| |
P.
| |
[Paelinck. (Joseph)]
PAELINCK. (Joseph) Deze, in zijn tijd, uitmuntende kunstenaar is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. - Zijne aanzienlijke Verzameling van Boeken, Handschriften en Prenten is, in twee afdeelingen, in 1860, door den Boekhandelaar F. Heussner, te Brussel, verkocht.
| |
[Paludanus, (Raphael)]
PALUDANUS, (Raphael) een verdienstlijk Beeldhouwer, te Antwerpen, die onderscheiden werken vervaardigde, onder anderen, het groote Wapen van Alexander Farneze, boven de poort van het Kasteel of de Citadel dier stad
| |
| |
geplaatst, waarvoor hij 95 livr. van 40 gros, in November, 1586, heeft ontvangen. Zie Archives des Arts etc., par A. Pinchart; Gand, 1860, I, bl, 50.
| |
[Pape, (Gilles de)]
PAPE, (Gilles de) de oudste zoon van simon de pape, den Jonge, die zijn vader in het schildervak opvolgde, doch van wien weinig werk bekend is. Echter komt hij in de Bisschoplijke Rekeningen van Audenaerde voor, en zijn naam staat onder de Bisschoplijke Broederschap der H. Drievuldigheid, aldaar, vermeld, als waarin hij ten jare 1682 werd opgenomen. Hij is in 1705 overleden. - Zie de bron op den hiervolgende.
| |
[Pape, (Simon de)]
PAPE, (Simon de) de Jonge, is reeds door mij vermeld. Latere bescheiden melden, dat hij op zijn 30. jaar huwde met Florence-Françoise Behaghel; dat hij den 13. Januarij, 1677, te Audenaerde, en zijne weduwe den 10. Februarij, 1689, overleden is. Zie Messager des Sciences hist. etc.; Gand, 1862, bl. 67, waar tevens een uitvoerig berigt over het kunstenaarsgeslacht de pape te lezen staat.
| |
[Passe, of Pas. (Magdalena van de, of de)]
PASSE, of PAS. (Magdalena van de, of de) Aangaande hare Afbeelding, door mij vermeld, moet ik nog zeggen: ‘Haar Portret is in 't koper gesneden door haar broeder, simon de pas, 1630.’ Volgens c. van den berg, Abcling, Ms. - Zie daarover op MANDERE. (Pieter)
| |
[Peduzzi. (Dominicus Antonius)]
PEDUZZI. (Dominicus Antonius) Op het Artikel van Immerzeel moet ik doen volgen: ‘Op den 6, April, 1861, is, te Weenen, na een langdurig lijden, in den ouderdom van ruim 43 jaren, overleden de WelEdele Heer dominicus antonius peduzzi, Lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten. Wat ik in den waardigen overledene verlies, zullen allen beseffen, die hem van nabij gekend hebben. Weenen, 6 April, 1861. J.M. Peduzzi, geb. Van Bommel.’
| |
[Pee. (Henriette van)]
PEE. (Henriette van) Zie WOLTERS. (Henriette)
| |
[Peren. (Franchois van)]
PEREN. (Franchois van) Met dezen naam is beteekend een Bloemstuk, goed van kleur, doch niet uitvoerig behandeld.
| |
[Perre, (Christiaen van der)]
PERRE, (Christiaen van der) schilder van den Hertog van Alva, bij wien hij in hooge gunst stond, zoodat de Hertog in drie brieven, 1571 en 1572, aan de bevoegde Autoriteiten geschreven, van de perre voor het opengevallen ambt van ‘Clercq des revendues’ te Antwerpen, heeft aanbevolen. Zie Archives des Arts etc. par A Pinchart; Gand, 1860, I, bl. 51.
| |
[Pesser (Cornelis)]
PESSER (Cornelis) een onvermeld bouwmeester dien ik, uit de Resolutien der Staten-Generaal van 20 April 1650, leerde kennen. ‘Synde ter vergaderinge gelesen de requeste van cornelis pesser, borger ende Bouwmeester der Stadt Maestricht. Is naer voorgaende deliberatie goetgevonden ende verstaen den suppliant mits desen te consenteren ende accorderen opene brieven van respyt ende atterminatie voor den tyt van 2 jaren, ofte tot dat den suppliant sal hebben becomen syne betalinge van borgemeesters ende raedt der Stadt Luyck, ende dat ten regarde van de schulden die den suppliant heeft gecontracteert in het incoopen van de materialen ofte andersints tot opmaecken van seeckere brugge tot Luyck, alleen behoudelyck nochtans dat soo verre middelretyt hy suppliant eenige betalinge conde becomen van de gemelte burgemeesteren ende raedt derselver Stadt Luyck, hy tselve aen syne crediteuren terstont sal uytreycken, altyt in minderinge van de voors. schulden. Ende sullen de voors. brieven van atterminatie dienvolgens voor soo veel de landen, steden ende plaetsen immediatelyck onder de Generaliteyt ressorterende, in behoorlycke forme gedepescheert worden.’ - Den 5. April 1651, verkreeg hy brieven van recommandatie en voorschryven van de Staten-Generaal, ‘ten eynde aen syne betalinge te worden geholpen;’ terwyl 8 dagen later, bij gelegenheid dat hij te 's Hage was, een request van de weduwe van wijlen Bartholomeus Roelants, Oud-burgemeester
| |
| |
van Luik in zijne handen werd gesteld, om daarop binnen vier dagen te berigten. - Zie genoemde Resolutie
| |
[Pieneman. (Nicolaas)]
PIENEMAN. (Nicolaas) Met diep leedwezen, moet ik nog de taak vervullen, om het berigt van zijn overlijden, te Amsterdam, in den nacht van 29 op 30 December, 1860, door zijne zuster, Mevrouw C.H. Pieneman, Wed. J.R. Boelen, geteekend, hier te boek te stellen. Hij bezweek aan eene hartziekte die hem reeds lang deed lijden. In den laatsten tijd schilderde hij dan ook niet meer. Hij behield echter zijne helderheid van geest, en zijn sterven was onverwacht. Die kunstfakkel mogt dus slechts een-en-vyftig jaren de Hollandsche Schilderschool verlichten, want hij werd den 1. Januarij, 1809 - niet 1810, zooals hij mij zelf nog geschreven heeft, - te Amersfoort, geboren. Op den middag van den 3. Januarij, 1861, had de plegtige teraardebestelling plaats. Reeds vroeg hadden zich een aantal Kunstenaars, waaronder Leden van Amstels Mannenkoor en vele vrienden en vereerders in het gebouw Arti et Amicitiae vereenigd, waar, in het midden der zaal, het portret prijkte van den overleden kunstenaar, door den Heer w.j. martens geschilderd, omgeven door rouwfloers, waarmede ook de wanden der zaal waren behangen, terwijl, hier en daar, zilveren tranen waren aangebragt. Vandaar begaf men zich naar het sterfhuis op de Keizersgracht, bij de Runstraat. Nadat de kist op den lijkwagen was geplaatst en het lijkkleed met immortellen, een lauwerkrans, palet en penseelen versierd was, terwijl de slippen door zijne leerlingen, de Heeren w.j. martens, b. te gempt, h. hollander cz. en c. cunaeus werden gedragen, zette de stoet zich in beweging, en werd in diepe stilte gevolgd door een onafzienbare rij, waarbij men opmerkte eene Commissie van genoegzaam alle Maatschappijen, de Kunst en Letteren betreffende, niet alleen uit de hoofdstad, maar ook uit andere plaatsen, die zich door het barre winterweder niet hadden laten weêrhouden, om aan den edelen man en den talentvollen kunstenaar de laatste eer te bewijzen. Achter den lijkwagen volgden het eerst de Heeren s. altman en h.j. scholten, die een zwart kussen droegen, waarop, in een Lauwerkrans, al zijn verkregen Ridderorden waren geplaatst. Achter de Familie bevond zich in een rijtuig de Burgemeester der Stad, benevens drie Adjudanten van 's Konings Huis. Omtrent 1 uur, kwam de stoet in de Nieuwezijdskapel aan, en nadat de lijk-kist bij het open graf was geplaatst, werd door de Liedertafel Amstels-Mannenkoor een lijkzang, plechtstatig gezongen. Daarna schetste de Heer h.f.c. ten kate, in korte trekken, de verdiensten van den Overledene, en wees vooral op het verlies, hetwelk een groot aantal kunstenaars in hem geleden had, en hoeveel de Maatschappij Arti et Amicitiae in hem verloor. Deze redevoering werd gevolgd door een toepaslijk gedicht, door den Heer Hilman vervaardigd en voorgedragen. Hierna werd de kist in het graf neêrgelaten, en, vóór de Heer j.a. kruseman er een schup aarde op wierp, sprak ook hij eenige woorden en gewaagde insgelijks van het groot verlies, door de kunstwereld in pienemans dood geleden. Door den Heer J.W. Boelen Pieneman (neef van den Overledene) werden woorden van dank gebragt aan Z.M. den Koning, voor de groote eer, welke Hoogstdezelve den Overledene tot op den huidigen oogenblik bewees. Daarna bedankte de Spreker allen, die het stoflijk overschot ten grave hadden vergezeld. - Zie de Kunsthronijk, 1861, bl. 95. - Wat betreft het Gedenkteeken, op 's mans familie-graf aldaar te doen stellen, dit heeft later eene andere plaats verkregen; immers, ik lees in het Handelsblad van 26 Mei, 1862. ‘Heden morgen, 24 Mei, vroegtijdig werden zonder eenige plegtigheid naar de Wester-begraafplaats, buiten de Willemspoort, overgebragt de stoflijke overblijfselen
| |
| |
van den Heer j.w. pieneman, van zijne echtgenoot en van zijn zoon n. pieneman. Zij werden bijgezet in een familiegraf, waarboven het gedenkteeken is opgerigt, dat door vrienden en vereerders van Neêrlands grooten historieschilder was bestemd, om op de thans verlaten groeve in de Nieuwezijds-kapel te worden geplaatst. Onverwachte omstandigheden hebben de Commissie tot oprigting in de volvoering van haar eerste voornemen gestuit. Zij heeft echter de op zich genomen taak, met eene noodzakelijke wijziging, volbragt en een waardig Grafteeken wijst thans de rustplaats aan van de beide groote Kunstenaars, Vader en Zoon, wier gemis zoo levendig in de kunstwereld wordt gevoeld en betreurd. Den Beeldhouwer, den Heer stracke, uit Arnhem, komt alle lof toe voor de schoone uitvoering van het kunstwerk, dat, hoewel niet voor de open lucht bestemd, echter een zeer goeden indruk maakt.’ - In Arti et Amicitiae, is, in den avond van 10 Januarij, 1864, aan de nagedachtenis van onzen algemeen betreurden Kunstschilder, door den Heer J.J.L. Ten Kate, met het houden eener schoone rede, eene schitterende hulde gebragt. Hier werd het bijzonder leven van den Schilder, ten aanzien van zijne behoeftige kunstbroeders naar waarheid geschetst in trekken, die de ware menschenliefde van zijn edel hart kenmerkten. Ten betooge van hetgeen hij als mensch was, herinnerde hij er aan, hoe den dag vóór het overlijden een Vorstlijk persoon klagende uitriep: ‘Op dit oogenblik sterft misschien mijn beste vriend.’ (‘Z.M. had, bij het vernemen van den toestand van zijne ziekte, twee aan Hdz. Huis geattacheerde Heeren gezonden, om den zieke te helpen verplegen, doch welke den lijder niet meer in leven vonden.’) Hij vatte daarna in korte woorden de geheele levensgeschiedenis van den overledene in deze woorden te zamen: ‘Een groot kunstenaar, een goed mensch is niet meer!’ - De kunstenaars te Amsterdam hebben toen besloten, zes maanden rouw te dragen. - Zijne Afbeelding, boven vermeld, met die van zijn Vader, jan willem pieneman, benevens ƒ4000, vrij van regten, voor het Weduwenen Wezenfonds, zijn door hem bij uitersten wil aan Arti et Amicitiae vermaakt.
| |
[Pieneman. (Jan Willem)]
PIENEMAN. (Jan Willem) Nog moet ik bij dit Artikel voegen, dat hij op eene verdienstlijke wijze, in aqua tinta, heeft gegraveerd, als: Leydens ramp, veroorzaakt door het springen van een schip met buskruid, op den 12. Januarij, 1807. Opgedragen aan Z.M. Lodewijk Napoleon, Koning van Holland enz., door j.w. pieneman en Johs. de Vletter (Uitgever). Door hem ad viv. del. et aqua tinta; h. 580, br. 726 str. Ned., zonder de marge. De gekleurde exemplaren geven eene goede voorstelling van de ramp, door brand en tevens door fakkels verlicht. - Brj gelegenheid van het 50jarig Jubilé van Neêrlands herstelde Vrijheid, 1863, is zijne schilderij, waarop de voorname personen, die den 20. November, 1813, besloten, om zich, in naam van Z.D.H. den Prins van Oranje, aan het hoofd van 's Lands bestuur te stellen, door d.j. sluyter zeer fraai gegraveerd, in gr. fo. plano, en door den Heer Buffa, te Amsterdam, uitgegeven.
| |
[Pieron, (Gustaaf)]
PIERON, (Gustaaf) zoon van den Heer Pieron, Agent der Nationale Bank, in België, is den 15, Januarij, 1864, te Antwerpen, overleden. Hij was leerling aan de Akademie aldaar en behaalde de Medalje in den Wedstrijd van 1849, waarbij hij den prijs van Uitmuntendheid (klasse Landschap) wegdroeg. - Hij bragt verscheiden jaren in Frankrijk en Duitschland door, en oefende zich naar de voornaamste meesters aldaar. - Hij heeft op de Tentoonstellingen van Antwerpen en Brussel, 1855-1861, fraaije werken geleverd. Op de Tentoonstellingen, te Parijs en Londen, verkreeg hij, op die van Parijs, eene vereerende vermelding. Zie De Eendragt, van Gent, 1864, Nr. 15.
| |
[Plaes. (S. van der)]
PLAES. (S. van der) - Zie in dit Aanhangsel op PLAS. (David van der)
| |
| |
| |
[Plas, of Plaes. (David van der)]
PLAS, of PLAES. (David van der) Na het reeds vermelde, ontdek ik, dat hij ook de etskunst beoefend heeft. Ik heb voor mij liggen twee platen in fo. plano, waarop Bacchenaliën, met groote figuren, in landschappen, zijn voorgesteld, beteekend d.v. dr. plaes inv. et fec. Wat de teekening der figuren betreft, deze is verre van goed, hetgeen mij voor een figuurschilder zeer bevreemdt. Mij is verzekerd, dat de door mij vermelde prent op s. van der plaes - Zie aldaar. - van dezen david is, en er dus bijgevolg eene vergissing in de voorletter s. plaats heeft. - Ik voeg hier nog bij, dat het Blijspel de Pleiters, door Ab. Bogaert, te Amsterdam, by Albert Magnus, 1695, uitgegeven, opgedragen is aan ‘den Heer david van der plass, konstig Beeld- en Portretschilder.’
| |
[Poel. (Egbert van der)]
POEL. (Egbert van der) Betreffende de vermelde schilderij, De Ruïne van Delft, op het Stadhuis aldaar, en een op het Trippenhuis, te Amsterdam, aanwezig, door mij op daniel van der poel vermeld, moet ik berigten, dat er nog één op het kasteel Moyland, eigendom van de familie Steengracht, berust, beteekend ‘van der poel, 12 October 1654.’ De stoffagie op den voorgrond is niet juist dezelfde, als op die te Amsterdam. - De Tentoonstelling van Vaderlandsche Oudheden te Delft, 1863, heeft tot de ontdekking geleid, dat deze drie schilderijen alle van onzen egbert zijn, en bij gevolg het Artikel daniel van der poel vervalt, gelijk in mijne Errata's reeds aangegeven is.
| |
[Poivre. (Pierre le)]
POIVRE. (Pierre le) By dit Artikel kan ik voegen, dat hij den 10. October, 1626, ruim 80 jaren oud, is overleden, nalatende zijne 70jarige weduwe, Margareta Meys en eene uitgebreide familie. Zie den Messager des Sciences hist. etc., Gand, 1861, bl. 108, waar tevens oorspronklijke bescheiden betreffende zijne bekrompen geldelijke aangelegenheden voorkomen.
| |
[Ponse. (Corn. Joh.)]
PONSE. (Corn. Joh.) Ik heb een koperen plaat voor mij liggen, waarop gegraveerd is eene kopij naar goltzius, Hebe en nog eene Nymf, in een landschap, in fo., met groot schrift beteekend corn. joh. ponse, 19 November, 1775. Het schijnt proefwerk van een eerst-beginnende te zijn, en of hij dit vak heeft voortgezet, is mij tot heden niet gebleken. Hij kan wel van jan ponse - Zie aldaar. - afstammen.
| |
[Pool. (Juriaan)]
POOL. (Juriaan) Behalve het door hem gegraveerde Portret van F. Ruysch, heeft hij nog een Idem; in 1694, in gr. fo., vervaardigd. Het komt weinig voor en berust in de schoone Prentverzameling van den Heer Dr. C.C.J. de Ridder, te Utrecht.
| |
[Poot, (A. van der)]
POOT, (A. van der) geboren te Dockum, en overleden te Leeuwarden, behoort tot deze eeuw en schilderde Beelden en Landschappen.
| |
[Portaels. (Jan)]
PORTAELS. (Jan) Nog voeg ik er bij, dat hij in October, 1861, tot Officier der Orde van de Eikenkroon, den 11. Augustus, 1862, tot Lid van verdienste der Academie van Beeldende Kunsten enz., te Rotterdam, en in dat jaar ook nog tot Lid van de Koninklijke Commissie van Gedenkgebouwen, in België, werd benoemd, terwijl hij in 1863 tot Officier der Leopolds-Orde, waarvan hij Ridder was, is verheven.
| |
[Post. (Pieter)]
POST. (Pieter) Over de uitgave van het prentwerp; Begrafenisse van Prins Frederik Hendrick enz. door mij vermeld, vind ik in de Resolutiën der Staten-Generaal, 1 Februarij, 1649, dat hem een octrooi voor ‘seven jaren,’ werd toegestaan. - Nog vind ik in dezelfde Resolutiën van 17 Maart 1649, een octrooi, voor de uitgave van zijn Bouwkundig Werk, voor 15 jaren. Dit is hetzelfde door Van der Aa, in 1715 uitgegeven, en door mij op philips vingboons - Zie aldaar. - vermeld, waaruit blijkt dat dit Werk reeds veel vroeger is verschenen, waarover echter door Van der Aa niets wordt gezegd. - In dit vroeger Artikel leze men het volgende aldus: ‘Waarom zou hij zich niet eveneens van een
| |
| |
bouwmeester, als van een schilder voorzien hebben, toen hij derwaarts als Gouverneur vertrok?
| |
[Praet. (Stephanus de)]
PRAET. (Stephanus de) - Zie in dit Aanhangsel op HARLINGEN. (Wybe Adam van)
| |
[Pruyszen (Jakob Hillebrantzen en Lambrecht van)]
PRUYSZEN (Jakob Hillebrantzen en Lambrecht van) worden door S. Ampzing, in zijne Beschryving der Stad Haerlem enz.; Ibid., 1628, op bl. 374, als voortreflijke Ivoorwerkers dier Stad aldus vermeld: ‘Was in dier beelden sneê van pruyszen niet ervaren? - Vraegt gy dat Italië, en 't landschap van Ferraren, - En wat die Hertog wel van onzen jacob hiel, - En hoe dat hem syn konst en wetenschap beviel. - Hetgeen hy heeft gedaen, hetgeen hy heeft gesneden, - Werd voor een wonder-werck gehouden en beleden. - Gaet, siet het daer in 't Hof. Syn Soon sag daer het licht; - Maer werd hier in de konst van draeyen onderricht, - En werd hier opgevoed. 'T is wonder van syn draeyen, - Het is om Koningen en Vorsten te verfraeyen. - Aelbregt van Oostenrijk, die kreeg hem in syn land. - Nu siet het Fransche volk de vrucht van syne hand.’ - Deze zoo eenvoudige regels doen ons zeker een hoogst-bekwaam beeldsnijder kennen, want die, in de XVI. eeuw, in Italië zóó hoog in dat vak stond aangeschreven, doet allen twijfel nopens zijn talent vervallen. Dat hij zijn zoon lambrecht in zijne vaderstad, Haarlem, deed opvoeden, heeft zeker voor hem afdoende redenen gehad. Deze zoon was, toen Ampzing schreef, in Frankrijk gevestigd, en hij voegt er, in eene kantteekening, bij, te Dieppe. - Is mijn geheugen mij getrouw, dan bestond er, in de vorige eeuw, aldaar, als het ware, eene kolonie van zulke kunstwerkers, waar het beste werk in die soort van geheel Frankrijk vervaardigd werd. Zou onze lambercht daarvan de stichter geweest zijn?
|
|