| |
R.
| |
[Ram. (Jan de)]
RAM. (Jan de) Nog moet ik melden, dat mij in handen kwam een Zeeslag, door hem, in 1673, uitgegeven, zijnde wederom een bewijs voor een vroegeren geboortetijd, dan door Immerzeel opgegeven is.
| |
[Redig (....)]
REDIG (....) kwam mij alleen voor in De Eendragt, van Gent, 1861, Nr. 15; ‘De Belgische kunstschilder redig is, dezer dagen, overleden.’
| |
[Rembrandt.]
REMBRANDT. Ik zou het overbodig kunnen achten, bij mijn uitvoerig Artikel nog iets te voegen, dewijl er daarna zooveel over rembrandt afzonderlijk is uitgegeven, als door de Heeren Eekhoff, Archivaris, te Leeuwarden: De vrouw van Rembrandt enz., opgenomen in het Tijdschrift Europa, binnen en buitenlandsche lettervruchten; Amsterdam, 1862. - Mr. P. Sheltema, Amstels Oudheid; Amsterdam, 1863, V. deel; - C. Vosmaer, rembrandt harmens van ryn. Ses précurseurs et ses années d'apprentisaage; La Haye, M. Nyhoff, 1863. - In het laatstgemelde Werk heb ik, met genoegen, opgemerkt, dat mijn strenge kritiek, die alle berigten over rembrandts geboorte in een Molen op den wal bij Leyden, weêrlegt, en daarvoor de plaats in de Weddesteeg, er bij gelegen, aanwijst, daarin zóó werd opgenomen en bevestigd. - Deze en al de door mij verder reeds aangehaalde schrijvers komen op een-en-hetzelfde thema neder, dat de benarde, geldelooze toestand, waardoor zijn boedel, wegens schuld, werd verkocht, alleen moet gezocht worden in zijn onmatig aankoopen van kunst en meubelen voor zijn atelier. Ik-zelf heb ook in dit denkbeeld moeten berusten, hoewel het mij zeer onwaarschijnlijk voorkwam, dat dit-alléén de oorzaak er van zou zijn geweest. De zoo gevierde rembrandt, met een aantal voor hem zeer voordeelige leerlingen, bij de bloem van Amstels ingezetenen zóó gewaardeerd: - wat is de reden, dat zoovele rijken hem niet zouden hebben bijgesprongen in zijne tijdelijke ongelegenheid, als het bekend ware geweest, dat zijn ijver, om allerlei kunstwerken voor zijne studie te bezitten enz., alleen de oorzaak daarvan was; en dan toch zou, bijgevolg, de waarde daarvoormoeten aanwezig zijn geweest. Zoo verhaalt zijn discipel samuel van hoogstraeten, in zijn bekend Schilderboch, bl. 212, ‘dat hy rembrandt by de tachlich ryksdaelders voor een Moezelmannetje, gezegt Uilenspiegel van lucas van leyden, heeft zien geven;’ - maar neen, de knoop zit hem daar niet, en derhalve moet ik thans een blik op zijn bijzonder leven werpen, waarvan de slotsom de ware oplossing van het raadsel leveren zal. Beziet zijne afbeelding, een krachtig volbloed, vrij kunstenaar, gehuwd met eene brave, doch, blijkbaar, zeer zwakke vrouw. Immers van de vier kinderen, welke zij hem gaf, waren er drie in 1638 reeds overleden, en nog alleen titus over, die op zijn 27. jaar huwde en overleed, wat mede een zwak gestel verraadt. Bij den dood zijner vrouw, in 1642, schijnt hij een ander leven te hebben geleid, zoodat daardoor zijn gewone vloed van werken steeds begon te verminderen, en hij, als een vrolijke gast, eenigzins onbezonnen voortleefde, waardoor zijn fortuin schielijk te kort schoot, en de aanzienlijken hem, denkelijk, langzaam loslieten. Zeker is het, dat er aangaande zijn
| |
| |
handel en wandel in Amsterdam groote ruchtbaarheid kwam. Ziehier een feit, uit het Protocol van den Kerkeraad der Nederduitsche Hervormde gemeente, te Amterdam: ‘25 Junij 1654. Hendrickie Jaghers woonende op ae Breetstraet heeft haer in hoerery verlopen met rembrant de schilder, sullen tegen over acht daghen ontboden worden. - 2 Julij 1654. Hendrickie Jaghers niet verschenen zynde, sal voor de tweedemael ontbooden werden teghen toekomende donderdagh. - 16 Julij 1654. Hendrickie Jaghers wonende op de Breestraet tot rembrant de schilder haer verloopen hebbende in hoererye is tot driemael ontbooden en niet verschenen, sal door de broeders van 't quartier aengesproken worden. - 23 Julij 1654. Hendrickie Jaghers voor de vergadering verschenen zynde bekent dat se met rembrant de schilder hoererye heeft ghepleecht, is daerover ernstelyk bestraft, tot boetvaerdicheyt vermaent en van de tafel des Heeren afghehouden.’ Dit stuk is het eerst door den Heer H.C. Millies, Hoogleeraar, te Utrecht, toevallig, bij navorschingen voor zich, in gemelde Protocollen in September 1863, ontdekt, en heeft hij mij dit, op mijn verzoek, bereidwillig ten gebruike afgestaan. - Wanneer wij ons in dien tijd verplaatsen, dan was het genoemde feit reeds voor den Schilder voldoende, om daardoor op den achtergrond te geraken. Zou deze Hendrickie bij hem in dienst geweest zijn, voor zijn huishouden, om zijn zoon titus, die toen 13 jaar oud was, te verzorgen? Zeker is het, dat na dien tijd alles nog verder in de war liep, en de voogden van titus verpligt waren, diens moeders goed, in 1656, te redden; en eenmaal reeds van dien kant a gezegd zijnde, was het natuurlijk, dat elke schuldeischer spoedig b, c enz. volgen liet. Toen ging hij met der woon naar de Roozegracht. Is Hendrickie meê gegaan, en heeft hij haar gehuwd? Immers, hij heeft bij zijn dood twee kinderen nagelaten. - De vraag is ook ontstaan, was hij Protestant? Men gelooft, neen, anders was hij óók geroepen, en zou alsdan in de Protocollen moeten voorkomen. - Hoe het zij, zijn bijzonder leven heeft niemand tot nadeel verstrekt; niets van dat alles kan zijn glans als éénig Europeesch talent benevelen. Wie onzer werpt den eersten steen op hem? - Eene onherstelde schrijf- of drukfout komt voor in het Werk van Dr. P. Scheltema, Redevoering enz. over rembrandt, Amsterdam, 1853, in den aldaar vermelden brief van rembrandt aan Constantyn Huygens; daar staat: ‘Mijn Heer! soo ist dan dat ik met Lyvensen UE. dese twee stucken toesende’ enz. Dit is door alle latere schrijvers over rembrandt en ook door mij zoo gevolgd, en gaf aanleiding, dat mij uit Parijs werd gevraagd, wie toch die tusschenpersoon Lyvensen was? Daar ik later in het bezit van dien brief in fac-similé kwam, en, tot zekerheid van dat woord, een deskundig lezer van oude handschriften dien brief voorlegde, las deze: ‘dat ik met lycensy UE.’ enz., dus licence, met ‘verlof;’ zoodoende krijgt de brief een goeden zin. Ik heb deze verbeterde mededeeling op de aan mij gerigte vraag gegeven, en haar ook hier noodig geacht. Tot slot, moet ik nog berigten, dat de twee Portretten, man en vrouw, borststukken, door rembrandt, omstreeks 1632, geschilderd, die in het Prentwerk van la Galerie d'Orléans voorkomen, ongetwijfeld die van hem en van zijne vrouw zijn, gelijk ook in den tekst, door eenige kenners, beweerd wordt. Ze zijn hoog 13 dm., br. 16 dm. 6 str. Par. Deze worden voor de meesterstukken van zijn penseel gehouden, en zijn welligt dezelfde, welke hij tijdens zijn huwelijk met Saskia van Uylenburgh vervaardigd heeft. Hij is als een frisch jongman, en zij als eene schoone vrouw voorgesteld.
| |
[Ridder, (C.C.J. de)]
RIDDER, (C.C.J. de) practizerend Medecinae Doctor, te Utrecht. De Heer de ridder heeft, sedert jaren, met ware belangstelling, eene Verzameling Por- | |
| |
tretten van Geneeskundigen, en van alles, wat beirekking tot de geschiedenis daarvan heeft, of afgebeeld voorkomt en in gravure is gebragt, tot eene aanmerklijke volledigheid gebragt. Daarna heeft hij, om in het kunstgenot zich meer en meer te verlustigen, sedert de laatste jaren, eene Verzameling van Gravuren, Etsen, Houtsneden enz. beginnen aan te leggen, die reeds tot een merkwaardigen omvang gestegen is. Hierbij stelt hij zich vooreerst ten doel, om de werken van alle Hollandsche en Vlaamsche Kunstenaars, alphabetisch, zeer ordelijk, keurig opgezet, in portefeuiljes gerangschikt, zooveel mogelijk, volledig te krijgen. Ik heb die Verzameling gezien, en mij verwonderd, hoe één persoon, in zulk een korten tijd, reeds zulk eene uitgebreidheid daaraan heeft kunnen geven, wel te verstaan, om, van elk meester één zijner beste en schoonste, eerste en hoogst zeldzame afdrukken te kunnen bekomen. Trouwens, de gelegenheid in het grootste gedeelte van Europa is voor hem, als met de familie van de bekende Utrechtsche Boekhandel-firma Kemink en Zoon, door huwelijk, vermaagschapt, eene gereede bron, om gemaklijk te kunnen weten, wat er al zoo wijd en zijd, ter markt komt, en hij dus zijne keuze kan bepalen tot goede en zeldzame prenten, die dan ook gereedelijk door hem worden aangekocht. Ik zie er in, dat deze Verzameling eenmaal tot de zeldzaamheden van ons land, door een bijzonder liefhebber in die orde bijeengebragt, zal behooren, en, bij tijd van leven, zich wel over nog andere graveerscholen evenzoo zal uitbreiden, waartoe hij ook reeds een groot aantal merkwaardige en kostbare kunstvoortbrengselen bijeen heeft gebragt; alsdan hoop ik, dat zulk een geheel voor het Vaderland behouden zal blijven, om als eene algemeene vraagbaak voor de Geschiedenis der Graveerkunst te kunnen verstrekken.
| |
[Rieke. (Johan George Lodewyk)]
RIEKE. (Johan George Lodewyk) Bij dit Artikel moet ik doen volgen, dat hij is benoemd en aangesteld tot onderwijzer in het handteekenen bij de opleiding van Kadets tot officier, bij het Korps Mariniers te Amsterdam, en die landsbetrekking op den 1. April, 1863 heeft aanvaard. De Heer rieke heeft het Diploma, als onderwijzer aan een der openbare scholen, door het afleggen van een examen, in de leerwijze van Dupuis, voor de Commissie van examen in de Provincie Noord-Holland (Haarlem), verkregen.
| |
[Riemans. (Pieter Thiemans)]
RIEMANS. (Pieter Thiemans) - Zie over hem op WEENIX. (Jan Baptista)
| |
[Rit (F. van der)]
RIT (F. van der) vond ik als Bouwmeester vermeld, die het Grafgedenkteeken voor den Marquis de Voghera, 19 Junij, 1781, te Brussel, overleden, vervaardigd heeft, dat in de kerk van Onze-Lieve-Vrouw-der-Overwinning, op het Sablon, is opgerigt. Zie Messager des Sciences hist. etc.; Gand, 1863, bl. 209.
| |
[Robbe. (Louis Marie Dominique)]
ROBBE. (Louis Marie Dominique) Bij dit Artikel moet ik voegen, dat hij in 1863 tot Officier der Leopolds-Orde is verheven. Zie De Eendragt, van Gent, 1863, Nr, 11.
| |
[Roberti. (Albert)]
ROBERTI. (Albert) Bij dit Artikel moet ik een zijner kapitaalste werken opgeven, gelijk dit in De Eendragt, van Gent, 1863, Nr. 26 voorkomt: ‘De Heer albert roberti, leeraar bij de Academie van Schoone Kunsten, te Brussel, legt de laatste hand aan eene historie-schilderij, verbeeldende: Keizer Karel, bij zijne wederkomst uit Tunis, beroept Frans I. in tweegevecht. Dit tooneel, dat in het Vatikaan, ten bijwezen van Paus Paulus III. plaats heeft, is wijslijk opgevat en behandeld in de verhouding, welke robert fleury aan zijne samenstellingen van dien aard geeft. De Heer roberti zal zijn tafereel ten toon stellen.’
| |
[Robertsen. (Gerrit)]
ROBERTSEN. (Gerrit) Op de voorzijde van het Orgel, in de Hervormde kerk, te Hattem, staan vijf borstbeelden en daaronder: ‘Met maat-gebeên - Noch sangh alleen - Is God te vreên. - 't Geen 't Herte singht - Door
| |
| |
d'wolcken dringht.’ Van de openstaande deuren is die aan de westzijde beschilderd met het beeld eens fluitspelers, waaronder staat: ‘Voce Deum laudat psalta fidibusque canoris, - Laudandum et dominum fistula quoque docet.’ De deur aan de oostzijde vertoont een harpspeler en de woorden: gerrit robertsen, glazemaker, fecit. - Zie Kerkhistorisch Archief, III, bl. 444.
| |
[Roelandt. (Lodewyk Joseph Adriaan)]
ROELANDT. (Lodewyk Joseph Adriaan) Op mijn Artikel moet ik nog doen volgen, dat deze beroemde Bouwkundige den 5. April, 1864, in den ouderdom van 78 jaren en 2 maanden, bijna plotseling, te Gent, overleden is. Zijne begrafenis heeft met buitengewone plegtigheid, den 7. April, op het Sint-Amands-kerkhof, buiten de Dampoort, bij Gent, plaats gehad. Talrijk was het gevolg bij het grafwaarts gaan, en werd zoowel van de Stedelijke Regering, als van wegen allen, zoo Letterkundigen als Kunstgenootschappen, vertegenwoordigd, en met krijgseer begeleid. Bij het graf hebben de Heeren Roulez, namens het korps der Hoogleeraren, bij de Universiteit, Alvin, namens de klasse van Schoone Kunsten, bij de Koninklijke Belgische Academie, en Baron Julius de Saint-Génois, namens de Maatschappij van Schoone Kunsten en Letterkunde, fransche redevoeringen over de groote verdienste van den ontslapene in verschillende betrekkingen uitgesproken. Zie De Eendragt, van Gent, 1864, Nr. 21.
| |
[Roelofsz. (W.)]
ROELOFSZ. (W.) In de Stads-kameraarsrekening, te Utrecht, lees ik op het jaar 1537: ‘Aen w. roelofsz., die scilder, gemaeckt die scilderye van den Boctoorn, te weten die boc gestoffeert, met schrift, buiten den toorn staende.’ - Nog staat hij ten jare 1542 met gelijk werk vermeld.
| |
[Rombaults. (Jan)]
ROMBAULTS. (Jan) - Zie in dit Aanhangsel op BATTEL. (Jan van)
| |
[Rons, (F.J. de)]
RONS, (F.J. de) een onvermeld teekenaar van Land- en Stadsgezigten, die in België bloeide. Zijne werken zijn beteekend f.j. de rons, van af 1731 tot 1760, zooals die op bl. 298-300 voorkomen in den Catalogue du Chanoine Pierre Wouters etc.; Bruxelles, 1797, waarbij het Oude hof van Brussel, vóór den brand van 3 Februarij, 1731; - De Vischmarkt, te Brussel; - De kasteelen Beaulieu; - Tervuren; - Vilvorde; - Droogenbosch; - Bois-Fort enz., alle zeer groote teekeningen met de pen, met O.I. inkt bijzonder uitvoerig opgewasschen. De meeste hebben eene historische strekking, als onderscheiden gezigten, Brussel betreffende, waarbij het Kasteel, dat op de Groote Plaats is opgerigt, voor het huwelijk van den Aartshertog Joseph met de Princes van Parma, 5 October, 1760, door hem zeer uitvoerig met kleuren geteekend, 1760.
| |
[Roobolt, (Johan)]
ROOBOLT, (Johan) een onvermeld glasschilder, die, in het midden der XVII, eeuw, waarschijnlijk, te Haarlem, bloeide. Dezen heb ik in de Resolutiën der Staten-Generaal, 6 October, 1644, als zoodanig vermeld gevonden: ‘Is ter vergaderinge gelesen seeckere resolutie van haere Ho. Mo. in dato den 28. October 1642, daerby haere Ho. Mo. opt versoeck van de weeskinderen van den heere van Piershil hebben vereert de nieuwe kercke van hetselve Dorp een Glas, dragende de wapenen van de Generaliteyt; ende is dienvolgens hier neffens geexhibeert seeckere declaratie, den 3. Juny lestleden, onderteekent by johan roobolt ende willem thiebout, Glasschryvers, daerby geposeert wert, dat het voors. kerckglas, met heele beelden ende andere geestelyke toerustingen comen te bedragen hondert ende vyftig gulden, waerop gedelibereert synde, is goetgevonden ende verstaen, dat op de voors. declaratie ordonnantie ter voors. somme sal worden gedepescheert.’
| |
[Roodtseus.]
ROODTSEUS. - Zie op den volgende ROTIUS. (Jacob)
| |
[Rotius. (Jacob)]
ROTIUS. (Jacob) Bij dit Artikel moet ik de opmerking maken, dat Immerzeel zekeren jacob, als zoon van jan albertsz, roodtseus, van Hoorn noemt, die
| |
| |
bloemschilder was, en in 1681 overleed. - Balkema zegt, te Utrecht, 1669. - Deze is dus stellig met jacob een-en-dezelfde persoon, van wiens werk later in twee Burgemeesters-boedels, te Hoorn, in 1715 en 1733, op denzelfden naam voorkomt, dat met 50 en 59 gulden word betaald. Zie Catalogus van Hoet, I. - Daar ik altijd denzelfden naam ontmoette, zoo meen ik, dat Immerzeel, die Descamps volgde, heeft gedwaald.
| |
[Rottiers, of Roettiers. (....)]
ROTTIERS, of ROETTIERS. (....) Bij dit Artikel moet ik nog voegen, dat de voornamen van dit geslacht, door Immerzeel vermeld, goed zijn, doch dat de naam roettiers moet wezen. Thans ben ik in het bezit van de kapitale schoone prent, het Portret van joseph roettiers; n. largilliere pinxit, c. vermeulen sculpsit, 1700, waaronder staat: Natif d'Anvers, Graveur général des monnoyes de France, et particulier de Paris; Graveur des médailles de l'Histoire de sa Majesté trèschrétienne Louis XIIII. et de son Académie de Peinture et Sculpture; cydevant Graveur de monnoyes et médailles de sa Majté. Britannique, Charles II. Avec ses 2 frères comme aussy pour la fabrique des médailles et jettons.’ - roettiers, te Antwerpen, had drie zonen: jan, joseph en philippus. Alleen van jan vond ik twee zonen jacob en norbertus, die mede dat kunstvak beoefend hebben.
| |
[Roy. (... Le)]
ROY. (... Le) Het aantal kunstenaars van dien naam en het niet vermelden van de voornamen, heeft mij belet, meerdere juistheid aan dit Artikel to geven, dan in het volgende berigt uit Brussel van 3 Julij, 1862, voorkomt: ‘Dezer dagen is hier ter stede een der oudste Belgische kunstenaars, de Heer leroy, overleden, van wien de volgende zeker hoogst zeldzame bijzonderheid wordt medegedeeld: Vijf-en-twintig jaren geleden kreeg de man, die weduwnaar was, het in het hoofd, met geen mensch, behalve met een zijner vrienden, in aanraking te komen, hoewel hij verscheiden vrij jonge kinderen had. Hij heeft dan ook woord gehouden en zijne telgen hebben hem bovendien, voor zoover zij gehuwd zijn, niet alleen bij hunne huwlijks-voltrekkingen gemist, maar zij herinneren zich naauwlijks hunnen vader uit hunne prilste jeugd, die zich immer krachtens notariële acte bij alle familieplegtigheden vertegenwoordigen deed.’ Handelsblad, 5 Julij, 1862.
| |
[Roy, (Etienne Le)]
ROY, (Etienne Le) een Belgisch kunstenaar, die grooten naam heeft gemaakt door oude kunst volkomen te herstellen. Als zoodanig moet ik vermelden, dat hij de groote beroemde schilderij, De Aflating van het Kruis, van rubens, in de Onze-Lieve-Vrouwe-kerk, te Antwerpen, ten genoege en getuige van deskundigen heeft hersteld, blijkens de rapporten daarover, den 3. Maart en 9. November, 1854, aan den Minister van Binnenlandsche Zaken in de Académie Royale de Belgique uitgebragt; namelijk, dat zij volmaakt is hersteld. De Rapporteurs waren de Heeren leys, verboechoven en navez. Zie het Bulletin dier Academie, XXI., bl. 175 en 702.
| |
[Roy. (P.F. Le)]
ROY. (P.F. Le) In De Eendragt, van Gent, 1861, Nr. 15, vond ik het volgende berigt: ‘Een groot verlies heeft de Kunst ondergaan in den persoon des Heeren le roy, Schilder en Professor bij de krijgschool sedert 25 jaren, op den 25. December, 1861, te Brussel, in den ouderdom van 46 jaren, ontslapen.’ Onder het Portret door e.j. verboechoven f. 1828, Lith. in fo., in de Galerie des Peintres etc., te Brussel, by Wahlen uitgegeven, staat p.f. leroy fils; het stelt een jongeling voor. Wie is dan de vader, en was die kunstenaar? Is het pierre le roy, van Namen, door Immerzeel vermeld?
| |
[Rubens. (Petrus Paulus)]
RUBENS. (Petrus Paulus) Ik heb in het leven van rubens zijne later ontdekte geboorteplaats, Siegen, vermeld, en het ligt in den aard der zaak, dat de steeds aanhangende twist, of het Keulen of Antwerpen moet zijn, daardoor van zelf
| |
| |
vervalt. Doch men heeft dit zoo gemaklijk niet willen erkennen, gelijk ik bij mijn bezoek van het groote feest te Antwerpen, en ook te Parijs, in 1861, overal moest hooren, dat het nu voor goed bewezen was, dat wel Antwerpen, en niet Siegen de plaats is, waar rubens geboren werd. Nieuwsgierig als ik was, kocht ik aldaar dat bewijs, 84 blz. groot, getiteld: Recherches sur le lieu de naissance de pierre paul rubens, par B.C. Dumortier; Bruxelles, Arnold; 1861 in 8o., en merte dadelijk, dat er een molen was gebouwd, om één mud koren te malen, hetgeen echter niet eens het vereischte voedsel gaf, want de zuurdesem ontbrak. Ook was reeds een ander Werk bekend: Über den Geburtsort des petrus paul rubens; mit Beilage, von Dr. L. Ennen, Köln, 1861. Verlag von Du Mont-Schouberg, in 8o., 181 blz. Spoedig volgde daarop: Les rubens à Siegen. Ma réponse à MM. le Dr. L. Ennen et B.C. Dumortier, par R.C. Bakhuizen van den Brink, Archiviste du Royaume des Pays-Bas, avec un fac-similé. La Haye, M. Nyhoff, 1861, 54 blz. Al die omhaal komt eenvoudig op één bewijsstuk neder, namelijk, op zekere procuratie, of die aan de moeder van petrus paulus, of aan diens grootmoeder van moeders kant, door zijn vader is afgegeven, om te Antwerpen, voor familiezaken, zijn vader te vertegenwoordigen, zoodat in het eerste geval petrus paulus te Antwerpen zou geboren zijn, en in het tweede zonneklaar Siegen zijne geboortestad is. In eene zaak van zooveel gewigt laat ik anderen de waarde dier nasporingen bepalen, want in bijna alle Tijdschriften is de beoordeeling dier Werken gegeven, en vooral in den Nederlandsche Spectator, in De Eendragt, van Gent, 1862, Nr. 26 overgenomen, en de slotsom is de vraag: Waar is p.p. rubens geboren? terwijl het antwoord luidt: te Siegen. - De Heer Dumortier heeft het er niet bij gelaten, om zoo uit het veld geslagen te zijn, en bij denzelfden uitgever verscheen, in 1862: Nouvelles recherches sur le lieu de naissance de pierre paul rubens. Réponse à M.R.C. Bakhuizen van den Brink, Archiviste à la Haye et à M.L. Ennen, Archiviste à Cologne. Daarin tracht hij, zooveel mogelijk, en weder in een omhaal van weinig afdoende redenen, de hoofdkwestie te verdedigen, en hierbij is het nu tot heden gebleven. Allen zijn te Antwerpen in de weer, om nadere oorspronklijke bewijzen in de Archiven op te zoeken, teneinde Siegen de eer der geboorte van den Prins hunner Schilderschool met meer grond te kunnen betwisten. - Ik moet hierbij nog eene bijzonderheid voegen, te weten, dat rubens zich wel degelijk met kleine geldelijke aangelegenheden bemoeide, en in de Graveerschool, die, onder zijne leiding, de platen naar zijne werken vervaardigde, groot belang stelde. De Hollandsche Graveerschool was zijne gevaarlijkste mededingster, en er bestond daar meer kans, om goede nadrukken tot schade van de oorspronklijke platen, wijd en zijd te verspreiden. Tot voorkoming hiervan wendde hij zich met een verzoek tot de Regering, zoo als mij uit de volgende Resolutie der Staten-Generaal gebleken is: ‘De Staten-Generael der Vereenichde Nederlanden hebben, om goede redenen ende consideratiën haere Ho. Mo. moverende, verboden ende geinterdiceert, verbieden ende interdiceren mits desen, alle ende een yegelyck ingesetenen van de voors. Vereenichde Nederlanden, hen met plaetsnyden ende etsen generende, d' inventien van pieter rubens, schilder, hem onthoudende t' Antwerpen, int cooper gesneden ende noch te snyden, daervan hy de prenten aen haere Ho. Mo. sal hebben verthoont, binnen den tyt van seven jaeren na te snyden ofte etsen, by de pene van verbeurte van sulcke naegesneden ofte geëtste prenten ende daerenboven van de somme van hondert Carolus-guldens.’ Zie Resolutie, 24 Februarij, 1620. - Nog is in de Verzameling Autographen, in 's Rijks-archiven te Brussel, een brief ontdekt, waaruit
| |
| |
duidelijk blijkt, het ontzaglijk getal aanvragen, om als leerling bij rubens te worden geplaatst, waarvan er één als antwoord aan den vermaarden graveur jacobus de bie, in 1861 bekend geworden, en van den volgenden inhoud is: ‘Monsieur de bye. My is seer lieff te mercken dat U.L. die confidentie met my toont van iet op my te begheren, daer ic U.L. in soude connen dienen; maer daer teghen is my van herte leet dat die occasie niet mede en brenght te connen meer met wercken als woorden ghetuyghen myn affectie t' uwaerts. Want dien joncman die U.L. my raccommandeert onmoghelyck is te accommoderen; want ic van alle canten gheprevenieert ben. Soodat noch sommighe voor etlycke jaren by anders meesters haer onthouden, om myn Comoditeyt te verwachten, Onder ander mynen vriendt ende patroon, ghelyck U.L. weet, mynheer Rouckocx (?) heeft met groote difficulteyt een plaetse vercreghen voer een jonghesken dat hy daertoe opvoet en darentusschen laet leeren by andere. Voorts mag ic segghen met der waerheyt, sonder eenic hyperbole, dat ic over die hondert hebben moeten refuseren, ooc sommighe van myn ende myns huysvrouwen, maer niet sonder grooten ondanck van veele van myn beste vrienden. Daeromme bidde ic U.L. my toch te willen excuseren in den besten, ende in alle andere saken proeve doen van myn affectie die gheetselincx manqueren en sal soo veel als in myn macht wesen sal. Hiermede raccommandeerde my seer hertelycken aen U.L. goede gratie, wensche U.L. van Godt volcomen zegen en salicheyt. Tot Antwerpen desen 11 Mey 1611. U.L. dienaer, pietro paolo rubens. - P.S. ‘Ic meyne dat U.L. niet qualyck nemen en sal dat ic met het stuck van Juno en Argus, mits een ocasie die haer offereert van redelyck te vercoopen myn profyt doene, want soo ic hope met der tyt iet anders wt den pinceel vallen sal, dat U.L. beter contenteren mochte; nochtans hebbe ic U.L. willen aviseren van die sake, eer ic sal daeraf concluderen, want ic seer gheerne puntualyck handele ende een ieghelyck, principalyck myn vrienden, volle sodisfactie gheve, ende ic weet wel dat men met princen niet altyt en can tot effect brenghen synen goeden wille, waeraf ic U.L. evenveel gheobligeert blyve.’ Zie Messager des Sciences Hist. etc.; Gand, 1861, bl. 92. - In 1840, heeft de Heer Gachet uitgegeven: Lettres inédites de rubens, en in 1859 verscheen, te Londen, Papers relating to rubens, door Mr. W. Noel Sainsbury. - Bij Baldenucci worden nog andere brieven in zijn Werk: Della notize di professori, T. XV., p. 40, gevonden. - Door den Heer P. Genard, Archivaris der Stad Antwerpen, is het oorspronklijk Testament van p.p. rubens, in de Archiven, aldaar, gevonden, en door hem in het Kunstblad der Vlaamsche School, 1863, uitgegeven. - Betreffende het staatkundig leven van rubens zijn mij belangrijke, nog onbekende oorspronklijke bewijzen voorgekomen, welke ik hierachter, in het belang der Geschiedenis, volgen laat. Het is mij gebleken, dat rubens, behalve zijne heerlijkheid Steen, tusschen Mechelen en Vilvoorde gelegen, nog een buitenverblijf te Eeckeren of Eyckeren, twee uren ten noorden buiten Antwerpen, bezat. Dit lag op het tooneel des oorlogs met de toen afgescheiden Nederlanden, en dus onder het gezag der Staten-Generaal, rubens had, op grond van het door hem bewoonde eigendom, vrijheid verkregen, van Antwerpen derwaarts te mogen gaan, doch niet verder. Tijdens het Status-quo, wenschte hij in de Nederlanden te mogen komen, en deed hiertoe aanzoek bij Prins Frederik Hendrik, met wien hij wel bekend was; doch deze gaf daarvan kennis aan de Staten-Generaal, om zijn verzoek aan hun oordeel te onderwerpen, en wij zien nu tevens ook, dat zij den grooten man gedurende den vijandelijken toestand verwijderd wilden houden. De Resolutie van 29 November, 1631, luidt aldus: ‘De Heer Van Tienhoven, ter
| |
| |
vergadering presiderende, heeft haer Ho. Mo. voorgedragen seeckere memorie, hem by syn Excie behandicht, ende by rubens aen deselve gepresenteert, daerby hy rubens te kennen geeft, dat hy een acte van Sauvegarde heeft, in crachte van dewelcke hy vermach te gaen op syn huys te Eyckeren; maer dat hy daernevens versouckt een paspoort om binnen dese landen te mogen coomen. Waerop gedelibereert synde is goetgevonden ende verstaen mits dezen te versoncken den gemelten Heer Van Tienhoven, dat hy de moeyte wille nemen van syn hoochgemelte Excie te rapporteren dat haer Ho. Mo. niet en cunnen bevinden dat den voors. rubbens by hun ofte by den Raedt van State sauvegarde is vergunt, doch dat se niettemin tevreden syn dat hy jouisseert het effect van tgeene hy soude mogen hebben; dan om hem rubens in dese conjuncture van tyden te verleenen paspoort om binnen dese landen te comen, tselffde vinden haer Ho. Mo. gants niet geraden.’ - Bij de opening van den Vredehandel, te 's Gravenhage, in 1632 heeft hij, als Secretaris in den Geheimen Raad van den Koning van Spanje, in 1633, vrijgeleide van de Algemeene Staten verkregen, om in den Haag te komen handelen over de voltrekking van een Bestand; doch de gevolmagtigden van Spanje, dit vernemende, hebben zeer kwalijk genomen, dat een derde het werk, hetwelk zij aangevangen hadden, zou voltrekken, en heeft zich vooral de Hertog van Aarschot daartegen verzet, en rubens bleef achter. Zie L. van Aitzema, Nederlandsche Vredehandelingen enz., Amsterdam, 1653, in 4o., bl. 135 en 142. - Op den 11. October, 1635, vond ik weder een verzoek van rubens in de Resolutiën der Staten-Generaal, luidende: ‘Is by den Heer Huygens van wegen den Raedt van State voorgedragen dat rubens versochte paspoort om vyt viants lant door dese landen na Engelant te moogen verrysen om syne particuliere affairen te verrichten, waerin de voors. Raet niet en hadde willen disponneren, sonder te verstaen het goetvinden van haer Ho. Mo.; waerop gedelibereert synde, is in bedencken gehouden.’ Hierop is geen verdere resolutie gevolgd, en alzoo is het in bedenking houden een wellevend weigeren geweest. - Het komt mij voor, dat hier krachtige bewijzen aanwezig zijn, dat rubens in de Diplomatie hoog stond aangeschreven, zoodat men alle aanvragen, zijn persoon betreffende, tegenging, en zelfs de Belgische diplomaten hem liefst verwijderd hielden. Ongetwijfeld heeft de onafhanklijke, ridderlijke rubens, door Vorsten als het ware vergood, minder diplomatische streken en meer opregtheid in zijne zendingen gebruikt, en in ééne week de zaken beter geschikt en tot stand gebragt dan andere terughoudende, wantrouwende, eerzuchtige en afhanklijke staatkundigen dit in een jaar vermogten.
| |
[Ruisdael. (Jacob)]
RUISDAEL. (Jacob) Het zou overtollig zijn, meer over zijn bekend talent te vermelden, terwijl toch niets ons eenigzins met het bijzondere leven van dezen Europeesch beroemden man bekend kan maken, dat, als het ware, in het duister ligt. - Het schijnt te blijken, dat hij vóór 1666, en wel reeds gehuwd, te Haarlem heeft gewoond. Immers, in het Aanwijs- (dat is, Attestatie-) boek van de Vlaamsch-Doopsgezinde Gemeente, te Amsterdam, van 1625-1670, komt, op bl. 32, het volgende voor: ‘jacob van ruysdael en syn huisvrouw, komende van Haerlem. 't Aenwys onderteekent Koenraet van Vollenhoven, Adriaen van der Mers en Matheus Gryspert, datum 30 Juli, 1666.’ De naam van zijne huisvrouw is opengelaten, hetzij òf verzuimd in te vullen, òf omdat zij niet tot de gemeente behoorde, want zij was protestantsch. - In het jaar 1668, stond hij als getuige bij het huwelijk van meindert hobbema en Eeltie Vinck, te Amsterdam, en toen ‘woonde ruysdael op de Haerlemmerdyk.’ Na zijn dood waren dus zijne kinderen nog ongedoopt, en het blijkt uit eene Acte van den Kerkeraad
| |
| |
der Gereformeerde gemeente, te Amsterdam, dat de moeder de kinderen in de Gereformeerde kerk liet doopen. In de vergadering dier gemeente van 29 Januarij, 1682, werd geboekt: ‘Annetje Colyns, Wed. van jacob van ruysdael, versoeckt, dat vier van hare kinderen, als kinderen mochten worden gedoopt, als dewelcke tot noch toe den christelyken doop niet en hebben ontvangen gehad, sulcx belet synde door haer man, die Menist was; ende dewyle de broeders des quartiers goet rapport inbrengen, soo is haer versoeck ingewilligt, ende heeft een briefje aen den koster gegeven. Zy zyn gedoopt den 30. January, 1682, in de Westerkerk, door Ds. Rynsdyk.’ - Wanneer ik nu mijn oog op al die historische jaartallen vestig, dan heeft hij, zoo als ik boven zeide, zich eerst in 1666, en wel reeds gehuwd, te Amsterdam gevestigd, in 1668 als getuige gestaan, bij het huwelijk van hobbema, en is hij, in 1681, te Haarlem, overleden. Dit laatste is stellig waar, daar Houbraken zegt, zijn Begrafenisbrieje gezien te hebben; bijgevolg is de weduwe naar Amsterdam vertrokken, hetzij om er te gaan wonen, of om nu de kinderen in hare kerk, en wel aldaar, en niet te Haarlem (waarvoor zij welligt gegronde reden had) te laten doopen. Want, mag ik vragen, waren deze vier van hare kinderen - dus niet alle - de zonen, die met den vader ter kerk gingen, en de dochter met haar? zijnde dit bij gemengde huwelijken een zeer bekend gebruik. Dat zij weinig genoegen nam met die schikking, en reeds bij de Mennonieten als zoodanig bekend was, komt mij voor, daaruit te blijken, dat haar naam met opzet uit de attestatie is weggelaten. Daar hij, volgens Houbraken, de meeste zijner levensjaren te Amsterdam heeft doorgebragt, zoo zullen zijne studiejaren in de medicijnen, en de kennismaking met eene dochter van david colyns, hieronder begrepen zijn. Zeker komt het mij voor, dat hij alsdan na het huwelijk zich in zijne geboorteplaats heeft gevestigd, en daarna met gemelde attestatie weder naar Amsterdam vertrokken is. - Er blijft mij nog eene bedenking over, namelijk, dat in de aangevoerde oorspronklijke bewijzen, hij van ruysdael en ook niet als Schilder wordt genoemd; doch legio verschil in namen is mij voorgekomen, waarin twee, ja, drie voor een-en-denzelfden persoon moesten gelden, en ik heb meestal bevonden, dat de naam in het dagelijksch verkeer geheel anders was dan die in oorspronklijke stukken voorkomen. Laat ons maar rondom ons zien, hoeveel kunstenaars soms slechts ééne voorletter bij hun naam stellen, en bij onderzoek er wel drie of vier moesten schrijven, wat mij bij het boeken der levenden evenveel zorg, als van de dooden heeft gekost. Mijns inziens, valt er dus aan geen ander dan aan onzen schilder te denken, te minder, daar hij, als getuige bij het huwelijk van hobbema, als jacob ruysdael voorkomt, tenzij nog latere bescheiden, vooral van zijn geboorte of huwelijk, dit mogten doen vervallen of verder bevestigen.
| |
[Ruppe. (Chr. F.)]
RUPPE. (Chr. F.) Hier kan ik nog bijvoegen, wat mij te meer met hem bekend maakte, namelijk, dat hij de toonkunst beoefend heeft. Op een Titel staat: Premières leçons pour apprendre le Piano-Forte etc. composeés par c.f. ruppe, Maitre de Chapelle de l'Université de Leide. A Leide chez l'Auteur. Zijne handteekening is, tot waarborg van echtheid, er bij geschreven en hier aan het hoofd gesteld.
| |
[Ruse. (Henrick)]
RUSE. (Henrick) Als vervolg op dit Artikel, kan ik melden, dat in de Huwelyks-aanteekeningen, te Amsterdam, voorkomt: ‘1654. 2 Junij. ruse (hendrik), van Runen, in Drenthe, Capitein-Ingenieur ten dienste van de Stad Amsterdam, oud 29 jaren. Geass. met Alb. Rusius, Prof. Juris; met Sussanna Duppengiesser, van Stockholm, oud 26 jaren. Geass. met Arnout Duppengiesser, haar broeder, en Anna Dubbegiesser (sic), huisvrouw van den Resident Roemers, haar
| |
| |
zuster.’ Zie De Navorscher, VIII, bl. 319. - Hieruit zien wij, dat hij in 1625, te Runen, werd geboren, en slechts 54 jaar oud geworden is, terwijl alles met mijn eerstgegeven Artikel overeenstemt.
| |
[Ruwersma (Wessel Pieters)]
RUWERSMA (Wessel Pieters) werd, in 1750, te Kollum, in Friesland, geboren. Zonder eenige opleiding, heeft hij zich in de kunst geoefend, en hoofdzakelijk Landschappen, maar ook Portretten, geschilderd. Hij was de eerste leermeester van w.b. van der kooi en a.g. zwart, - Zie aldaar. - en is, in 1827, te Buitenpost, overleden. - De Heer hendrik geezeé, kunstschilder, te Leeuwarden, wien ik dit berigt te danken heb, heeft vijf jaar als leerling in zijn huis doorgebragt.
| |
[Ryckevorsel, (A.(braham) van)]
RYCKEVORSEL, (A.(braham) van) Hz. Hier voeg ik nog bij, dat hij in het begin van December, 1862, tot Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw is bevorderd, en hem den 30. December van dat jaar, op zijn 72. verjaardag, door de kern der Rotterdamsche Burgerij een Album werd aangeboden, prachtig met zilveren attributen versierd, waarop: ‘Aan abraham van ryckevorsel hz., uit erkentelijkheid voor zijne vele en belangrijke diensten ter beverdering van Volkswelvaart. - Aangeboden door zijne Stadgenooten. Rotterdam, 1862. Zie Handelsblad van 4 December, 1862, en van 1 Januarij, 1863.
| |
[Rycken, (Henr.)]
RYCKEN, (Henr.) een kunstgraveur, die de Kaarten heeft gesneden voor de Amsterdamsche Zeekaarten enz., tot Leyden, by Christoffel Plantyn, voor Aelbert Haeyer, van Amsterdam, 1585, kl. in fo. - Zie over dit belangrijk Werk, de bijdrage van den Heer F. Muller, in De Navorscher, XIII, bl. 44.
| |
[Ryk. (Jacobus de)]
RYK. (Jacobus de) Onder de graveerwerken in zwarte kunst, door johannes verkolje, den Oude, vond ik vermeld: ‘het Portret van jacobus de ryk, Architekt en Poëet.’ Proefdruk, zijnde Nr. 33 van den Catalogus, op johannes verkolje, den Jonge, - Zie aldaar. - vermeld. - Meer is mij van dezen de ryk niet bekend.
|
|