedoeling van deze mededeeling was dus alleen, om den lezer een indruk te geven van de waarde in goederen
| |
| |
van het genoemde bedrag, dat toen voor een enkele bol werd besteed. Een latere na-verteller voegde hieraan toe, dat deze koop, dien hij dus reeds als inderdaad afgesloten aannam, de tulp Viceroi betrof, waarschijnlijk omdat een bol van deze, blijkens andere gegevens ƒ 3000.- heeft opgebracht. Sindsdien doet deze denkbeeldige koop geregeld de ronde in de pers.
Bij de transacties, die op authentieke gegevens berusten, bepaalde de levering van goederen ter aanvulling van den koopprijs in geld zich steeds tot enkele voorwerpen, die de verkooper in het bezit van den kooper wist of die hij, afgezien daarvan, toch gaarne zou bezitten. Nu eens was dit een kales met paarden, dan weer een mantel, zilveren voorwerpen, schilderijen, of wat ook. Nimmer echter is daarbij sprake van een hoeveelheid van zóó uiteenloopende zaken als in het lijstje opgesomd. Het schijnt, reeds op het eerste gezicht, volkomen onwaarschijnlijk, dat de verkooper van een tulpebol, in een tijd, die het tegendeel was van hongersnood of gebrek, al dit vee, al deze levensmiddelen en verdere zaken begeerenswaardig zou vinden. Wat zou een stedeling met al dit vee en al die voorraden moeten aanvangen?
Aan een andere onnauwkeurigheid maakte een hedendaagsch schrijver zich schuldig, toen hij mededeelde, dat de Semper Augustus zoo veelvuldig verhandeld werd. Deze tulp gold, waarschijnlijk niet ten onrechte, als de volmaakste tulp, naar het ideaal van dien tijd. Zij werd reeds tien jaar vóór den windhandel als zoodanig geroemd. Uit alles blijkt, dat deze soort langzaam vermeerderde en slechts in enkele handen was. Deze omstandigheid was algemeen bekend en men vindt dan ook de Semper Augustus in tegenstelling met andere hooggeprijsde soorten bijna nooit in de notarieele of andere documenten bij transacties vermeld.
Het schijnt een hedendaagsch schrijver over den windhandel moeilijk te vallen, zich los te maken van den tegenwoordigen tijd en zich te verplaatsen in de toestanden in de tulpenteelt van drie eeuwen geleden.
| |
| |
Wie schrijft, in een uiteenzetting van den windhandel: ‘De teelt heeft zich in Holland betrekkelijk snel uitgebreid. Haarlem is het centrum geweest, maar zoowel naar het Zuiden als naar het Noorden heeft de tulp zich verspreid’, heeft het latere aandeel van Haarlem aan de ontwikkeling der bollenteelt voor oogen, maar ziet voorbij, dat in 1637 Haarlem niet belangrijk boven de andere steden, waarin zich de windhandel afspeelde, uitstak.
Opvallend is in dit opzicht, dat de pamfletten van den windhandel, behalve te Haarlem, gedrukt en uitgegeven werden te Enkhuizen, Hoorn, Gouda, Leiden en Amsterdam. Voor zoover de drukkersnamen bewaard zijn gebleven, verschenen er te Haarlem slechts weinige. Van een eenigszins noemenswaardige tulpen-, of zelfs meer algemeen, bloembollenteelt voor den handel was destijds nog niet sprake. Het waren, op enkele weinige uitzonderingen na, burgers van alle rangen en standen en van de meest uiteenloopende beroepen en ambten, die in hun eigen tuinen en tuintjes tulpen teelden, aanvankelijk voor genoegen, of ook wel uit snobisme, en daarna op hoop van rijkdom en weelde.
Een schrijver, die den windhandel uit rechtskundig oogpunt bezien heeft, zegt o.a., dat men toen de tulpen niet kocht om ze in tuinen te planten, of in potten of op glazen te zetten, maar alleen uit winstbejag. Ofschoon in algemeenen zin de opmerking - hoewel te absoluut - niet onjuist is, zou de toevoeging omtrent het op glazen zetten doen verwachten, dat dit toen al een gebruikelijke methode was om van tulpebloemen te genieten. Het gebruik om bloembollen op glazen in bloei te trekken kwam echter eerst in de tweede helft der 18e eeuw in zwang en gold vooral Hyacinten. Het trekken van tulpen op glazen is nooit populair geweest en beperkt zich ook in onze dagen tot hooge uitzondering.
Aanvankelijk werd koop en verkoop van tulpebollen tusschen de twee belanghebbende partijen afgedaan en al dan niet notarieel bevestigd. Bij de koopovereenkomst werden bepalingen omtrent levering en betaling vast- | |
| |
gesteld en werd soms een arbitrageregeling daaraan verbonden, voor eventueel uit de transactie voortvloeiend geschil.
Naarmate de zucht tot aankoop van tulpen toenam, de handel steeds meer van speculatieven aard en door een steeds toenemend aantal personen bedreven werd, ontstond behoefte aan gelegenheden, waar men elkander over vraag en aanbod kon inlichten. Hiertoe werden in de voornaamste Hollandsche steden colleges of comparities gehouden, waar koopers en verkoopers elkander geregeld konden vinden. Deze bijeenkomsten werden twee of driemaal 's weeks, 's avonds in herbergen gehouden en duurden in den tijd van de hevigste speculatie tot diep in den nacht. Meer en meer kregen zij het karakter van speelbanken, die de bijkomstige aantrekkelijkheid van kostelooze vertering hadden. Men liep er in en uit en zelfs kinderen werden er niet geweerd. Wie er toe in staat was, bezocht geregeld ook die gelegenheden in andere steden. In 1636 ontaarden zij in braspartijen, die rechtmatige ergernis gaven.
Over de wijze, waarop de transacties tot stand kwamen, zijn wij uitvoerig ingelicht door twee der samenspraken tusschen Waermondt en Gaergoedt,42,47), waarin besproken wordt, hoe de tulpenhandel zich had georganiseerd, volgens welke regelen de koopen werden afgesloten en welke gebruiken daarbij in acht werden genomen. Deze uitlegging vereischt nadere toelichting. Sautijn Kluit8) verklaarde zich daartoe onmachtig. Een ongeteekend artikel in den Nederlandschen Spectator9), dat later gebleken is door R. Fruin te zijn geschreven, slaagde daarin beter, evenals N.W. Posthumus12) in zijn inleiding tot den herdruk der samenspraken in 1926. Beide laatste schrijvers zijn tot nagenoeg dezelfde slotsom gekomen en hun uiteenzetting is zeer aannemelijk.
Er waren twee verkoopsmethoden in de comparities, die ‘met de borden’ of ‘schijven’ en die ‘in het ootje’. In het eerste geval kon slechts datgene verhandeld wor- | |
| |
den, wat te koop werd gevraagd, in het tweede slechts hetgeen werd aangeboden. De beide verkoopswijzen vulden elkander dus aan en werden beide in dezelfde comparitie in praktijk gebracht.
In de comparities neemt een der aanwezigen het secretariaat waar en schrijft de namen der deelnemers aan de samenkomst op. Hij vervult de rol van den notaris op een veiling. Onjuist is echter de mededeeling van een hooggeleerden buitenlandschen schrijver, dat de comparities door een notaris ambtshalve werden bijgewoond. Bij beide methoden van verkoop werd door den kooper ‘wijnkoopsgeld’ genoten, een soort trekgeld, dat vooral de strekking had om de stemming en daardoor den kooplust te verhoogen; immers uit de wijnkoopsgelden werden de kosten der overvloedige verteringen bestreden, waarvan de aanwezigen zonder betaling konden genieten en die weldra tot ongebondenheid en braspartijen zouden leiden.
De techniek van den verkoop ‘met de borden’ kan aldus omschreven worden. De borden, houten plankjes, waarop de duizend-, honderd- en tientallen en de eenheden onder elkander geschreven worden, worden door de aanwezigen rondgedeeld in de volgorde hunner namen op de lei. Wie nu tulpebollen van een bepaalde soort wil koopen, stelt zijn vraag op een der borden. Hij, die deze soort heeft aan te bieden, krijgt ook een bord. Voor den kooper en den verkooper treden nu twee, door elk hunner gekozen scheidslieden op. De verkooper begint met zijn, natuurlijk te hoogen, vraagprijs te noemen; de kooper biedt zooveel lager als de vraag te hoog is. De scheidslieden stellen dan uit vraag en aanbod den prijs vast en noteeren dien, door op elk der borden een streepje te zetten achter de toepasselijke getallen. De prijs is daarmede onaantastbaar vastgesteld. Als beide partijen de streepjes laten staan, is de koop tot stand gekomen, wisschen zij ze beide uit, dan gaat de koop niet door. Indien slechts één van beiden de streepjes laat staan, dan wordt den ander door den secretaris een soort boete op- | |
| |
gelegd, in verschillende plaatsen van 2 tot 6 stuivers wisselend.
Van elken tot stand gekomen koop betaalt de kooper een halven stuiver van elken gulden, tot ten hoogste drie gulden, als wijnkoop, die aan den verkooper ten goede komt. De populaire benaming voor deze drie gulden was ‘drietjens’. ‘Ick maeckte wel ses oft zeven drietjens’, zegt Gaergoedt ergens, ‘want ik verhandelde omtrent de twaalf duysent guldens, de drietjens vielen als droppen waters van de rietdaecken als het gheregent heeft’.
Deze wijnkoopsgelden kwamen ook binnen, als men verkocht, wat men zelf niet had, en leidden zoo tot zeer ongewenschte praktijken. Met betrekking tot de zekerheid nopens den tot stand gekomen prijs was de verkoop in de comparities zeer nauwkeurig geregeld, maar noch de secretaris, noch de scheidslieden bekommerden er zich om, of de verkooper de beschikking had over de door hem ten verkoop aangeboden bollen.
De helft van het wijnkoopsgeld mocht later door den kooper van de koopsom worden afgetrokken.
Bij den verkoop ‘in het ootje’ gaan ook eerst de borden om. Dan teekent de secretaris nevenstaande figuur op de lei. Heeft nu iemand tulpebollen te verkoopen,
bijvoorbeeld een Gouda van 30 azen, dan zet hij in het ootje een aantal stuivers als premie voor den hoogsten bieder. Het bedrag hiervan hangt af van de verwachting, die de verkooper van het bieden heeft; het wisselt af van 2 tot 6 stuivers. De bieders noemen dan hun bod, totdat geen hooger bod wordt gedaan. De secretaris vraagt: niemand meer, niemand niet? en zet dan drie streepjes op de lei, waaromheen hij een O trekt. Na nogmaals te hebben rondgevraagd, haalt hij een dwarsstreep door de drie streepjes. Als de verkooper den meestbiedende den koop gunt, gaat deze door; de kooper mag de stuivers in het ootje van den koopprijs aftrekken. Gaat de koop niet door, dan be-
| |
| |
houdt toch de hoogste bieder de penningen uit het ootje ‘om niet’, hetgeen geheel overeen komt met het trekgeld der hedendaagsche verkoopen.
De kooper geeft, als de koop tot stand komt, evenveel wijnkoop als bij de methode ‘met de borden’; hij mag echter het halve wijnkoopsgeld niet meer van de koopsom aftrekken.
Bij sommige koopcontracten wordt de wijze, waarop de transactie tot stand kwam, door de bijvoeging ‘met de borden’ of ‘in 't ootje’ uitdrukkelijk vermeld. Een paar voorbeelden:
Op den 12den November 1636 verkocht aan N.N. een Ghemarmerde De Goyer, drie hondert seven en vijftich asen gheplant, voor de somma van tseventigh gulden, op de groey, staende in de thuyn van N.N. In 't ootje.
Op den 8en December 1836 gekocht van N.N. een Gheel ende Root van Leyden, vijfhondert acht ende tseventich asen, gheplant, voor de somma van tweehondert en de tsestich gulden, staende in N.N. thuyn. Met de borden.
Deze gegevens zijn, evenals verscheidene andere, ontleend aan de reeds meermalen vermelde ‘Samenspraecken tusschen Waermondt ende Gaergoedt nopende de opkomste ende ondergang van Flora’, waarover nog iets meer dient gezegd te worden. Het zijn er drie, waarvan het tijdstip der verschijning uit den inhoud kan worden afgeleid. De eerste42), die melding maakt van het ontstaan der crisis, zal in Februari of Maart verschenen zijn, de tweede47) in Maart of April, na de vergadering van de vertegenwoordigers der floristen te Amsterdam op 24 Februari, en de derde58) in Mei, na het besluit der Staten van 27 April.
In het korte voorwoord van den onbekenden schrijver tot de derde samenspraeck noemt hij als doel der uitgave niet ‘yemant daermee te beschimpen, maer de dwase inbeeldingh van veele menschen in dese tijden aen te wijsen’ en de drukker voegt er in zijn narede aan toe, dat het boekje verscheen, ‘opdat het soude ons tot ver- | |
| |
maninghe ende de naekomelinghen tot waerschouwinge’ zijn.
Deze drie boekjes zijn de beste bron uit den tijd zelven voor de tulpenspeculatie. Niet alleen geven zij de reeds besproken methoden weer, waarop in de comparities handel gedreven werd, maar zij bevatten tal van bijzonderheden over den handel en de prijzen, en opmerkingen over de tulpen zelf.
Gaergoedt is van wever florist geworden en geeft Waermondt uitvoerige inlichtingen op de vragen, die deze hem stelt. Hij ontvangt hem met een keus van vier dranken, waaruit Waermondt ‘qualijck weet wat kiesen’.
‘Wij floristen hebben nu alles in’, zoo verklaart Gaergoedt, deze overdaad, ‘dat moet daer op staen, want één bloemken ken 't al betalen’. Binnen vier maanden had hij ƒ 60.000.- gewonnen, maar als Waermondt vraagt of hij dat geld al ontvangen heeft, is het antwoord ontkennend, ‘maer ick heb schrift van de luyden haer handt’. Waermondt vreest dat zijn vriend door de bloemenspeculatie zijn ouderlijk goed verspelen zal; was het niet beter, dat hij bij zijn ambacht gebleven was? Daar denkt Gaergoedt niet aan, nu hij eenmaal florist werd; hij heeft alles van de weverij al opgeruimd, zijn knechts afgedankt, en als hij contanten heeft, reist hij te paard of in een kales alle plaatsen af, waar de floristen in colleges bijeenkomen. 't Is geen kunst daar één of tweeduizend gulden op één avond te winnen.
Waermondt heeft niet veel vertrouwen in de zaak. Als hij naar huis is gegaan om te eten, komt Gaergoedts vrouw Christientje ontsteld thuis, omdat zij de geruchten over de plotseling ‘ghelijck een stortreghen in de somer’ uitgebroken crisis heeft vernomen, die in ons volgende hoofdstuk behandeld wordt. Waermondt wil den loop van zaken afwachten, vóór hij op Gaergoedts tulpenaanbieding ingaat. Gaergoedt is zeer ontdaan; hij heeft ƒ 500.- aan de verbetering van zijn tuin uitgegeven, in de hoop, dat in den zomer te kunnen betalen, en vreest nu dit niet te kunnen doen. Waermondt raadt hem en allen, die in
| |
| |
't zelfde geval verkeeren, spoedig 't werk te hervatten en de tulpen te laten schieten. Gaergoedt gaat naar 't college, in de hoop daar nog wat van zijn bollen te kunnen spuien.
In de tweede samenspraak wordt de bespreking voortgezet. In de colleges, deelt Gaergoedt mede, was men wel overtuigd, dat Flora ziek was, maar geloofde men niet, dat zij zou sterven. Hij stelde zich op de hoogte van hetgeen in de andere steden omging en trachtte zoo spoedig mogelijk zich van zijn bollen te ontdoen. Het notarieel accoord, dat op 24 Februari '37 tusschen de floristen tot stand kwam, werd besproken. Het afkoopen der transacties met 10% zou voor Gaergoedt zeer bezwarend zijn. Gegevens over de eigenaardige transacties en over de wijze van verkoop in de comparities vormen den verderen inhoud dezer samenspraak. De derde ontleent haar belang aan het ‘register’ der prijzen, waaraan zij haar naam ontleent en aan aanvullende bijzonderheden over zekere transacties. Verder behandelt dit boekje de resolutie der Staten van Holland van 24 April en haar gevolgen.
In deze gesprekken worden eenige humoristische gevallen, die allen schijn hebben van historisch te zijn, verteld van echtelieden, die ruzie krijgen bij het bouwen van luchtkasteelen op de verwachte speculatiewinst.
Een florist, die aan zijn verkoopen ‘moytjes ghewonnen’ had, zeide tot zijn vrouw, dat zij hun zaak aan kant zouden doen en ‘met de beste van de stadt’ zouden omgaan. Hij wilde een kales gaan houden om er bij mooi weer mede uit rijden te gaan, met een paar zwarte hengsten ervoor. Neen, zei zijn vrouw, het moeten van die mooie, bruine appelgrauwe zijn. Maar dat wilde de man niet, omdat zij te veel verharen, waarop de vrouw haar eisch volhield. Hierover bleven zij drie of vier dagen pruilen zonder tegen elkaar te spreken, totdat ten slotte de vrouw heeft toegegeven.
Een ander maakte 's nachts zijn vrouw wakker, omdat hij den slaap niet vatten kon en met haar wilde over- | |
| |
leggen, hoe het geld te besteden, dat hij nog te goed had. ƒ 300.- van den een, ƒ 500.- van gene, ƒ 1000.- van een derde en nog meer bedragen. Wel, vond zijn vrouw, huizen koopen, twee goed gebouwde, mooi gelegen huizen. Neen, zei de man, ik zet het liever op hypotheek, dan vangen wij rente zonder onkosten voor reparatie en andere schade. Hoe meer haar man haar het huizenplan uit het hoofd trachtte te praten, des te meer huizen wenschte zij te koopen, zoodat de man ten slotte moest toegeven, waarna zij zich weer te slapen legden.
Een buurman van Gaergoedt ging in 't laatst van Januari 1937 met zijn vrouw een groot huis zien om het te huren. Op de vraag van den huisheer of hij er een zaak in ging vestigen, antwoordde hij, dat zij niets anders wilden dan ‘samen stilletjes op ende neergaen’. Tot zijn vrouw: ‘Niet waer liefste?’ waarop zij: ‘Jae lief!’ Zij konden het echter over den huurprijs niet eens worden en hielden de zaak in beraad. Intusschen kwam de val (6 Februari) en nu houdt hij zich met hulp van zijn vrouw weer als trekwerker bezig met het weven van gefatsoeneerde stoffen.
Andere floristen huurden of kochten groote huizen en hofsteden, die ze weer opzegden, een hunner was zelfs een fraai pand op de Keizersgracht te Amsterdam gaan zien, om volgens dat model zelf een huis te laten bouwen, waarvoor hij bekende werken over architectuur aanschafte.
Behalve deze drie boekjes verschenen in het laatst van '36 en de eerste maanden van '37 nog een veertigtal liedjes en spotschriften, die onlangs door de zorgen van het Economisch-Historisch Archief volledig zijn herdrukt, en toegelicht16). Voorzoover aard of inhoud deze geschriften daartoe aanleiding geven, zijn in het volgend hoofdstuk aanhalingen daaraan ontleend. Uiteraard hadden de meeste dier publicaties betrekking op de crisis in den tulpenhandel en haar liquidatie. |
|