| |
S.
| |
[Saen. (Gilles, of Egidius van)]
SAEN. (Gilles, of Egidius van) In mijn Artikel heb ik, volgens Nagler, zijn bloeitijd op de tweede helft der XVII. eeuw vermeld. Dit zal zeker eene vergissing of drukfout wezen en XVI. eeuw moeten zijn. Thans ben ik in het bezit van een Landschap, met water en boerenwoningen; op den voorgrond drie jagers, waarvan er een op een vogel schiet enz., alles in den trant van paulus bril; beteekend e.g. de saen inventor. henr. hondius sculp. et exc. 1600; in de lucht: Cum privilegio, in fo. oblong.
| |
[Saint (G.)]
SAINT (G.) heeft Prentteekeningen gegraveerd, zoo als in den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, 1773, op bl. 356, voorkomt, waar hij onder de Nederlanders staat vermeld: Een spinnend Vrouwtje, naar jan luyken ƒ6. - Een Vrouwtje, zittende op eene hoogte, waarbij een staande herder; op den voorgrond, drie liggende schapen en een hond, naar n. berchem, met ƒ20,50 betaald.
| |
[Sambix. (Felix)]
SAMBIX. (Felix) Latere bescheiden over dezen Schoonschrijver en Graveur melden, dat hij, volgens een omschrift rond zijn Portret, met de pen in hand, voor eene tafel gezeten enz., door m.j. mierevelt pinx., j. delff sculp., in 1553, te Antwerpen, geboren is. - In de merkwaardige Verzameling van Alba Amicorum, van den Heer F.A. Ridder van Rappard, te 's Gravenhage, komt een fraai beschreven blad voor, van en door hem beteekend. Hij was toen (Ao.
| |
| |
1617) 63 jaar oud, hetgeen 1554 aanduidt als zijn geboortejaar. Zie De Navorscher, VI, bl. 241 en 273.
| |
[Sande. (Joan van de, of van den)]
SANDE. (Joan van de, of van den) Nog heb ik van dezen, door mij vermelden, onbekenden kunstgraveur voor mij liggen een Portret van een aanzienlijk Geestlijke, in ovaal, in 12o., waaronder een tweeregelig vers van Eric. Puteanus: Nomen imago viri Rickelius etc.; beteekend joan van den sande dicat consecrat et sculpsit. Het is krachtig, vol uitdrukking, in een eigenaardigen trant, fraai en uitvoerig bewerkt.
| |
[Sande, (Pieter van den)]
SANDE, (Pieter van den) een onvermeld kunstenaar, die reeds in het begin der XVII. eeuw, in Holland, bloeide, en wiens werk, blijkens de volgende aanteekening, hoog werd betaald: ‘Is geaccordeert te depecheeren ordonnantie van de somme van 318 gulden, tot betalinge aen Cornelis Aertsz. Vinck, bouckvercooper, ende pieter van den sande, afsetter, van ses afgezette Mercatoris Caertboucken, die geaccordeert syn te senden naer Vranckryck, om aldaer onder die heeren te distribueeren.’ Resolutie der Staten-Generaal, 28 Junij, 1613.
| |
[Sansom (F.)]
SANSOM (F.) is reeds door mij beschreven. Later zag ik het Portret van Mr. Jan Cornets de Groot, Raadpensionaris, te Rotterdam, in ovaal gevat, met magtig veel tropheën enz. versierd, in plano formaat. j. le francq van berckhey invt., g. metellius delt. samson et roosing sculpt.
| |
[Santen, (Gerrit van)]
SANTEN, (Gerrit van) een Bataljeschilder, die in het midden der XVII. eeuw bloeide. Als zoodanig vond ik van hem in de Ordonnantie-boeken van Prins Frederik Hendrik, over de jaren 1637-1650, vermeld: ‘Aen gerrit van santen, schilder, de som van ƒ260, voor het schilderen van 2 stucken in het groot, van de Belegering van Hulst en Sas van Gent, ieder voor ƒ80 en het schilderen van de Belegering van Schenkenschans, en het Innemen van Wezel, in 't cleyn, ieder voor ƒ50, alle op de nieuwe Galery van S.H. Casteel van Bueren. 's Gravenhage, 8 February, 1647. - Item aen gerrit van santen, schilder, voor het schilderen van vyf stucken schilderyen op de Galery van het Casteel van Bueren, als: De Belegering van Maestricht voor ƒ150. - Idem van Grol en Gennep ƒ220. - Idem Schenkenschans en het Innemen van Wesel ƒ160. 's Hage, 18 Dec. 1647.’- Zie De Kunstkronijk, 1861, bl. 39.
| |
[Savery. (Jan, of Hans)]
SAVERY. (Jan, of Hans) Bij het reeds vermelde kan ik thans een zijner onbekende werken voegen, te weten: De plegtige Intogt van Robert Dudley, Graaf van Leycester, in 's Gravenhage, 1585, door jan savery; bestaande uit twaalf bladen, in fo. oblong, om aan elkaêr te hechten. Zie den Catalogus der Verkooping, bij Weigel, te Leipzig, 22 Januarij, 1863. - Dit zeldzame Werk zal, waarschijnlijk, hetzelfde zijn, dat voorkomt onder Nr. 933 der Beschrijving van Nederl. Historieplaten enz. door F. Muller, Amsterdam, 1863, doch daar zijn maar elf platen vermeld. - Dewijl de ervaren kunstkenner Weigel dien Catalogus heeft gemaakt, mag men aannemen, dat de opgave juist is, en dus de prenten met den naam van jan savery beteekend zijn. - Volgens Muller, is zijn exemplaar ‘zeker in het jaar van den Intogt vervaardigd,’ en alsdan moet men hier aan de kopijen daarnaar van savery denken.
| |
[Schaep. (David)]
SCHAEP. (David) Uit de volgende Resolutie van de Staten-Generaal is mij gebleken, dat deze een schilder was, die tevens eene nieuwe vinding deed, om tapijten te weven, waarvoor hij octrooi aangevraagd en verkregen heeft. 25 Maart, 1649. ‘Synde ter vergaderinge gelesen de requeste aen haere Ho. Mo. gepresenteert uit den naem ende van wegen david schaep, Mr. Tapissier ende schilder woonende binnen der stede van der Goude, is naer voorgaende deliberatie goetgevonden ende verstaen den suppliant mits desen te consenteren ende
| |
| |
accorderen octroy cum solitis clausulis et poenis voor den tyt van elf naestcomende jaeren op seeckere syne inventie van Tapytwerck te maecken van Turcksche ofte kemelshaire stoffe, mits dat de suppliant gehouden sal syn, daerop te versoecken ook 't obtineren attache van die Provincie ofte Provincien alwaer hy syne voorsz. inventie sal willen practiseren ende te wercke stellen, waertoe acte in behoorlycke forme sal worden gedepecheert.’
| |
[Schayck. (Otto Reyers)]
SCHAYCK. (Otto Reyers) Uit de Resolutiën der Staten-Generaal, 15 Februarij, 1648, leerde ik hem als een Beeldhouwer kennen, die zijne nuttige en voordeelige vinding voor zich door een octrooi verzekerde. ‘Synde ter Vergaderinge gelesen de requeste aen haere Ho. Mo. gepresenteert uyt ten naem ende van wegen otto reyers schayck, Beeltsnyder, woonende alhier in den Hage; is naer voorgaende deliberatie goetgevonden ende verstaen den suppliant mits desen te consenteren ende accorderen Octroy cum solitis clausulis et poenis, voor den tyt van twaelff naestcomende jaeren, om alleen, met seclusie van allen anderen te mogen practiseren, in 't werck te stellen, venten ende vercoopen seeckere syne nieuwe inventie van houtvormen tot allerley schoone verheven wercken ende beelden van potaerde te backen, omme binnen 's huys boven deurcasynen als andersints ende buyten 's huys boven deur ende cruyscasynen alsmede andersints, tot sonderlingh cieraet van de huisen gestelt ende gemetselt te worden, 't welck volgens des suppliants te kennen geven seer raer cierlyck ende oncostelyck sal wesen, oock wel soo durabel als hartsteen;’ enz.
| |
[Scheemaeckers, (Pieter)]
SCHEEMAECKERS, (Pieter) de Oude. Immerzeel heeft onder zijne schoone beeldhouwerken ook vermeld het ‘Gedenkteeken van den Markies Delpico Gouverneur der Citadel van Antwerpen, dat in de kerk van die sterkte gevonden wordt, en ik moet daar nu bijvoegen, dat dit Monument, in 1857, vandaar naar de St. Jacobskerk, te Antwerpen, is overgebragt.
| |
[Scheeres. (Hendricus Johannes)]
SCHEERES. (Hendricus Johannes) ‘Deze jeugdige kunstschilder is aan eene langdurige ziekte, 12 Januarij, 1864, te 's Gravenhage, overleden, waar hij den 3. Augustus, 1829, geboren was. Op zijn elfde jaar kwam hij op het atelier van den Heer van hove bzn.; diens keus van onderwerpen heeft scheeres doorgaans gevolgd. Zijne stukjes, meest van kleinen omvang, vertoonen interieurs met figuren uit de XVII. eeuw. Een Koopman in Oudheden, - Een Linnewinkel, - een Smid, waren van hem nog ter laatste Haagsche Tentoonstelling. In 1861 zag men daar van hem: Het plunderen van een Wapen-smidswinkel, - rembrandt in zijn Atelier, - Een Guitaarspeler, en Aan het venster. Zulke waren de sujetten, welke hij met een bevallig koloriet, vaak met een pikant licht-effect, gelijk in eenige van zijne smidsen, (die tot zijne beste soort van werken behooren) behandelde. - In de Verzameling van den Heer Baron Van Brienen bevindt zich een stukje, Het Schaftuur getiteld, dat tot zijne beste voortbrengselen behoort. Dit was in 1851, te 's Gravenhage ten toon gesteld, te gelijk met een Hellebardier, die er door den Heer Völcker werd aangekocht. Zijne vroegste expositie vinden wij in 1839; hij trad toen, twintig jaren oud, op met een Bezoek in een Meubelmagazijn in de XVIII. eeuw.’ Zie Ned. Spectator.
| |
[Scheffer. (Arie)]
SCHEFFER. (Arie) Ik kan thans nog het volgende schoone slot voor het levensberigt van den beroemden arie scheffer hier meêdeelen, namelijk, de oprigting van zijn Standeeeld, te Dordrecht. Deze hooge vereering aldaar is men alleen aan het toeval verschuldigd, te weten, aan het bezoek, zijner geboortestad, in 1854, gebragt, en door mij alleen als den grondslag daarvan beschouwd. Door eene algemeene inschrijving is het fonds er voor bijeengebragt, en zijn leerling, de Heer mezara, te Parijs, heeft het model voor het beeld geheel gratis ont- | |
| |
worpen, dat door de Heeren Eck en Durand, aldaar, vervaardigd is. De Heer mezara is hiervoor door Z.M. Koning Willem III. tot Ridder der Orde van de Eikenkroon benoemd. - Den 8. Mei, 1862, was het groot feest te Dordrecht, toen het Standeeeld, op het Beursplein, aldaar, plegtstatig werd onthuld. Talrijk was de opkomst: behalve Kunstenaars en Commissiën van alle steden, de hooge ambtenaren der Stad en Provincie, waren er uit het buitenland Dr. Marjolin en echtgenoot, Cornelie Scheffer, arie's dochter; Arnold Scheffer en Profr. Ernest Renan, zoon en schoonzoon van den onlangs overleden hendrik scheffer, broeder van arie; mezara, Lasterie, Viardot, Martin enz.; n. de keyser, portaels en Snieders enz., uit België. - Reeds in April van dat jaar, had de beroemde treurspelspeelster, Mevrouw Ristori, berigt, dat, zoo zij-zelve bij deze plegtigheid niet tegenwoordig kon wezen, haar voornemen was, iemand derwaarts te zenden, om haar te vertegenwoordigen. Tevens werd de Marcia funebre, ter Nagedachtenis van ary scheffer, door den Heer Böhme vervaardigd, treffend uitgevoerd. Na den afloop dezer plegtigheid hadden er volksvermakelijkheden plaats, en werd in de localen der Societeit de Harmonie den gasten een feestmaal van 80 couverts aangeboden. Velen hebben hun hart in welsprekende taal daar ontboezemd, waaronder de Heer D. Jongh Wz., die hulde bragt aan allen, die tot de verkrijging van het Beeld hadden meêgewerkt, en inzonderheid aan den Heer h. de kat van Oost- en West-Barendrecht en Carnisse, te Dordrecht, die toen juist zijn 78. verjaardag vierde. - Het opschrift op het voetstuk, zoo als algemeen is verspreid, luidt: ary scheffer, geboren te Dordrecht, den 17. (10) Februarij, 1795. Gestorven te Argenteuil, den 15. Junij, 1858. - Ook is door den Heer j. ph. van der kellen, te Utrecht, eene fraaije Medalje voor die gelegenheid vervaardigd, waarop de onherstelbare fout van 17 Februarij staat, die onder het Standeeeld door 10 Februarij spoedig is hersteld. - Ik voeg er nog bij, dat de Heer m.c. de vries, reeds in 1855, eene Medalje op arie scheffer vervaardigd had. - De vele bijzonderheden van dit echte Kunstfeest vindt men meer of min uitvoerig beschreven in het Tijdschrift Europa, 1862, met eene Afbeelding. - In De Tijdspiegel, 1862, met idem. - In de Kunstkronijk, 1862, bl. 33. - Bij Blussé en Van Braam, te Dordrecht, is een Werkje over het Feest, 1862, verschenen.
| |
[Scheffer. (Hendrik)]
SCHEFFER. (Hendrik) Ook bij dit Levensberigt moet ik nog zijn dood, 15 Maart, 1862, te Parijs, voegen. Het afsterven van zijn beminden broeder arie, en het daarop gevolgd overlijden eener veelbelovende dochter, in den ouderdom van 16 jaren, bragt den laatsten slag aan zijne wankelende gezondheid toe, zoodat hij sedert dien tijd het penceel niet meer in handen nam. - Hij laat eene dochter na, gehuwd met den bekenden Professor Ernest Renan, te Parijs, die mede eene Europesche vermaardheid heeft verkregen door zijn Vie de Jésus, in 1863, te Parijs, verschenen, en in alle talen van Europa overbragt; benevens een zoon, een jong kunstenaar, die belooft, de voetstappen te willen volgen van een vader en van een oom, die eene zoo groote plaats zullen beslaan in de Geschiedenis der Schilderkunst van de XIX. eeuw. - Hij werd den 25. September, 1798, te 's Gravenhage, geboren.
| |
[Schilderessen.]
SCHILDERESSEN. Het komt mij voor, dat het niet onbelangrijk voor de Geschiedenis der Kunst is, ook de namen der Kunstenaressen te kennen, die in het St. Lucasgild, te Antwerpen, van 1453 tot 1702, als zoodanig, staan vermeld. Welligt heeft zich nog niemand dan de Raadsheer Mols, aldaar, er meê onledig gehouden, om, eene eeuw verleden, hare namen uit de Gildeboeken te verzamelen en op te schrijven; ik laat ze hier letterlijk volgen: ‘Onder onze
| |
| |
Gilden van St. Lucas werden ook verscheyde Kunstenaressen, die wel mogten bekend gemaakt worden - voornamentlijk - ruth de hooghe, 1453, geboekt onder de vijf-en-dertig meesteres-schilders, die alsdoen de Confrèrie van St. Lucas uitmaakten. - margarita van der meer, of van meer, ontfangen als schilderesse in miniatuer, 1470. - susanna lambrechts, ontf. by jan de vliet, 1506, schilderesse. - elisabeth lauwerys, Jan'sdochter, ontf. 1509, schilderesse. - ida de la ruve, of uwe, meestersdochter, ontf. 1606, schilderesse. - cornelia rombouts, meestersdochter, ontf. 1606, schilderesse. - catharina pepyn, dochter van martinus, ontf. 1654, schilderesse met grooten roem. - Joffr. van der meeren, ontf. 1657, miniatuurschilderesse. - maria verhoeven, ontf. 1663, miniatuurschilderesse. - maria van deynen, ontf. 1669, miniatuurschilderesse. - Joffr. loos, ontf. 1669, miniatuurschilderesse. - margerete madi, ontf. 1670, miniatuurschilderesse. - isabelle pinseel, ontf. 1685, stierf 1707. - susanna maria van lanckvelt, ontf. 1685, miniatuurschilderesse. - catharina eyckens, meestersdochter, ontf. 1687, schilderesse. - maria madi, meestersdochter, ontf. 1688, miniatuurschilderesse. - francisca perera, ontf. 1688, miniatuurschilderesse. - Joffr. de pape, stierf 1735, (waarschijnlijk miniatuurschilderesse, of beeldekensverkoopster). - De volgende zijn ontfangen geworden als afzetsters, doch geloove, dat verscheyden miniatuurschilderessen konnen geweest zyn, te weeten: maria van welhuysen, ontf. 1625. - elisabeth mertens, ontf. 1633. - constantia van merlen, ontf. 1633, stierf 1655. - angelica maria diericx, ontf. 1633. - anna genouls, ontf. 1634. - margarita de licht, ontf. 1635. - christina de grande, ontf. 1640. - Joffr. van lanckvelt, ontf. 1647, stierf 1660. - eleonora mennens, ontf. 1646. - Joffr. valesius, stierf 1652. - joanna salet, ontf. 1658. - johanna van schaerenborgh, dochter van peeter (schilder), ontf. 1660. - maria tillemans, ontf. 1660. - susanna flowyk, ontf. 1664. - maria van thienen, ontf. 1666. - catharina moeremeesters, ontf. 1670. - catharina gys (of gigsels) ontf. 1670. - catharina lommelin, ontf. 1671. - catherina gautier, ontf. 1674. - Joffr. barbera van der werf, ontf. 1688. - maria kints, stofdrukster, 1657. - amelia badus, cofferschilderesse, ontf. 1658. - susanna van meerbeecke, borduurster, ontf. 1660. - catharina verdussen, ontf. 16 .... borduurster. - Joffr. joanna maria de berghes, ontf. by catharina verdussen, 1702, borduurster.’
| |
[Schinkel. (Adrianus David)]
SCHINKEL. (Adrianus David) Immerzeel heeft, en teregt, dezen verdienstlijken en nijveren vaderlander, als een warm hulpvaardig kunstvriend en verzamelaar van alle soort van merkwaardige kunstgewrochten, naar waarde, vermeld. - Nu moet ik er op doen volgen, dat hij, den 25. April, 1864, in ruim 79jarigen ouderdom, te 's Gravenhage, overleden is. - Hij was weduwnaar van Maria Anna van der Lugt. - De Heer schinkel heeft, met groote belangstelling, vele bijdragen tot bewijs, dat de Boekdrukkunst het eerst te Haarlem is uitgevonden, geleverd Hij had, als vermaard boekdrukker, gedurende zijn leven, alles, wat hierover voorkomt, bijeenverzameld, hetgeen in dien kampstrijd toen zeer te stade kwam. Openlijk werd daarvoor die ijver gehuldigd, zoo door het Leydsche als Utrechtsche Genootschap van Letteren, Kunsten en Wetenschappen, door hem tot Lid te benoemen. Hij is op den verjaardag van Z.M. Koning Willem II, (6 Dec., 1844) tot Ridder der Orde van de Eikenkroon, en later tot die van den Ned. Leeuw, benoemd. Algemeen was de toejuiching daarover, die hem ook in den Kunst- en Letterbode van 13 December, 1844, Nr. 53, werd toegezwaaid. In België vond dat mede weêrklank, daar er ten huize van zijn vriend, Prof.
| |
| |
Kesteloot, te Gent, eene vereeniging van letterkundigen plaats had, en er een lofdicht, door Prudens van Duyse te zijne eere vervaardigd, werd gereciteerd. - Zie Nederlandsch Kunstblad, 4 Januarij, 1845. - Voorts, over nog verdere bijzonderheden, De Nederlandsche Spectator, 1864, bl. 137.
| |
[Scholten. (W.A.)]
SCHOLTEN. (W.A.) Deze zeer verdienstlijke Bouwmeester was Directeur der Gemeentewerken, te Rotterdam, en is den 30. April, 1861, in den ouderdom van ruim 42 jaren, aldaar, overleden. - Hij was Ridder der Orde van de Eikenkroon.
| |
[Schouburg. (Johannes Petrus)]
SCHOUBURG. (Johannes Petrus) Tot slot van dit Artikel, moet ik nog melden, dat hij, na een langdurig lijden, den 6. Januarij, 1864, te Utrecht, overleden is. Hij heeft geen kinderen uit zijn huwelijk met Mejufvrouw E.P. Zurcher nagelaten. Hij heeft nog voortdurend eenige werkzaamheden verrigt, als, onder anderen, de vervaardiging van een groote, fraaije Medalje op het Vijf-en-twintig-jarig feest van het Metalen Kruis, 1856. Bij zijne verkregen Ridder-versiersels moet ik nog voegen die van de Orde voor burgerlijke Verdiensten van Hannover.
| |
[Schuylenburgh. (Hembryck van)]
SCHUYLENBURGH. (Hembryck van) Een Handschrift, 12 bl. in kl. fo., door den Heer Emile de Borchgrave, in de Keizerlijke Boekerij, te Parijs, ontdekt, voert tot titel: ‘Fluriatus Ovans, ofte Outheden gevonden aen de Duynen omtrent de stad Domburgh, aenkomende zyne Hoogheyt den Heer Printze van Oranjen, gelegen in den Eyland van Walcheren, 1647. Uitgeteeckend door Mr. hembryck van schuylenburgh, schilder en glasschryver, te Middelburgh.’ Zie De Nederlandsche Spectator, 1863, Nr. 39.
| |
[Seghers, of Zegers, (Jan Baptist)]
SEGHERS, of ZEGERS, (Jan Baptist) was een zoon en een van de elf kinderen van gerard seghers en van Catharina Wouters, geboren 31 December, 1624, te Antwerpen. In 1646 werd hij onder het Dekenschap van zijn vader in het St. Lucasgild, aldaar, ingeschreven. In 1652 was hij reeds op reis, blijkens een aanbevelingsbrief van Octave Piccolomini, Hertog van Amalfi, aan den Aarts-hertog Leopold Guillaume, toen Gouverneur der Nederlanden, gedagteekend te Weenen, 17 Februarij, 1652. - Zie dezen Italiaanschen brief in den Messager des Sciences hist. etc. Gand, 1862, bl. 446. - Hij heeft gedurende drie jaren in het Hôtel van den Hertog van Amalfi gearbeid en zich door zijne deugden en werken de bijzondere welwillendheid van dezen rijken Oostenrijkschen Generaal weten te verwerven, die in 1656 overleden is.
| |
[Serwouter, of Serwouters. (Pieter)]
SERWOUTER, of SERWOUTERS. (Pieter) Later vond ik een belangrijk berigt over het geslacht Serwouters, door den scherpzinnigen historievorscher, den Heer Alberdingh Thym, in zijne Dietsche Warande, 1862, medegedeeld. Daaruit blijkt, dat pieter serwouters, de zoon van Jan Serwouters (den Oude) en van Magdalena de Boetere, den 28. October, 1586, werd geboren, waardoor het jaar 1574, door Immerzeel opgegeven, vervalt. Voorts dat pieter gehuwd was met Sebilla Vocht (ook Voget gespeld), bij wie hij verscheiden kinderen verwekte, en dat hij met zijn gezin, omstreeks 1628, tot de R.K. kerk overging. Deze familie-aanteekeningen zijn in een Ms. van pieter serwouters gevonden, en daarbij tot toelichting met de pen geteekende portretjes (waarvan echter slechts enkelen nog in het Boekje aanwezig waren), en verder ettelijke proeven van kleine keurige plaatjes, door hem gegraveerd, alsmede zijn Wapen, hetwelk men van een familiestuk genomen had. ‘Het heeft in het schild 3 boogsgewijs geplaatste hamers, en in het veld (als de auteur zich wel herinnert) 3 harten. De spreuk was: ‘In al is lyden.’ Dit Ms., een boekje in breed 12o.-formaat, was den 20. Januarij, 1862, op eene Verkooping, te Amsterdam, en is door een rijken boekhandelaar aldaar, die alles van dien aard opkoopt, voor zich aangekocht.
| |
[Sibersma. (G.)]
SIBERSMA. (G.) Eene zinnebeeldige prent op de Verheffing van Prins Willem
| |
| |
IV. tot Stadhouder, in 1747, waaronder een tienregelig vers: De Tuin-Maagt geeft Vorst Willem enz., in fo. oblong, is door g. sibersma del. et fecit, 1747. Teekening en graveerwerk is van middelmatige verdienste.
| |
[Sichem, (Christoffel van)]
SICHEM, (Christoffel van) de Jonge. Om der Geschiedenis wil, moet ik hier nog bijvoegen, dat het mij voorkomt, dat hij, behalve het gewone plaat-snijden voor den prentdruk, ook Stempelsnijwerk voor het Muntwezen verrigt heeft. De volgende aanteekeningen uit de Resolutiën der Staten-Generaal van 19 en 23 Maart, 1624, geven mij aanleiding daartoe: ‘Opt versouck van de Generaelmeesters van de Munte, om te hebben betaelinge van 337 gulden 18 stuivers, voor christoffel van sichem, over eenige figuyren, by hem gesneden, is goetgevonden, dat dselve Generaels naerder sullen adviseren off soo veele figuyren gesneden zyn als gestelt werden, ende off den behoorlycken prys oock wert geexcedeert. - Synde by de Generaels van de Munte geadviseert opte declaratie van christoffel van sichem, den 19 deser gepresenteert, dat dselve van sichem de figuyren daerin vermelt op ten prys, die met hem geaccordeert is geweest, gelevert heeft; is geaccordeert, dat gedepescheert sall worden ordonnantie van 337 gulden 18 st., daertoe beloopt dselve declaratie.’
| |
[Silo. (Adam)]
SILO. (Adam) Bij dit Artikel moet ik, om der Geschiedenis wil, nog voegen, dat hij ook in de Wetenschap, waarvoor bij optrad, zich op zijn tijd deed gelden, zooals de titel van het volgende Werk bewijst: ‘Brieven van den Kunstschilder a. silo over de Scheepvaart en over den Scheepsbouw, tegen den Luit-Admiraal Schryver; 1755-56, 9 stukken.
| |
[Sisel. (....)]
SISEL. (....) - Zie op ZIESEL, (Georg. Frederik) want zoo is zijn naam.
| |
[Slingeneyer (Ernest)]
SLINGENEYER (Ernest) is reeds, naar waarde, door Immerzeel vermeld, en ik heb er alleen bij te voegen, dat deze zoo gevierde historieschilder niet alleen zijn verkregen roem heeft gehandhaafd, maar steeds meer en meer door zijne werken nog verbreidt. - Onze kunstminnende Koning wijle Willem II. droeg hem, in 1844, de vervaardiging op eener schilderij, Den dood van Claessens voorstellende. De Koning der Belgen benoemde hem, in 1850, tot Ridder der Leopolds-Orde, en spoedig daarop mogt men zich verheugen, dat zijne kunst in het buitenland zóó voldeed, dat de Koningin van Portugal hem, in 1853, de versierselen der Christus-Orde liet toekomen. In datzelfde jaar, heeft hij voor de Parijsche Tentoonstelling eene schoone schilderij, Le dernier Matelot du Vengeur, vervaardigd, doch de Commissie aldaar heeft dit stuk, ofschoon zeer geprezen, echter niet toegelaten, dewijl men er eene toespeling in meende te zien, die zeker niet door hem bedoeld is. - Ik maak hier de opmerking, dat Immerzeel zegt, dat hij een kweekeling van g. wappers is, en in het levensberigt van e. noterman noemt hij dezen als zijn leermeester, zoodat de eerstgemelde wel zijn laatste meester zal geweest zijn. - Ten jare. 1857, was de Heer slingeneyer ijverig werkzaam aan eene groote schilderij voor de Brusselsche Tentoonstelling, een onderwerp, getrokken uit de Jaarboeken der Fransche Zeemagt, gedurende de oorlogen der eerste Republiek. - Op de Haagsche Tentoonstelling van datzelfde jaar was van zijn werk: Het Heldenfeest der zeelieden van het Fransche schip le Feu. - Een Tafereel uit den tijd van Cromwell, en, Herinnering aan Oostenrijk, die onder de schoone voortbrengselen werden gerangschikt en algemeen bewonderd zijn. - Nog binnen dat jaar, in Augustus, heeft het Z.M. Koning Willem III. behaagd, hem tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw te benoemen, terwijl er verder ‘wordt gemeld,’ zegt De Eendragt, van Gent, 1859, Nr. 3, ‘dat de Heer slingeneyer vier nieuwe schilderijen heeft voltrokken, welke gezamenlijk éénzelfde denkbeeld verwezenlijken en bestemd zijn om een der schoonste
| |
| |
kasteelen van België te versieren, namelijk, dat van den Heer Baron Daminet, te Seneffe. Het onderwerp, door den Schilder gekozen, is de vrijmaking der Gallen en de invoering des Christendoms. Het eerste tafereel verbeeldt De Zegepraal van Clodion; het tweede Sint Amand, het Christendom in Gallië predikende; het derde St. Eligius, die aan een slavengezin de vrijheid geeft; het vierde stelt een zinnebeeldige groep van drie Meisjes voor: De Dicht-, Schilder- en Toonkunst verbeeldende, die de streek komen bezoeken, voor de weldaden der christlijke beschaving geopend.’ - De aandacht op deze schoone werken werd ook door hooggeplaatste personen zeer gevestigd. Men leest dienaangaande in het Handelsblad van 11 Maart, 1861: ‘De Heer ernest slingeneyer is door de Regering belast, om in de groote zaal van het Hertoglijk Paleis, te Brussel, eene reeks Muurschilderingen te vervaardigen, waarvan de onderwerpen aan de Geschiedenis des lands zullen worden ontleend.’ - In de Kunstverzameling van den Heer de kat, te Dordrecht, bevindt zich van hem het Gevecht van den Vengeur, op 1 Julij, 1795. - De Heer slingeneyer is te Brussel gevestigd.
| |
[Sluyter. (P.)]
SLUYTER. (P.) Hierbij moet ik nog voegen, dat hij de Afbeeldingen van al de Graven van Holland, op het Stadhuis, te Haarlem, aanwezig, met rood krijt geteekend heeft, waarnaar zij gegraveerd zijn voor het werk van Melis Stoke, en waarbij de getuigenis van j. goeree en P. van der Schelling is gevoegd. Alles in een hoornenband voorkomende in den Catalogus van H. Verdonk, Rotterdam, 1811, bl. 147.
| |
[Smits. (Samuel)]
SMITS. (Samuel) L. van Hoogstraten zegt, in zijne Inleiding tot de Hooge School der Schilderkonst enz.; Rotterdam, 1678, in 4o., bl. 192: ‘Ik hebbe weleer in den Haege gezien eenen samuel smits, een ervaren schilder; deze hadde de gewoonte, dat hy, 'tgeene hy ordineeren wilde, eerst in Was int kleyn boetseerde; ik zag op zijn Schilderkamer verscheyde Berden met kleyne losse beeldekens, ruw afgeduwt; hier zat Tyresias, die den twist, die Juno met haer gemael had, vonniste; daer zag men Pan en Apol om 't best speelen, en ginder spiegelde zich Narcissus in de kristallyne beek, toen hy op zyn eigen schaduwe verlieft was; de kleedjes waren van wit en geverft, eerst nat gemaakt papier, groots en aerdig geplooyt, 't geboomte van eyke en andere taxkens, de gronden en grotten geestig van mos, en 't water van spiegelglas. Dit staet u al vry nae te volgen, maer zie toe, dat gy, door te veel hulp te nemen, u zelfs niet verliest.’ - Bepaald was hij, volgens dezen auteur, een ervaren schilder, van wien ik echter verder nergens eenige melding vind gemaakt. Dus meer dan twee eeuwen verleden, heeft hij dat hulpmiddel reeds aangewend, hetgeen, als eene bijzondere vinding, aan den beroemden louis david, die zulks ook bewerkstelligde, wordt toegekend. A. Houbraken die het immers in het boek van zijn meester gevonden, en welligt van hem-zelf gehoord had, heeft dezen kunstenaar niet eens in zijn Werk genoemd.
| |
[Snellinck, (Abraham)]
SNELLINCK, (Abraham) een Landschapschilder, van wiens werk ik nergens elders melding vond gemaakt, dan alleen in het Register van St. Lucas, te Antwerpen: ‘abraham snellinck stierf 1660-1661.’ Hij is voor een der kasteelen van het huis van Oranje-Nassau werkzaam geweest, gelijk blijkt uit de Ordonnantie-boeken van Prins Frederik Hendrik over de jaren 1637-1650. ‘S.H. ordonneert te betalen aen abraham snellinck, schilder tot Antwerpen, de som van 402 car. gulden, voor het maken en schilderen van elf stucken schildery en landschappen met cloecke figuren, tot de garderobe op het kasteel te Breda, als vyf stucks ieder voor ƒ30, en de ander zes stucken tot ƒ42 't stuck. 31 Augustus, 1647.’ - Zie de Kunstkronijk, 1861, bl. 39. - Later las ik in het Supplément au Catalogue du Musée d'Anvers, 1863, bl. 12, een uitvoerig artikel over
| |
| |
de snellink's, doch alleen betreffende zijn persoon. Hij was het zesde kind van de tien uit het tweede huwelijk van jan snellinck, den Oude, en van Paulina Cuypers, geboren en gedoopt te Antwerpen, 13 Aug., 1597. In 1638, werd bij als meester in genoemd Gilde aangenomen, en hij huwde ook in dat jaar met Anna Maria Richard, bij wie bij twee kinderen, als Jan in 1642, en Abraham, in 1644 verwekte. Zijn overlijden zegt men aldaar wordt in bovengemelde Registers niet gevonden. - Het is mij hier al weêr gebleken, dat de Raadsheer Mols Ms., dien ik steeds als legger her geraadpleegd, en waaruit ik zijn overlijden heb overgenomen, nog andere oorspronklijke Registers van St. Lucas voor zich heeft gehad, dan die thans nog te Antwerpen aanwezig zijn. - Wie heeft de echte geraadpleegd?
| |
[Snyders d'Anvers, dit le saint.]
SNYDERS d'Anvers, dit le saint. Alzoo vond ik zijn naam als teekenaar vermeld op een Mansportret, en een overleden Geestelijke dochter, levensgrootte, met verschillend krijt, vol geest en waarheid geteekend op blaauw papier. - Ook op het Portret van een Franciscaner en twee Karmelieter Monniken, dijstuk, met handen, half leven, als boven bewerkt. Zie Catalogue de P. Wouters, Chanoine de St. Gomer, à Lierre, etc.; Bruxelles, 1797, p. 290. - Deze snyders is, waarschijnlijk, zelf een Geestelijke geweest, want in de kunstwereld is er mij geen met den bijnaam le saint bekend.
| |
[Snyers, of Snyders. (François)]
SNYERS, of SNYDERS. (François) Hier moet ik nog bijvoegen, dat hy den 23. October, 1611, te Antwerpen, huwde met Margareta de Vos, dochter van Jan, en van Isabella van den Broeck, en zuster van de vermaarde schilders cornelis en paul de vos. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, bl. 211.
| |
[Soest. (Gerard)]
SOEST. (Gerard) - Zie op ZOEST. (Gerard)
| |
[Soutman. (Pieter)]
SOUTMAN. (Pieter) Schoon het onzeker is, in welken tijd hij aan het Hof van Polen portretten heeft geschilderd, zoo is mij echter uit de volgende Resolutie der Staten-Generaal van 3 September, 1636, toch gebleken, dat hij toen te Haarlem woonde: ‘Synde gelesen de requeste van pieter soutman, Mr. Schilder, woonende tot Haerlem. Is nae voorgaende deliberatie goetgevonden ende verstaen, den suppliant mits desen te consenteren ende accordeeren dat hy alléén, met seclusie van allen anderen sal moogen uytgeven met privilegie van haer Ho. Mo., soodanige contrefeytsels ofte andere prenten, als hy in cooper sal snyden ofte albereyts gesneden heeft, ofte sal laten snyden off albereyts heeft laten snyden, ende dat voor den tyt van negen jaren, mits dat hy telckens ter vergaderinge van haer Ho. Mo. een exemplaer sal moeten overleveren, om aldaer eerst gesien ende geexamineert te werden.’ Bij den Staat was hij dus voor zijne goede en nuttige werken wel bekend. - Ik her al vermeld, dat Theod. Screvelius, die in 1648 schreef, zegt, dat hij toen uit Polen te Haarlem was teruggekomen en daar steeds woonde. Bij Ampzing in zijne Bes. v. Haerlem, Ibid., 1628, blz. 372, wordt reeds geboekt, ‘dat hij de Schilder is der Poolsche Majesteyt,’ dat hij toen in Polen was. Dus kan hij al vóór 1628 vertrokken en ook vóór 1636 in zijne geboortestad Haarlem teruggekeerd zijn; zoodat zijn verblijf, van 1626 tot 1646, vermoedelijk, te Antwerpen, gelijk Immerzeel schrijft, daardoor vervalt.
| |
[Spaan. (J.)]
SPAAN. (J.) Bij het reeds vermelde voeg ik nog, dat hij ook heeft geëtst, als de Jan-Rooden-Poorts-toren, te Amsterdam; j. spaan del. et fec., 1767; in fo. obl., gemerkt Nr. IV.
| |
[Spilberg. (Gabriel)]
SPILBERG. (Gabriel) Deze is, waarschijnlijk, de vader van johannes spilberg, bij Immerzeel vermeld, dewijl onder eene prent, in fo. oblong, voorstellende het Laatste oordeel, staat gabr. spilb, inv. en crisp d. pas exc., en deze de pas is de Oude, die blijkbaar haar ook heeft gegraveerd.
| |
| |
| |
[Splitgerber, (Louis)]
SPLITGERBER, (Louis) Lid van den Raad van Bestuur der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam. In het belang van de geschiedenis der Nederlanden, heeft zich in onze eeuw een geest ontwikkeld, die, als het ware, bij voorkeur, alles, wat tot die geschiedenis betrekking heeft en in afbeelding bestaat, bijeenverzamelt. Velen hebben daarvan gedeelten in portefeuilles bekomen, en daarbij nog andere doen vervaardigen, en hierdoor ziet de levende kunstenaar zich eene bron geopend, die voor de kunst-zelve zeer bevorderlijk is. Verscheidene van die zoogenoemde Atlassen der Nederlanden, hoe groot of uitgebreid ook, zijn echter nimmer tot eenige volledigheid kunnen geraken, blijkens de laatst bekende rijke Verzameling van dien aard, De Nederlandsche Geschiedenis in platen enz., van den Heer Fred. Muller, te Amsterdam, 1863, zóó goed historisch uit-een-gezet, dat zij alle vroegere ver achter zich laat, en daarin wordt zelfs nog veel beschreven, waarvan de afbeelding in andere Verzamelingen berust. Door sommigen is dan ook, teregt, ingezien, dat, wil men een volledig geheel verkrijgen, de omvang niet zoo uitgebreid beoogd moet worden, maar dat men veeleer de bijzonderheden of onderdeelen van het geheel bijeen moet trachten te krijgen. De Heer splitgerber heeft dit wijslijk ingezien en zich tot het meest omvangrijke deel van het laatstbedoelde plan bepaald, namelijk, om de Geschiedenis van zijne geboortestad, Amsterdam, in af beeldingen bestaande, zaam te brengen. De aanleiding daartoe gaf eene Verzameling van dien aard, door cornelis ploos van amstel, Jac. Cornsz. in zijn tijd reeds bijeengebragt, die in 1800 in andere handen overging, en later, eenigzins vermeerderd, door den Heer splitgerber werd aangekocht, en waarvan hij een Catalogus, bevattende vijf Kunstboeken, inhoudende 205 onderwerpen, in 1846, heeft gemaakt en laten drukken. Hieruit bleek hem duidelijk, welke gapingen er nog bestonden, eer hij het geheel bijeen had, en met moed en ijver werd door hem alles opgespoord, wat tot aanvulling kon dienen, terwijl hij, daarenboven, hetzij van historische feiten, of bestaande gezigten of gebouwen, de hoofdstad betreffende, en waarvan geene afbeelding voorhanden was, door de bekwaamste handen afteekeningen heeft doen vervaardigen. Ook heeft hij daar, waar oorspronklijke afbeeldingen bestonden, als, onder anderen, op het Stadhuis van j. lingelbach, Gezigt op den Dam, en De Omgang der Leprozen, op Koppermaandag, op den Dam, door adriaen van nieuland geschilderd, met toestemming van het Bestuur, kopijen doen vervaardigen, waardoor, in betreklijk korten tijd, deze historische schat ongelooflijk is vermeerderd en tot tien Kunstboeken van 553 stuks werd gebragt. Deze vermeerdering trok zeer de algemeene aandacht, bepaaldelijk toen hij daarvan op nieuw een beredeneerden Catalogus het licht deed zien, die aan belanghebbenden en kunstminnaars is ter hand gesteld. Burgemeester en Wethouders stelden grooten prijs op deze voor Amsterdam zoo belangrijke en eenige Verzameling, zoodat zij hem, by gelegenheid der toezending van een Catalogus voor het Stedelijk Archief, een schrijven deden toekomen, waarin men leest: ‘Was het bestaan van die belangrijke Verzameling reeds bij gerucht tot ons gekomen, de inzage van den Catalogus bevestigde dien indruk, en deed het verlangen bij ons ontstaan, om die Verzameling te bezigtigen.’ Dit werd, door een eigenhandig geschreven brief van den Burgemeester Van Vollenhoven, ged. 15 Mei 1861, ‘voor hem en HH. Wethouderen verzocht te mogen plaats hebben op den 21. daaraanvolgende, ten huize van den Heer splitgerber,’ aan welk vereerend verzoek het gewenschte gevolg gegeven is. - Het was voor den Verzamelaar een waar genoegen dat zijne beoogde nuttige bedoeling de openbare goedkeuring en belangstelling zóó zeer wekte, dat, tijdens het bezoek der Vorstlijke familie
| |
| |
inde hoofdstad, door H.M. de Koningin ‘onze kunstlievende stadgenoot de Heer l. splitgerber, eigenaar en grootendeels Verzamelaar der hoogstbelangrijke kollektie prenten en teekeningen, uitmakende zijn beroemden Atlas van Amsterdam, is uitgenoodigd geworden, om op de Soirée van morgen avond ten hove, een deel zijner kunstschatten, waaronder veel voortreflijke werken van hedendaagsche meesters, te laten zien.’ Zie Amsterdamsche Courant, 30 en 31 Maart, 1862; doch, ‘ten gevolge eener ligte ongesteldheid, heeft H.M. de Koningin, na de godsdienstoefening, het Paleis niet verlaten. Die ongesteldheid van H.M. heeft mede belet gevolg te geven aan de uitnoodiging, namens H.M. gedaan aan den Heer l. splitberger, om des avonds ten hove eene Kunstbeschouwing uit zijn Atlas van Amsterdam te geven.’ Zie Ibid, 1 April, 1862. - Verre echter dat aan de hooge nieuwsgierigheid niet zou kunnen worden voldaan, want reeds spoedig werd, ingevolge dit berigt, daartoe eene gelegenheid geopend: ‘Gisteren avond na het diner ten hove, waarop de Heer louis splitgerber de eer had, genoodigd te zijn, heeft Z.M. den Atlas van Amsterdam, door dezen onzen kunstlievenden stadgenoot bijeen gebragt, bezigtigd. Z.M. toonde de grootste belangstelling voor deze Verzameling, zoowel uit het oogpunt der Kunst, als voor de Geschiedenis van Amsterdam zoo merkwaardig. Was de tijd, gelijk van-zelf spreekt, te kort, om den geheelen Atlas in oogenschouw te nemen, de Heer splitgerber had daarom eene keuze uit de werken van hedendaagsche nog levende meesters gedaan. De Kunstbeschouwing, waarbij de Heer splitgerver de eer genoot, aan de zijde van Z.M. geplaatst te zijn, duurde ongeveer anderhalf uur. Z.M., die zich levendig met den Verzamelaar onderhield, was over het bezigtigen hoogst voldaan, en gaf, bij herhaling, zijne ingenomenheid met dezen Atlas te kennen.’ Idem, 2 April, 1862. - De Heer splitgeeber beschouwde dit evenwel niet als het zegel op een voltrokken werk gedrukt, maar gaat er steeds onvermoeid mêe voort, en door de steeds meerdere uitbreiding, 664 stuks, heeft hij in 1863 een nieuwen druk van den Catalogus bewerkt. - Het ligt in den aard der zaak, dat onder de Plattegronden, Kaarten, Kerkelijke en Liefdadige Gestichten van Oud-Amsterdam enz., de Kaarten van cornelis anthonisz., 1536 en 1544, de Panorama's van Amsterdam, 1611, en die van rombout van den hoeye, niet ontbreken; terwijl, om kort te gaan, zoowel het Oude Stadhuis van Amsterdam, door pieter saenredam, in 1641 geteekend, waarnaar eene schilderij is vervaardigd, die op het Stadhuis berust, als ook de Brand van het Oude Stadhuis, door j. de baen, in 1652 geëtst, alsmede hetzelfde door reinier zeeman, in dit jaar geëtst, die tot de hoogste zeldzaamheden behoort, ja, welligt het eenig bekende exemplaar is, er mede in voorkomen. - Het is als zeker te beschouwen, dat hij, als onafhanklijk persoon, dezen Atlas thans verder zal volmaken, daar hij, door het neêrleggen zijner betrekking bij de Directie der Maatschappij van den Rijnspoorweg, welke hij in 1845 aanvaardde, en waarvan hij de laatste zeven jaren Vice-President was, - als hebbende 4 April, 1854 bedankt - zich thans geheel aan zijn geliefkoosd doel wijden kan. Verder is te hopen, dat in de toekomst deze Verzameling niet in het algemeene lot van gesloopt te zullen worden, zal deelen, maar voor Amsterdam, hoe dan ook, in haar geheel tot roem en gedachtenis van zijn Naam, behouden mag blijven. - Dat hij zich met de Geschiedenis van Oud-Amsterdam, bij sommige gelegenheden, mede onledig houdt, getuigt de Navorscher van 1862. - Bij gelegenheid der oprigting van een Monument voor mozart, te Salzburg, werd hem voor de belangrijke bemoeijingen en diensten, daartoe bijgedragen, het Diploma van het Eere-Lidmaatschap van het Litterarisch Muzikalisch Genootschap, aldaar, den 8. Maart, 1840, uitgereikt. -
| |
| |
Den 10, Februarij, 1858, werd hij tot Lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam; den 20 Maart, 1860, tot Lid van Verdiensten der Kunstvereeniging: Verscheidenheid en Overeenstemming, te Arnhem; den 26. April, 1860, tot Lid van het Koninklijk Oudheidkundig Genootschap, te Amsterdam, en, bij Koninklijk Besluit van 14 April, 1862, tot Lid van den Raad van Bestuur der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, benoemd.
| |
[Spyck. (Abraham en Isaacq)]
SPYCK. (Abraham en Isaacq) Twee onvermelde kunstenaars, die, in het midden der XVII. eeuw, te Amsterdam, bloeiden. Deze mannen bezaten een ondernemenden aard, en trachtten zelfs in de leemten te voorzien van voorvallen, die in hun vaderland zoo vaak plaats grepen, en waarvoor toen nog geen zekere middelen schenen bekend te zijn. In de Resolutiën der Staten-Generaal komen zij beiden voor als ‘schilders en vuurwerkers, woonende te Amsterdam.’ In die van 10 Januarij, 1646, vraagt ‘abraham permissie tot het uytwinden ende ophaelen van het schip van Oorlog, anno 1640, door tempeest omgeslagen voor de stad Rotterdam.’ Dewijl er meer aanvragen daarvoor gedaan waren, die met de zijnen moesten worden onderzocht, zoo is hem daags daarna te kennen gegeven ‘dat in het versoeck van den voors. abrahrm spyck voor als nog niet con worden getreeden.’ Kort daarop, 3 Februarij, 1646, hebben zij beiden voor een zaak van groot belang een request ingediend: ‘omme te hebben octroy op seecker middel ende nieuwe inventie, die zy voorgeven te hebben, omme den ysganck inde binnelandsche riviren eene bequame opening te maecken, omme te mogen passeren, sonder soo grooten gewelt te connen doen, dat de Dycken ende Dammen daardoor eenige schade ofte inbreuck zouden comen te lijden.’ Dit is door de Staten in handen van eene commissie gesteld, die daarover den 10. Februarij rapport uitbragt en waarop werd besloten, aan ‘de voors. supplianten is mits desen geconsenteert octroy op hun voors. instrument etc. voor den tyt van dertig jaren,’ enz., en verkregen zij bovendien eene belooning van honderd gulden. - Is dit nu de ijsbreker, die te Amsterdam bekend is, om, bij winter, des noods, de waterschuiten in de stad te brengen? In dat geval zouden zij de uitvinders daarvan kunnen zijn. Of weet men ook, dat zijn werktuig in het gebruik gekomen is, waartoe hij het bestemd heeft, en wat is er van geworden? Belangrijk zou dit onderzoek zijn, dewijl men in onzen tijd mede een ijsbreker tot dat einde tracht in te voeren.
| |
[Staden, (Jan en Samuel van)]
STADEN, (Jan en Samuel van) vond ik, te gelijk met simon schynvoet, jacob marot en steven venakool (vennekool?), ‘alle ervarene en alombefaamde Architecten en meesters van plantagiën konstigh aen te leggen,’ vermeld. Zie het Voorberigt, bl. 14, van De Zegepralende Vecht enz.; Amsterdam, bij de Wed. Nic. Visscher, 1719, in fo.
| |
[Stampioen (Willem)]
STAMPIOEN (Willem) is, waarschijnlijk, verwant aan Johan Stampioen, den Jonge, den vermaarden Mathematicus, die in de eerste helft der XVII. eeuw bloeide. In de Resolutiën der Staten-Generaal, 19 September, 1648, komt hij voor als landkaartmaker: ‘Het schriftelyk versoeck van willem stampioen, mathematicus, teneynde haere Ho. Mo. souden gelieven 't accepteren seeckere twee schoone groote Globen van ses voet diameters, by hem gemaeckt, is naer voorgaende deliberatie geexcuseert.’
| |
[Stellingwerf, (G.)]
STELLINGWERF, (G.) een onvermeld kunstenaar, van wien ik eene zeer groote schilderij, zijnde een Regentenstuk, zag, in de kerkekamer, te Amersfoort, beteekend g. stellingwerf pinx., 1657, en vrij goed geschilderd.
| |
[Sterbeeck. (Franciscus van)]
STERBEECK. (Franciscus van) Hier kan ik nog bijvoegen, dat zijne ouders
| |
| |
waren Hendrik en Susanna Vissers, en dat hij in de St. Walburgskerk, te Antwerpen, den 17. November, 1630, is gedoopt. Voorts dat hij ook in de bouwkunst zeer bedreven was, als hebbende het schoone ontwerp voor het marmeren Hoofd-altaar, in de kerk van het klooster der Dominikanen, te Antwerpen, vervaardigd, dat, in 1670, door pieter verbruggen, den Oude, is uitgevoerd, terwijl de beelden en basreliefs door zijn zoon pieter, den Jonge, voortreflijk zijn gemaakt. Zie Supplément au Catalogue du Musée d'Anvers, 1863, bl. 160, waarin tevens, onder Nr. 594, zijn Portret, levensgrootte, Aet. 62, door n. stramont pinx., voorkomt.
| |
[Steyaert. (Antonie)]
STEYAERT. (Antonie) Deze Belgische Nestor der Schilderkunst, door Immerzeel vermeld, is, ten gevolge eener schriklijke ziekte, in Mei 1863, te Gent, overleden. Zie De Eendragt, van Gent, 1863, Nr. 24.
| |
[Stock. (Andries Jacobsz.)]
STOCK. (Andries Jacobsz.) Ik moet hier bijvoegen, uit de Resolutiën der Staten-Generaal van 4 Januarij, 1624, dat die heeren niet alles, wat hun werd aangeboden, aannamen: ‘Synde by andries stock, plaetsnyder, alhier, in den Hage, overgelevert d'Effigie van syn Excie (Maurits?) in een plate gesneden ende doen drucken, met presentatie van meerder t' offereren, soo haer Ho. Mo. sulcx goetvinden, is verstaen dat hem deselve sal werden gerestitueert.’ - Dat dit besluit op het verdere debiet van het werk invloed gehad heeft, als welligt niet goed gelijkende, zal wel waar zijn, want mij is nimmer het genoemde Portret voorgekomen. Of zou het Willem Lodewijk, Stadhouder van Friesland zijn geweest, door bolswert naar miereveld zoo fraai gesneden, welk portret ook door hem later is gegraveerd, en die beiden in het geheel elkander volmaakt gelijken, zoodat het om die reden welligt als kopijwerk afgewezen werd?
| |
[Stoeter. (Carel)]
STOETER. (Carel) Slechts éénmaal is mij deze naam als die van een kunstenaar voorgekomen, en wel in den Catalogus van S. Tierens, 's Gravenhage, 1743, onder Nr. 245: ‘De Knegt van Abraham, brengende Rebecca by Isaak, door carel stoeter; h. 1 vt. 10 dm., br. 2 vt. 4 dm. Rijnl.’
| |
[Stok (Jacobus van der)]
STOK (Jacobus van der) is reeds door Immerzeel, naar waarde, vermeld. Hierop moet ik doen volgen, dat hij den 4. Mei, 1864, aan den Overtoom, te Amsterdam, in den ouderdom van ruim 70 jaren, is overleden. Dit doodberigt is, namens zijne kinderen en behuwdkinderen, door J. Emanuel, te Monnickendam, onderteekend. Hieruit zou blijken, dat hij in 1794, en niet in 1795, zoo als Immerzeel meldt, geboren is.
| |
[Stooter. (L(enaert)]
STOOTER. (L(enaert) Aangaande dit Artikel wordt mij door den Heer Mr. Th. van Lerius, te Antwerpen, welwillend berigt, dat in de Poorterboeken aldaar gevonden wordt: ‘15 October, 1658. lenaert stooter, schilder, geboren van Leyden.’ stooter is dus op gemelde dagteekening burger van Antwerpen geworden. Ik her reden, zegt Van Lerius, om te gelooven, dat hij hier gehuwd en overleden is.
| |
[Stuerbout, (Dierick)]
STUERBOUT, (Dierick) de Jonge. Bij dit Artikel kan ik nog voegen de volgende berigten van den Heer Ed. van Even, in de Registers van het Schependom, te Leuven, in 1863, gevonden, te weten, dat onze dierick omstreeks 1405 te Haarlem werd geboren; dat hij zich reeds vóór 1462 te Leuven moet gevestigd hebben, en aldaar huwde met Catharina van der Bruggen, gezegd Metten Gelde, welke hij vóór 1472 verloor, en bij wie hij twee zonen, Dierick en Aelbrecht, benevens twee dochters, Catharina en Gertruidis, verwekte. De zonen worden in de gevonden acten niet als Schilders vermeld. - Hij is daarna nog met een rijke weduwe, Lysbetten van Vosschen, weduwe van Jan van Thienen, gehuwd, zooals blijkt uit eene acte van 29 October, 1473, waarin zij echtelieden worden
| |
| |
genoemd. - Zijn overlijden is niet in 1479, gelijk men tot nog toe geloofde, maar, blijkens eene acte, vóór 25 Augustus, 1475, voorgevallen, in zijne woning, in de Minnebroederstraat, te Leuven. - In eene acte van 21 Julij, 1476, komen de gebroeders Dierick en Aelbrecht voor, onder de benaming: zonen van wijlen dierick bouts. - ‘Hij was geen behoeftig kolorist; hij was een burger die landen onder de zon en wooning onder de zon en woning ter straat had,’ zegt Van Even. Zie verder De Eendragt, van Gent, 1863, Nr. 3 en 4. - Met deze gegevens zal men al de Artikels op de stuerbout's, door mij vermeld, in verband moeten beschouwen en verstaan, zooals ook bij vele auteurs, en nog onlangs bij G. Waagen het geval is, die in zijn, in 1863, verschenen Handbuch der Deutschen und Niederländischen Malerschulen evenzoo de vroegere berigten dienaangaande door Van Even, in 1861, gegeven, gevolgd had. - Het is te bejammeren, als men historische ontdekkingen doet, dat die al te spoedig door de Dagbladen verspreid worden, alvorens men voor zich overtuigd is, dat de bronnen zijn uitgeput, waardoor niet zelden de navorschingen van den eenen dag door die van den volgende worden weêrsproken.
| |
[Sturm, (Jacobus)]
STURM, (Jacobus) een Luxemburger, en leerling van jan baptist fresez, aldaar, werkte vóór 1830, te Brussel, ter Steendrukkerij van Jobart. - In 1841, toen hij 33 jaar oud was, vertrok hij naar Parijs en voorts naar Italië, waar hij schilderde, en den 10. Januarij, 1844, te Rome, overleed. In de Belgische Renaissance, 8 Année, 1846, bl. 43 der VI. Aflevering, komt eene Levensschets, met goed gelijkend Portret van dien verdienstlijken kunstenaar voor. - Of de Graftombe in de kerk La Chapelle, te Brussel, door mij op tuerlinckx (joseph) vermeld, tot hem betrekking heeft, kan ik niet beslissen.
| |
[Suyderhoef. (Jonas)]
SUYDERHOEF. (Jonas) Ik mag hier nog berigten, dat er eene belangrijke bijdrage over de Werken van dezen beroemden kunstenaar is verschenen, getiteld: jonas suyderhoef, Verzeichniss seiner Kupferstiche, beschrieben von Johann Wussin, I. Custos d.K.K. Universitäts-bibliothek in Wien. (Separat-abdrück aus dem Archiv für die zeichnenden Kunst, VII. Jahrgang.); Leipzig, Verlag von Rudolph Weigel, 1861, in 8o., 82 bladz.
| |
[Swaef. (Samuel de)]
SWAEF. (Samuel de) Bij dit artikel kan ik nog eene nadere kennismaking met zijn persoon, zoo als die in de Resolutiën der Staten-Generaal, 28 Julij, 1634, voorkomt, doen volgen: ‘Gelesen de requeste van samuel de swaeff, stads-schoolmeester ende plaetsnyder tot Bergen op den Zoom, versoeckende octroy om alleen te mogen drucken, uytgeven ende vercoopen een Caerte ende affteyckeninge van de voors. Stadt ende derselver forten, gelyck deselve van de waterseyde worden gesien, volgens een geexhibeerde exemplaer; is den Suppliant het versochte octroy, cum solitis clausulis, geaccordert voor den tyt van ses jaeren.’
| |
[Swanenburg. (Isaak Klaassen)]
SWANENBURG. (Isaak Klaassen) De moeder zijner huisvrouw, Maria Dedel, was niet Maria Porsman, zooals ik uit de genoemde berigten her gemeld, maar Maria van Leeuwen, van Leyden; Maria Porsman was de grootmoeder van Maria Dedel. - Deze teregtwijzing is mij door den Heer Ridder Pauw van Wieldrecht, op den huize Pavia, te Zeist, bij Utrecht, den 4. Junij, 1863, meêgedeeld.
| |
[Sweinen, (E. van)]
SWEINEN, (E. van) een kunstgraveur, van wiens werk mij slechts een Portret is voorgekomen, namelijk, van Ds. Adr. van Wesel, Herv. Predicant, te Amsterdam, in 1710, in ovaal, met vierregelig vers: ‘Den Herder Wesel, die enz.,’ in zwarte kunst gegraveerd, door e. van sweinen, in 4o. - Zie den Catalogus van Portretten van F. Muller, 1853, onder Nr. 6023.
|
|