| |
| |
| |
T.
| |
[Tavenraat. (Johannes)]
TAVENRAAT. (Johannes) Bij het reeds vermelde voeg ik nog, dat hij de volgende studie-etsjes heeft vervaardigd, als: een Hert en Ree, springende over een boomstam; beteekend j. met een gebogen trek er boven, zoodat men j.t. er uit ziet, en f. 1863, kl. 8o., vierkant. - Een studieblad met Caricatuur-hoofden; idem tavenraat, idem, idem; eene mislukte proef. - Een Waterplas, met riet bewassen en groepen wilgenboomen; in het verschiet een molen, kerk enz.; op den tweeden grond, een molen en zeilschuitje; op den voorgrond, een idem met gestreken mast, waarin veel volk; verder eenden enz.; niet beteekend; h. 79. br. 129 str. Ned.; heeft geen marge.
| |
[Teniers, (David)]
TENIERS, (David) de Oude I, de Jonge II en de Kleinzoon III, van dien naam. - Ik her het sterfjaar van david teniers, den Jonge, in 1685, te Brussel, op grond, van een berigt uit de Haarlemsche Courant, van 22 Mei, 1685, vermeld. Later heeft men in de Archiven, te Brussel, oorspronklijke bewijzen gevonden, die door onderscheidene Belgische schrijvers in Dagbladen enz. zijn medegedeeld, en waaruit blijkt, dat dit alles volkomen bevestigd wordt. En toch is daarna een ander licht opgegaan, waaruit alweder blijkt, hoe schoorvoetend men geschiedkundige verschillen moet willen vereffenen. Om de belangrijkheid laat ik hier die stukken in hun geheel, zooals die in onderscheiden Belgische bladen en ook in De Eendragt, van Gent, 1864, Nr. 21, zijn opgenomen, volgen. - ‘Nieuwe Inlichtingen over de Familie teniers. Het Gemeente-bestuer van Antwerpen heeft, voor de stads-archieven, een handschrift aengekocht, dat kostbare inlichtingen over eenen der takken der familie teniers bevat. Men weet, dat dit geslacht een groot getal kunstenaren heeft voortgebragt; drie dezer dragen den voornaam David, te weten: 1. david teniers, gezegt de Oude, dien wy den naem van david teniers I zullen geven; hy trad in den echt met Dymphna Comelissen de Wilde. 2. david teniers, gezegd de Jongere, zoon des voorgaenden, en dien wy david teniers II zullen noemen. Hy huwde eerst Anna Breughel, dochter van jan, gezegd den fluweelen breughel. Daerna Isabella de Fren. Hy is de medestichter der Akademie van Antwerpen. 3. david teniers, zoon dezes laetsten, dien wy onder den naem van david teniers III zullen aenteekenen, en die in den echt trad met Anna-Maria Bonnarens, van Dendermonde. - david teniers II en david teniers III zyn beide te Brussel overleden. Het jaer hunner dood is onbekend. Daer de geschiedschryvers de twee kunstenaren met elkander verwarren, kon men het niet eens worden over hunne eigenlyke daden. Sommigen zyn van meening, dat david teniers II (de Jongere) ten jare 1685 overleed; anderen, dat hy in 1690 of 1694 stierf; belangryke verhandelingen, die dezer dagen in druk kwamen, schynen gelyk te geven aen hen, die het jaer 1685 verkozen. Inderdaed, twee geleerde oudheidkundigen, die opzoekingen in de doodboeken der Kapellekerk te Brussel hadden gedaen, van de jare 1684-1685, hadden in deze Registers de volgende aenteekening ontdekt: ‘Den 11 February, 1685, sieur david teniers (begraven) in de kercke van Coudenborg, (woonende) op de Hoogstraete, naest de Roode Poorte.’ Het handschrift, op voorstel van Ridder Leo de Burbure, voor de stadsarchieven aengekocht, doet omtrent deze zaek de volle waerheid kennen. Dit boekdeel, door de hand van david teniers III geschreven, draegt voor titel: ‘Hantboeck daer in staedt gespecificeert alle goederen ende gronden van erven, renten ende obligatiën, competerende aen d' Heer
| |
| |
david teniers ende myne Huysvrouw, J. Anna Maria Bonnarens, die getrouwt zyn den 4. Augustus, 1671.’ Het bevat den burgerlyken stand dezes laetsten en zyner kinderen. De dag van 's kunstenaers dood is daerin aengeteekend door zyne eigene vrouw; Anna Maria Bonnarens zegt: ‘Myn man, daviet teniers is overleden den 10. Februaris, 1685, ende is begraven in de proiale (parochiale) Kercke van Kauenber, binnen Brussel. Goedt geft de ziel de eeuwige rust.’ Eene aenteekening van eenen van teniers' zonen, luidt als volgt: Myne vader saligher, david teniers is overleden tot Brussel den thiende February sesthien honderd vyf en tachentigt ende ligt begraven in de prochie van Kauenber by zyne moeder saligher in de choor van Onsen live Vrouw. Godt geeft de ziele de eeuwige ruste.’ Er is dus geen twijfel meer: het is david teniers III die in 1685 overleed. teniers' moeder, in laetst aengehaelde aenteekening vermeld, is, zoo als wy hooger hebben gezien, Anna Breughel, te Brussel, in de maend Mei 1656 overleden. Tot nu toe wist men niet, dat david teniers III een schilder was. Het Handboek bewyst niet alleenlyk dat hy een kunstenaer was, maer doet verder nog de namen der leerlingen kennen, die in 's meesters werkhuis werden aenvaerd; te weten: 1. frans jochin, ontvangen in 1672. 2. lodewyk van der vinne, aenvaerd in 1673. 3. cascarillo (een Spanjaerd), aengenomen op verzoek der Gravin van Monterey, vrouw van den Gouverneur-general der Spaensche Nederlanden. 4. jan van diest, ontvangen in 1673. 5. dionys...., aenvaerd in 1682, op voorstel van don Antonio-Augusto, Maëstro-del-Campo, generael. Volgens het Handboek schynt david teniers III, gezamentlyk met zynen vader, david teniers II, aen eenige tafereelen voor den Hertog van Orleans te hebben gearbeid. Wy haesten ons deze inlichtingen te doen kennen, opdat zy mogen benuttigd worden door de letterkundigen, die deel zouden willen nemen aen den wedstryd, geopend door het stedelyk bestuer, ter gelegenheid van het twee-honderdjarige jubelfeest der Koninklyke Akademie van Antwerpen, eene instelling, waervan david teniers II een der voornaemste stichters is. De Stadsarchivist, P. Génard.’ - Ik had reeds een david, zoon van david teniers, den Jonge, uit zijn eerste huwelijk vermeld, doch wist niet, dat hij ook schilder was. - De afbeelding van het Maison où est décedé david teniers le jeune, en Février 1685, die in het Bull. d'Art et d'Archéologie, Tom. II, voorkomt, is dus aldaar misplaatst, zijnde het huis van david III, en zij moet dat van david II aanwijzen. Ik beken, dat ik bij het zien dezer afbeelding mij zeer verwonderde, en mij afvroeg, is dat het woonhuis van dezen gevierden man, die zich in de hoogste kringen bewoog? Dit huis is thans het eigendom van den Heer j. speeckaert, kunstschilder. - In de Gemeente-raad der Stad Antwerpen is den 2. April, 1864, besloten, ‘voor 16,000 franken tusschen te komen in de kosten voor het oprigten van een Standbeeld van teniers, door het Staats-bestuur aan den Heer ducaju besteld. Het zal in brons worden vervaardigd en op de Meir geplaatst worden. Het Staats-bestuur zal voor 32,000 franken in de kosten komen.’ Zie genoemde Eendragt. - Ook in dat jaar, bij gelegenheid van het aanstaande 200jarig Jubilé der Antwerpsche Academie, heeft het een prijs van 200 francs, voor ‘eene Levensbeschrijving van david teniers, den Jonge, met behulp van echte stukken,’ uitgeloofd. - In het Supplément au Catalogue du Musée d'Anvers, 1863, vindt men de volgende verbeteringen op david teniers den Jonge, en dus bij mijn Artikel ook hier te vermelden. De vijf kinderen, uit het eerste huwelijk verwekt, zijn genoemd, doch daar moeten er nog twee worden bijgevoegd, namelijk: 6) Justin-Leopold, 1653. 7) Anna-Catharina, 1655, beiden te Brussel geboren. - Zijn eerste vrouw, Anna Breughel, is den 12. Mei, 1656, nog geen 36 jaren
| |
| |
oud, in de St. Gudule-kerk, te Brussel, begraven. Uit het tweede huwelijk heeft hij niet drie, maar vier kinderen verkregen, allen te Brussel geboren: 1) een zoon, van wien de voornaam niet bekend is, 1657. 2) Maria, 1660. 3) Lodewijk, 1662, 4) Anna Maria, 1663. - De laatste naam, bij ‘Dymphna Cornelissen’, gevoegd, tot aanduiding zijner moeder, moet daar vervallen, als zijnde eene ingeslopen fout.
| |
[Terbrugghen. (Hendrick)]
TERBRUGGHEN. (Hendrick) Bij dit Artikel voeg ik, om der Geschiedenis wil het volgende, opdat een gedrukt blaadje niet geheel verloren ga. - Het is dezelfde zoon, Richard Terbrugghen, dien Houbraken heeft vermeld, op het jaar 1707, en het schijnt mij toe, dat de schilderijen, welke Richard vóór zijn dood aan de Stad Deventer schonk, door hem in groote waarde waren gehouden, waaromtrent, zeker, in dien tijd, toen deze kunst weinig in ons land in aanmerking kwam, ongunstige berigten waren verspreid. Verbolgen als de oude van 89 jaren was, heeft hij zich te zijner verdediging tot den beroemden adriaen van der werff gewend, om diens bevoegd oordeel daarover in te winnen, hetgeen aldus luidt: ‘Alsoo cornelis de bie, Notaris tot Lier (in zyn Gulde Cabinet de anno 1662 van de vermaertste Schilders beschreven) den naem van verbruggen, en sandrart Schilder tot Neurenborgh [in zyn Hoogduytse Academie, de anno 1675] de naem van verbrug voor ter brugghen hebben geschreven, waer door veele liefhebbers van de Schilderkonst, en kandelaers in dezelve, geabuseert en bedrogen worden, die daer tegens met een gedrukte Notificatie, door den Advocaet Richart Ter Brugghen, zoon van den gemelden ter brugghen zyn gewaerschout; waerby ook denselven sandrart over zyne ongefondeerde berispinge van de beroemde pinceel en Italiaense handeling van henrick ter brugghen, werd wederleydt; en dat nog verscheyde kleyne Meesters en Poppeschilders, die nooit eenige vreemde landen [daer de konst in waerde wordt gehouden] doorreysd, nochte eenige eminente Italiaense handeling gezien hebben, en met hun kleen verstandt van de pinceel en handeling der gemelten ter brugghen, nog evenwel hem derven berispen, 't welk nogtans door de grootste en vermaerdste Schilders behoort te geschieden: Soo is 't dat de voorsz. zoon van den gemelten ter brugghen, de gemelde Notificatie gezonden hebbende op Rotterdam aen den Heer van der werf, zynde de grootste, eminentste en florisantste Schilder van onze tegenwoordige eeuwe (door den Keurvorst van Heydelberg met een tractement fan 3000 gl. 's jaers begiftigt, behalven dat hem zyne stukken, by alle konstkenders en hooge standspersoonen, in hooge estime geresen, nog ryckelyk daer-en-boven worden betaeld), die uyt liefde tot de Konst, niet heeft willen manqueeren, tot wederlegginge van gemelten sandrart [en van alle anderen, die de werken van den gemelten ter brugghen, die al 78 jaren in zyn graf heeft gelegen, derven berispen] aen den voorsz. Advocaet te rescriberen als volgt: Myn Heer, Ik hebbe U Ed. aengename Missive van den 22 Maert, (waer in was een seker berigt of waerschouwinge) wel ontfangen, ook gelesen; het doet myn leed dat brave Mannen naer haere dood niet en souden hebben haere verdiende Eere en Glorie, 't zy van Geleertheit, wysheit, ofte eenige andere wetenschappen, ofte Konsten. En ofschoon imand door quade raportes, of door quaedaerdigheit, imand in syn welverdiende goede naem quame te beledigen of die te verminderen door schryven, of andersints, schynt de Eere daerdoor wel wat beswalkt, maer dezelve en kan doch daer door niet vernietigt werden. Brave Schilders hebben dit tot haer voordeel, dat hare werken de geheele wereld door wandelen, en derhalven, altyd voor haer spreken. Ik hebbe noyt de eere gehadt van U Ed. Heer vader te kennen, als voor mynen tyt synde geweest;
| |
| |
doch ik hebbe het geluk, dat ik noch dagelyx by myn goede vrinden van syn E. beste werken kan sien, en daer uit hebbe geoordeelt, gelyk ik noch doe, hoe Grooten man U Ed. Heer vader in onse konste is geweest. Ja, ik estimere syne konste soo, dat U Ed. geen bekommeringe hoeft te hebben voor een sandrart, of dat iemand eenige copie soude koopen voor originele; syne werken doen hem kennen, en dezelve sullen altyt syne voorsprake syn, en de werelt sal altyt zeggen, ter brugghen was een groot man, Verders blyve ik naer presentatie van mijnen dienst, Myn Heer, U Ed. dienst-bereytwilligen dienaer a. van der werff. Rotterdam, den 15 April, 1707.
| |
[Teylingen. (Laurens van)]
TEYLINGEN. (Laurens van) Dezen vind ik als Stempelsnijder vermeld, die onderscheidene Historiepenningen vervaardigd heeft. - In eenige Resolutiën der Staten-Generael komen van zijne werken voor, als in die, van 18 Februarij, 1627. ‘Opt versouck van laurens van theilingen, Assayeur-generael, is geaccordeert Octroy voor den tyt van 8 jaren, dat niemant zyne triumphpenningen, by hem affgeteyckent (daervan hy drye getoent heeft, eene van 't belech ende ontset van Bergen op Zoom, de 2. van de slach van de Grave van Bossu opte Zuyderzee, ende de derde met inscriptie aen d'eene zyde me patriae impendi non gratus, si pelis ultra; ende aen d'ander zyde numquam numen abest, saltim confidite Belgae) sall mogen naesnyden off gieten, op peene van 't verlies van deselve penningen ende stempel, met een amende van 100 gulden; mits dat hy geene penningen sall laeten uytgaen, sonder dselve alvoorens getoont te hebben.’ - In die van 21 November, 1628, vraagt hy ‘betaelinge van 200 £. ter saecke dat hy voor haer Ho. Mo. gesneden heeft eenen triomphpenninck, aen d'eene syde met de Wapens van deselfde provincien ende aen d'ander syde met het waepen van de Generaliteyt, hebbende aen d'eene ende d'ander syde respective het omschrift: Concordiâ res parvae crescunt, Discordiâ maximae dilabuntur; waerop gedelibereert synde is goedgevonden ende verstaen, dat dese requeste gestelt sall werden in handen van den Thresorier om t'examineren ende daervan rapport te doen.’ - In die van 30 Januarij, 1629, werd zijn verzoek, om ‘uit te mogen geven de penning op het veroveren van de Zilverevloot, afgeslagen.’ - In eene Resolutie van 4 April, 1629, lees ik: ‘Synde gelesen dc declaratie van den Assayeur-generael laurens van teylingen, ter saecke van het snyden van zeeckeren triumphpenninck volgens voorgaende resolutie, mitsgaders twee geleverde medailles, d'eene van Gout ende d'ander van Silver; is nae voorgaende deliberatie goetgevonden ende verstaen, dat deze declaratie zal gestelt werden in handen van den griffier van haer Ho. Mo. om t'examineren ende daervan rapport te doen,’ waarop den volgenden dag dit besluit werd genomen: ‘Synde gehoort het rapport van den greffier Musch, geexamineert hebbende de declaratie van den Assayeur-generael teylingen, is nae voorgaende deliberatie goetgevonden ende verstaen, dat hem ordonnantie verleent zal werden ter somme van tweehondert acht en tachtich guldens en ses stuyvers, te weeten ƒ200 over 't salaris van 't snyden van een medaille, 83 gulden ende tien stuyvers van een goude medaille ende 4 gulden 16 st. van een silvere medaille.’ En in die van 9 October, 1629: ‘Is gelesen de requeste van den Assayeur-generael van teylingen, versoeckende, dat haer Ho. Mo. hem op zyn generael Octroy willen consenteren ende accorderen, dat hy op zyne coste ende peryckel sal mogen maecken twee Triomphpenningen, den eenen van de loffelycke victorie der stadt 's Hertogenbosch ende den anderen op de entreprinse der Stadt Wesel, hebbende d'eerste d'inscriptie: Cedite silva mea est, pecora hinc diraeque volucres, ende de andere Regia res ideoque meum est succurrere lapsis, zynde beyde
| |
| |
d'andere zyden opengelaten, tot het stellen van soodanigh geschrift als haer Ho. Mo. zullen goetvinden. Waerop gedelibereert zynde, is den suppliant zyn versoeck geconsenteert ende geaccordeert, met authorisatie om op d' openstaende zyden van beyde de penningen te mogen doen stellen alsulcken devis, als hy, nae gelegentheyt van saecken, sal dienstich oordeelen.’ - van teylingen was gehuwd met Christina Wyntgis, en overleed 28 Mei, 1637. - Zijn monogram komt, mijns inziens, voor op de afbeelding van een penning, voorstellende de Overwinning van 's Hertogenbosch, 1629, te vinden bij Van Loon, Ned. Historie-penningen, II, bl. 183.
| |
[Tons. (Jan)]
TONS. (Jan) - Zie in dit Aanhangsel op BORREMAN (Passchiere) en op TONS (W.H.G. en H.), die zeker wel tot dit voorgeslacht behooren zal.
| |
[Torrentius. (Jan Simonsz.)]
TORRENTIUS. (Jan Simonsz.) In Hoet's Catalogus, I, bl. 57, komt een beschilderde Tabaksdoos en Pijpen voor, alsmede het Portret van zijn leerling, den schilder duyfhuisen, bl. 357, beiden op zijn naam. Deze zal wel dezelfde zijn als de bekende johannes torrentius, en dus van Simon een zoon.
| |
[Torrentius. (Johannes)]
TORRENTIUS. (Johannes) Op mijn Artikel kan ik hier eene teregtwijzing geven, namelijk, dat ik bij Ampzing, Beschryving van Haerlem, vermeld vond, dat johannes torrentius den 30. Augustus, 1627, werd gevangen genomen, en veroordeeld den 25. Januarij, 1628, zoodat dit jaar, hetwelk ik tusschen twee haakjes geplaatst heb, juist, en de dagteekening 6 Mei, 1630, van koning Karel I., dus ook goed is. Hieruit blijkt, dat torrentius bij de zes maanden, onder folteringen, is verhoord, en daarna ruim twee jaar in den kerker bleef. Uit een en ander ziet men, dat het door mij aangehaalde jaartal uit Schrevelius eene grove fout is.
| |
[Tybout. (Willem)]
TYBOUT. (Willem) - Zie nog in dit Aanhangsel op ROOBOLT. (Johan)
|
|