| |
M.
| |
[M A D.]
M A D. Deze initialen, als Monogram van een graveur, en waarvan de m en a aan een gehecht zijn, vond ik op den Titel van een Werk, luidende: XII Sybellarum Icones. Sold by Roger Damell at the Angell in Lumbard-streete waaronder The Prophecies of the twelve Sybills, plainely foretelling the incarnation, birth, life, death and comming againeto judgement of our Lord and Saviour Jesus Christ. m a d sculpsit, in kl. fo., 12 platen en titel. De Sybillen zijn in ronden gevat, met Latijnsch en Engelsch omschrift, en 6 regelige Engelsche verzen; daaronder zijn goede gravuren, en vooral is de Titel fraai, die met het werk van crispyn van de pas, den Oude, veel overeenkomst heeft. - Dit Werk kan, mijns inziens, in het midden der XVII. eeuw vervaardigd zijn.
| |
[Madou. (Jean Baptiste)]
MADOU. (Jean Baptiste) Ik laat hier nog volgen, dat hij, in 1863, tot Kommandeur der Leopolds-Orde verheven is. Dit was ter belooning van zijn uitmuntend werk, op de Tentoonstelling in Engeland geleverd.
| |
[Maertelaere. (Lodewyk de)]
MAERTELAERE. (Lodewyk de) ‘Landschapschilder, werkend lid van het Gentsche Kunstgenootschap, is in den ochtend van den 25. Maart, 1864, schielijk overleden; men vond hem dood in zijne legersteê. Hoewel slecht 45 jaren oud, laat hij talrijke kunstgewrochten na, meestal Landschappen van kleinen omvang, doch waarvan vele eene plaats hebben verworven in de beste kabinetten van Gent en elders. Van een kalm en minzaam karakter, bezat de overledene vele vrienden, die met zijne bedroefde familie zijn verlies diep betreuren.’ Zie De Eendragt, van Gent, 1864, Nr. 20.
| |
[Maes-Canini.]
MAES-CANINI. Tot teregtwijzing op dezen naam, is mij later meêgedeeld, dat de naam canini die is der vrouw van zijn zoon, jan baptist lodewijk maes, - Zie aldaar. - welke deze te Rome huwde, terwijl blijkt, dat hij dien naam bij den zijnen heeft gevoegd.
| |
[Maes (Evert Krynsz. van der)]
MAES (Evert Krynsz. van der) is reeds bij Immerzeel vermeld. - Later vond ik, dat de Glazen van het Bidvertrek, op het Slot Frederiksburg, bij Koppenhage, den 17. November, 1859, door den brand van het Slot in de vlammen vernield, door den Nederlandschen schilder evert krynsz. van der maes vervaardigd zijn, voorstellende de Geschiedenis der Schepping en Aartsvaders. Zie Kronyk van het Hist. Genootschap, te Utrecht, 1860, bl. 136. - Alzoo heeft hij zich, even als zoovelen zijner landgenooten, in Denemarken gevestigd, en dit kan wel de reden zijn, dat er hier te lande zoo weinig van zijn werk is bekend. - Dat hij krynszoon was, wordt hier dus juist opgegeven.
| |
[Maes. (E. van der)]
MAES. (E. van der) Een Romeinsch Vrouwenhoofd, met sierlijken helm op, links, ter zijde, in een gecartoucheerd ovaal, waaronder een hertenkop, flink geëtst, is beteekend e. van der maes fe.; h. 190, br. 170 str. Ned.; heeft geen marge. Het werk schijnt meer eene proef, dan werk van eene geoefende hand in de etskunst te zijn, en kan, mijns inziens, wel wezen van den door mij reeds vermalden evert van der maes. - Nu is bij mij de vraag gerezen, of de bij Immerzeel vermelde krynsz. niet een-en-dezelfde persoon als de twee genoemden zal zijn, die zich later in Denemarken heeft gevestigd, zoo als uit het hiervoorgaande blijkt.
| |
| |
| |
[Maldeghem. (Jonkheer Romain Eugène van)]
MALDEGHEM. (Jonkheer Romain Eugène van) Om der Geschiedenis wil moet ik nog het volgende mededeelen. Ik heb reeds vermeld, dat hij zich onledig hield met een onderwerp uit het leven van de H. Barbara, tot een groot Altaarstuk bestemd, als geschenk, voor de kerk te Maldeghem. Dit is nu volvoerd en tot stand gebragt, bij welke inwijdings-gelegenheid, te Brussel, bij G. Adriaens, in 1861, in druk is verschenen: Feest te Maldechem, in September 1860. Aan het hoofd van dit Verslag prijkt het volle Wapen van Maldeghem, met het volgende: ‘De plegtige Inhuldiging van de Schilderij, verbeeldende den Marteldood en de verheerlijking der H. Barbara, Patrones der parochiale-kerk van Maldeghem, voortbrengsel van het kunstpenseel van den Edelen vermaerden Historieschilder Jonkheer romanus-eugenius van maldeghem, Ridder van het Heilige Graf van Jerusalem en der Orde van den H. Gregorius den Groote, door hem geschonken aen de Fabriek der gezegde kerk, benevens zijne Broeders, Jonkheeren Robertus-Julianus en Stephanus Euaristus van Maldeghem, en zijne Zusters, Jonkvrouwen Maria Justina en Maria Melania van Maldeghem, alle wonende te Brussel, erkende afstammelingen der Vrijheeren van het getrouwe Maldeghem, voor dezen hoofdplaets van het Ambacht, Heerlijkhede en Baronie van dien naem.’ Verder vindt men daarin beschreven de hooge plegtigheid van het vervoeren en aanbieden, de dankbare ontvangst en wijding van het schoone Altaarstuk, dat in processie in de kerk gedragen en op het Altaar, aan de H. Barbara toegewijd, geplaatst werd. Door vele hoog aanzienlijke personen en de bevolking van die omstreek vergezeld, togen zij, onder het gelui der klokken, langs de versierde straten en verhoogden zeer dit heuglijk feest. In de kerk werd eene Mis van opdragt gezongen, die gecomponeerd was door de vermaarde toonzetters, zijne genoemde broeders. Na den afloop der plegtigheid, werd den edelen begiftigers algemeene dank gebragt, en aan het banket, in de pastorij der kerk, waarop een aantal aanzienlijke, zoo geestelijke als wereldlijke Heeren, prachtig werden onthaald, menige toast van opregten dank aan den vervaardiger uitgebragt. Ik moet nog vermelden, dat Jonkh. van maldeghem op eene hoogst-verdienstlijke wijze de etsnaald hanteert. Ziehier de beschrijving van eenige en wel voornamelijk van eene kapitale prent, welke hij vervaardigd heeft naar de genoemde schilderij. De onthoofde St. Barbara, ligt in een kleed gehuld, op een donkeren voorgrond; regts in het verschiet, haars vaders woning, die door den bliksem getroffen wordt; links de gevangenis. Het bovendeel word gelijdelijk meer helder boven den donkeren voorgrond. Een dalende Engel strooit bloemen over het lijk, terwijl acht andere Engelen de Heilige omringen en haar in triumf hemelwaarts voeren. Onder in de plaat, even als in de schilderij, staat: ‘Pinxit eug. van maldeghem × idem cum germanis Roberto × Evaristo × Justina et Melania obtulit Ecclesiae aviti Dominii conventis pro defunctis de domo sua annuis sacris.’ Dit is in den hoogsten zin eene opvatting, als voor eene Apotheose voortreflijk gedacht, en het talent van van maldeghem waardig. Deze prent, van boven toogsgewijze, is, zonder de marge, zoo ook alle de volgende, h. 59, br. 41 dm. Ned. Hiervan zijn slechts eenige exemplaren vóór het onderschrift, voor den vervaardiger gedrukt, waarvan ik een exemplaar in het bruin, met de volgende, van hem ten geschenke ontvangen heb. - Maria, met het Kind Jezus in de kribbe voor zich, omgeven van een koor van Engelen enz.; beteekend eug. van maldeghem pinxt. Romae; h. 110, br. 82 str. - Maria zittende, en het Kind Jezus staande tegen haar te leunen; op een baanderol, ‘Fragment du tableau d'Autel de l'église du séminaire des rr. pp. de la C. de Jésus à Sorrento, peint à Naples par eug. van maldeghem; h. 200,
| |
| |
br. 100 str. - Aan een Geestelijke, voor een Altaar geknield, verschijnt de H. Moeder Maagd enz.; daaronder D'après le tableau d'Autel peint et offert par eug. van maldeghem, à l'église de Deuterghem, son lieu natal, lors du retour de voyages en Italie et en Orient;’ h. 190, br. 100 str. - Eene Apotheose voor wijle de Koningin der Belgen, waaronder: Fragment du tableau d'Autel de la Chapelle de S.M. la Reine des Belges, peint par eug. van maldeghem, en zijn Monogram, eene m. waarin de v. is ingesloten en een e. er boven, in 4o. - De vlugt in Egypte, in een grot, bij lamplicht enz. voorgesteld, waaronder: Peint et gravé par eug. van maldeghem, 1849, d'après le tableau du Maitre-Autel de l'église de Freeren (Limbourg); h. 200, br. 100 str. - Een Heilige in de woestijn, wordt door een uit den hemel dalenden Engel gelaafd; beteekend eug. van maldeghem pinx. ac sc.; h. 200, br. 105 str. - De vlugt in Egypte, daar Joseph water tot lafenis uit eene rots opvangt; twee Piramiden in het verschiet, waaronder: Tableau d'Autel de la Chapelle de l'Institut St. Joseph d St. Nicolas, (Waes); eug. van maldeghem pinx. ac sc.; h. 192, br. 105 str. - De verschijning van de Maagd Maria aan S. Alphonse Marie de Liguori in de grot van Scala, waaronder: d'apres le tableau d'Autel de l'église de RR. PP. Redemptoristes à Amsterdam, peint par eug. van maldeghem; h. 126, br. 102 str., van boven toogsgewijs. - Ook heeft hij een aantal muzijkbladen geestig en eigenaardig geillustreerd, voor het Belgisch tijdschrift Cecilia, te Brussel, en eindelijk een Gezigt op het schoone buitenverblijf, den zetel van zooveel talenten, waaronder (Ixelles-les-Bruxelles) campagne de Beau-sejour appt. à MMes. et Mesdelles van maldeghem; h. 216, br. 277 str. - Het is hier, dat, dezer dagen Jonkh. van maldeghem met het insigne van Officier der Orde van Nichan-Iftehar werd vereerd.
| |
[Malet. (Gilles)]
MALET. (Gilles) Dezen vond ik in de Resolutiën der Staten-Generaal van 16 Julij, 1603, als kunstenaar vermeld: ‘Is gilles malet, d' heeren Staeten gepresenteert hebbende seeckere modelle van de Belegeringe der stede van Oostende, by hem gemaeckt, toegeleght tot eene vereeringe 25 guldens.’ - De reeds vermelde charles malet is, waarschijnlijk, aan hem verwant.
| |
[Mallery (Karel van)]
MALLERY (Karel van) is bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat hij in 1598, met Catharina Galle gehuwd is. - Zie in dit Aanhangsel op GALLE.
| |
[Mander, (Carel van)]
MANDER, (Carel van) de Jonge (II) - Na het afdrukken van dit Artikel, vernam ik, dat het Slot Frederiksburg, bij Kopenhage, den 17. December, 1859, geheel is afgebrand, en dat men bij de verloren kunstschatten ook noemt 16 groote Portretten van karel van mander, den Jonge, waaronder de schoone groote ridderlijke Waldemar, 's Konings zoon, alsmede elf portretten van vreemde Diplomaten aan het Deensche hof van 1656-1662. Zie Kronijk van het Hist. Genootschap te Utrecht; Ibid., 1860, bl. 137.
| |
[Mandere. (Pieter)]
MANDERE. (Pieter) In dit Artikel heb ik aangevoerd, dat hij een zeer bekwaam Graveur is geweest, volgens het Ms. van cornelis van den berg; het is mij later gebleken dat veel werken van mandere beteekend zijn met een Monogram m a n e, waarboven eene p, als voor dat van p. merecinys (a merica) wordt verklaard. Deze tweeledige opvatting verwekt reeds twijfel; doch het zijn werken van onzen p. mandere, waarvan ik er thans een aantal bezit, die ten onregte zoo zijn herdoopt.
| |
[Marcus. (Jacob Ernst)]
MARCUS. (Jacob Ernst) Nog vond ik de volgende werken van hem vermeld: ‘Het fraaije Maandwerk van j.e. marcus compleet,’ en ‘De Wereld in de XIX. eeuw, door denzelven, naar j. smies, kleurdruk.’ Zie Catalogus van D. van Dyl; Amsterdam, 1813, bl. 92. - Onder deze titels waren zij mij onbekend.
| |
| |
| |
[Marinus. (Ignatius)]
MARINUS. (Ignatius) - Zie in dit Aanhangsel op GOES. (Marinus van der)
| |
[Marmion, (Simon)]
MARMION, (Simon) een beroemd kunstenaar, die, in het midden der XV. eeuw, te Valenciennes. bloeide. Men vindt vermeld, dat hij een Getijdenboek met miniaturen en verdere prachtige versieringen met kleuren heeft beschilderd, waaraan hij van 1467-1470 gearbeid heeft, en waarvoor hem, volgens de Rekeningen, de aanzienlijke som van 490 livres, 15 sols, en 40 gros Vlaamsch, door Philips den Goede werd betaald, zijnde tot een geschenk, ten gebruike van Karel den Stoute bestemd. - In de kerk van St. Jan, te Valenciennes, waren verscheiden schoone schilderijen van zijne hand, die bij den brand van 11 Junij, 1520, vernietigd zijn. - Hij was gehuwd met Jeanne de Quaroubbe, en had een broeder, mille (émile?) genaamd; beiden zijn als meesters in het Gild der Schilders, Glasschrijvers, en Verlichters, te Doornik, de eerste den 27. April, 1468, en de andere den 15. Julij, 1469, aangenomen. Zie Messager des Sciences hist. etc.; Gand, 1861, bl. 151.
| |
[Marot, (Daniel)]
MAROT, (Daniel) de Oude. - Later kreeg ik in handen zijn Portret, parmentier Effigiem pinx., j. gole sculp. et ex. Amstel. in fo. Het is niet in zwarte kunst uitgevoerd.
| |
[Marquart, (J.)]
MARQUART, (J.) een onvermeld kunstenaar, van wien ik in den Catalogue etc. van P. Wouters, Chanoine de S. Gomer, à Lierre etc.; Bruxelles, 1797, op bl. 285, vond vermeld: Het innemen van Troye, met een onnoemlijk aantal beelden enz., op twee zeer groote bladen, met O.I. inkt en wit gehoogd, met geel en rood, zijnde de verbrande afdeeling der stad, op blaauw papier, geteekend in 1696. Dit was, zeker, goede kunst, als in deze beroemde Verzameling opgenomen.
| |
[Martens (Jonkheer Mr. Jacob Constantyn)]
MARTENS (Jonkheer Mr. Jacob Constantyn) is als kunstbeoefenaar bij Immerzeel vermeld. Ik laat er op volgen, dat hij den 16. Februarij, 1861, te Utrecht, de stad zijner geboorte, in den ouderdom van 67 jaren, overleden is. Hij was Kommandeur der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Oud-President van het Provinciaal Geregtshof van Utrecht, Oud-Lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, waarvan hij ook Voorzitter is geweest; Voorzitter van de Ridderschap van Utrecht, en Oud-Voorzitter van onderscheiden Collegiën. - Zijn echtgenoot, van denzelfden naam, is hem slechts weinig tijds voorgegaan; hij heeft bij haar geen kinderen nagelaten.
| |
[Mathieu (Lambert Joseph)]
MATHIEU (Lambert Joseph) is, naar waarde, door Immerzeel beschreven. Ik moet er het volgende berigt van 11 Julij, 1861, tot slot bijvoegen: ‘De Directeur der Akademie van Beeldende Kunsten, te Leuven, de Heer lambert joseph mathieu, Ridder der Leopolds-Orde, Lid der Koninklijke Akademie te Antwerpen enz. is den 9. Julij, in 56jarigen ouderdom, te Leuven, overleden.’
| |
[Matsys. (Quintin)]
MATSYS. (Quintin) De gronden, welke ik in dit Artikel heb uiteengezet, dat de vermoedelijke geboorteplaats van onzen quintin matsys - Zie aldaar, en ook op LEUVEN (Quintyn van) - Leuven is, zijn nu ook in den Supplément-Catalogue du Musée d'Anvers, 1863, bl. 3, aangenomen. Later heeft de Heer Van Even, archivaris der Stad Leuven, door zijne ontdekkingen de geboorte van quintin matsys te Leuven, in den Précurseur van Maart 1864 medegedeeld, volkomen bevestigd. De hoofdzaak komt hierop neder, dat zijn vader Josse Matsys, die het beroep van Slotenmaker uitoefende, in 1462, te Leuven woonde, in een huis in de Mechelerstraat, aan den oever van de Dyle. Zijne vrouw schonk hem drie kinderen, en daaronder quintin, zijnde geboren 1466. Josse Matsys was de bekwaamste smid van Leuven. Het ijzersmeden was toen een kunstvak in België, terwijl dit in het overige Europa niet meer dan
| |
| |
een handwerk was. Uit deze omstandigheid laat zich verklaren dat quintin zich op het smeden heeft toegelegd, alvorens zich aan de schilderkunst te wijden. In 1490 bevond hij zich nog in zijne geboortestad; doch in 1491-92 werd hij als vrijmeester in het St. Lucasgild te Antwerpen ontvangen. Men weet dat hij in 1531 overleden is, zijnde dus 64 (65?) jaren oud geworden, en niet 84, zooals nog onlangs werd voorondersteld. - Dit belangrijke berigt zal dus, wat de jaartallen en de plaats zijner geboorte betreft, voor goed beslissen. - Ik laat hier, om der Geschiedenis wil, nog een berigt volgen, namelyk, dat een overkunstig Deurslot, van geslagen ijzer, geheel in den stijl der Gothique-fleurie, meer dan waarschijnlijk, door quintin matsys vervaardigd is, zijnde dit in bezit van den Ridder p.l. kuhnen, te Brussel, die mij zulks in 1860 mededeelde. Ongeveer 25 jaren verleden, werd het woonhuis van matsys, te Antwerpen, verkocht en gesloopt. De voordeur is door den vader van den vermaarden schilder c.j.a. seghers gekocht; de Heer kuhnen heeft het voornemen, deze reliek in prent te doen brengen. - Tot teregtwijzing dient, dat mijn Courant-berigt uit Brussel van 3 April, 1856, over een ijzer beeldje, door hem vervaardigd: ‘eene gedachte aardigheid is,’ volgens een schrijven aan mij van den Heer J.B. van den Bemden, te Antwerpen, 26 April, 1860.
| |
[Meer. (H. van der)]
MEER. (H. van der) Slechts éénmaal is mij eene schilderij van hem voorgekomen, te weten onder Nr. 13 van den Catalogus van A. Grill, verkocht te Amsterdam, 14 April, 1728: ‘Eene Inhaling van een Fransch Koning te Rheims, vol werk, plaisant en natuurlyk geschilderd, door h. van der meer, 1694, ƒ130.’ - Zou de h. soms eene n, en het alsdan werk van nicolaas van der meer - Zie aldaar. - kunnen zijn?
| |
[Meer, (Symen Johannes van der)]
MEER, (Symen Johannes van der) een kunstschilder, die, in 1673, te Leeuwarden, met nicolaus wieringa - Zie op WIERINGA, (N.) waardoor wij hier diens doopnaam leeren kennen. - als getuige voorkomt bij het testament van Neeltje Rommerts Ulenburgh, Wed. van Dr. Albertus van Loo, en tot de familie van rembrandt's vrouw, en van zijn zoon, titus van ryn, behoorde. Meêgedeeld door den Heer W. Eekhoff, Archivaris der Stad Leeuwarden.
| |
[Meere. (J. de)]
MEERE. (J. de) Brulliot zegt, dat er gravuren naar rubens door de meere worden genoemd, doch hij gelooft, dat die tot het werk van de melar zullen behooren, tenminste zegt hij: wij hebben voor dit onderwerp nog geene aanwijzing gevonden. - Ik heb voor mij liggen een Manshoofd, hemelwaarts ziende, buste, drievierde regts gewend, waaronder i. de meere sc. p.p. rubens. D'après l'original du fameux rubens. Chez j. de meere le Fils; h. 102, br. 68 str. Ned. Het heeft middelmatige kunstverdienste.
| |
[Meindertsma. (D.)]
MEINDERTSMA. (D.) Het Portret van G.P. van Suchtelen, R.C. Priester enz., te Leeuwarden, overleden, 1674, oud 48 jaren, is door hem geschilderd en door c. appeus fraai gegraveerd, in fo. Hoewel deze beide kunstenaars nog niet bekend zijn, kan ik er in berusten, dat de mij gezonden Friesche berigten, willen bepalen dat het Friezen zijn geweest.
| |
[Metzu. (Gabriel)]
METZU. (Gabriel) Hier voeg ik nog bij, dat zijne groote schilderij, bekend onder den naam van de Collatie, die reeds in verscheiden beroemde Verzamelingen prijkt, in 1861, voor het Museum, te Brussel, is aangekocht.
| |
[Meyer, (A.)]
MEYER, (A.) een onvermeld verdienstlijk kunstgraveur van wiens werk ik voor mij heb Prospective van het Paleis, genaampt Les Tuilleries van de Tuynsyde, door hem-zelven in de plaat beteekend a. meyer fecit, 1686. israel silvester delin.; twee bladen gr. fo., en Idem, van de voorsyde, twee idem. - Brulliot noemt zekeren andré meyer, doch deze is een geheel andere persoon, die alleen
| |
| |
onder een aantal vreemdsoortige Monogrammen niet voor goed bekend is, en gemeend wordt, in Zwitserland te huis te behooren.
| |
[Meyster. (Jonkheer Everhard)]
MEYSTER. (Jonkheer Everhard) Deze roemruchtige Utrechtsche politike poëet zou, volgens den Abcling, Ms. van cornelis van den berg - Zie daarover op MANDERE. (Pieter) - ‘uit lust de kunst beoefend en eenige prentjes geëtst hebben, in zyne dichtwerken voorhanden, onder anderen, zyn eigen afbeeldsel.’ Dit kunnen dan alleen zijn die voor zijne Gekroonde Mey-sterlyke Wercken enz.; tot Utrecht, by J. Ribbius, 1668, kl. in 8o., 1. deel, (het 2. is niet verschenen) want die in de Poëtica Policy enz., in 1656, zijn gegraveerd, en daaronder komt de Amersfoortsche Key niet voor, gelijk ook niet zijn portret. - Men heeft deze geëtste prenten wel voor werk van henderk winter gehouden, doch van den berg verdient hier veel geloof.
| |
[Meyer. (Johan Hendrik Louis)]
MEYER. (Johan Hendrik Louis) In het belang der Geschiedenis, moet ik hier eenige hooge eerbewijzingen doen volgen, hem ten deel gevallen, en in de openbare berigten vermeld. ‘In Mei, 1861, heeft de Heer l. meyer van de Société des Arts, te Lyon, hare Medalje ontvangen, als bewijs van erkentlijkheid voor den luister, welke de schilderstukken van dien meester hebben geschonken aan de jongste Tentoonstelling, door genoemd Genootschap gehouden.’ Utrechtsche Courant, 11 Mei, 1861. - Hoewel niets van zijne werken de Haagsche Tentoonstelling van 1861 versierde, komt echter het volgende in het Handelsblad van 5 Julij, 1861, voor: ‘Het verledene is dáár, om op mannen te wijzen, die onze School in dat genre een Europeschen roem deden verwerven; doch, wat ludolf backhuysen en schotel voortbragten, wordt nog door onzen meyer overtroffen, den grooten kunstenaar, dien geheel Europa als den vorst der Zeeschilders erkent.’ Hierop zien wij het grootzegel gezet door een berigt in Idem, van 18 Augustus 1862: ‘'s Gravenhage, 16 Augustus. Z.M. de Koning van Wurtemberg, vergezeld van H.M. onze geëerbiedigde Koningin, heeft heden een bezoek gebragt in het atelier van onzen beroemden stadgenoot, den Zeeschilder louis meyer. Nadat Z.M. den kunstenaar in de vleijendste bewoordingen zijne bewondering over zijn uitstekend talent had te kennen gegeven, heeft H.D. hem eene belangrijke bestelling gedaan.’ De vaardige kunstenaar heeft reeds spoedig aan dat verlangen voldaan. ‘'s Gravenhage, 14 Maart, 1863. H.M. de Koningin, vergezeld van Z.K.H. Prins Alexander en vervolgens H.K.H. Princes Maria hebben, dezer dagen het atelier bezocht van onzen Zeeschilder den Heer louis meyer, om aldaar te bezigtigen eene door hem, op last van Z.M. den Koning van Wurtemberg vervaardigde schilderij, voorstellende een Gezigt op de kust te Biarritz. De Vorstlijke personen hebben hunne hooge tevredenheid betuigd over de wijze, waarop de talentvolle kunstenaar zich van zijne taak heeft gekweten.’ Handelsblad, 16 Maart, 1863.
| |
[Micker. (Jan)]
MICKER. (Jan) Uit een berigt en vraag in De Navorscher, XIII., bl. 311 blijkt, dat onder de ongedrukte verzen van den Drost Hooft op het zien eener schilderij, de Toren van Babel, door hem een paar verzen, waarschijnlijk, vóór 1598 vervaardigd, gevonden zijn. Mijn antwoord daarop in Idem, XIV, bl. 14, wordt in verband gebragt met de door mij op jan micker reeds vermelde schilderij, terwijl men uit het genoemde jaartal nu meer den bloeitijd van den kunstenaar zou kunnen afleiden.
| |
[Miereveld. (Michiel Janszen)]
MIEREVELD. (Michiel Janszen) Bij dit Artikel moet ik nog voegen, dat hij den 9. April, 1589, te Delft, gehuwd is met Christina Pietersdr. van der Pes, bij wie hij verscheiden kinderen verwekte, waarvan alleen twee dochters, als Geertruid, aan willem jacobsz. delff, en Maria, aan Jan Dirksz. van Heems- | |
| |
kerk van Beest zijn getrouwd, die descendenten nagelaten hebben, en pieter en jan reeds vermeld. Zes-en-zestig jaren oud zijnde, trad hij in een tweede huwelijk, den 9. Januarij, 1632, met Anna, de dochter van Hugo Huyssen, pensionaris van Rotterdam. Zie Boitet, Beschryving der Stadt Delft; Ibid., 1729, in fo., bl. 780.
| |
[Minguet. (André)]
MINGUET. (André) Deze Antwerpsche kunstschilder, bij Immerzeel geboekt, is in Januarij, 1861, overleden.
| |
[Moens, (Aerd)]
MOENS, (Aerd) beeldsnijder, te Brussel, omstreeks 1469. Zie Archives des Arts etc. par A. Pinchart; Gand, 1860, tom. I, bl. 49.
| |
[Mollinger, (Louis Gerard Constant)]
MOLLINGER, (Louis Gerard Constant) zoon van den Heer Frans Louis Mollinger en van Grietje Zegers, werd den 25. November, 1825, te Utrecht, geboren. Reeds vroeg kenmerkte zich bij hem de zucht tot het beoefenen der kunst, zoodat hij de eerste opleiding daartoe by den Heer w.b. stoof, aldaar, van 1844 tot 1848, heeft genoten, en toen op de Tentoonstelling te Utrecht, door zijne schilderij, de Oudheidskenner, een fraaije proef van zijn veel beloovend talent leverde. Tot verdere voortzetting heeft hij de Academie te Antwerpen, een jaar lang, bezocht, en vandaar te Parijs, een jaar, de lessen van den beroemden arie scheffer zich zeer ten nutte gaan maken. Tot verrijking zijner studiën, heeft hij in België en Frankrijk de beroemde kunstwerken in zijn vak verder bestudeerd. Zijn hoofdwerk was het portretschilderen, waarvan hij, onder meerdere, als uitmuntende bewijzen heeft geleverd de afbeelding van J. Baron Taets van Amerongen van Natewisch; - de kinderen van den Heer Metelerkamp, te Brummen, en die van Profr. Scholten, te Leyden. Ook heeft hij enkele historiële onderwerpen behandeld, als Jacob en Benjamin bij den bebloeden rok van Joseph, dat bij den Heer Van der Post, boekhandelaar, te Utrecht, berust. - Van een zeer zwak gestel zijnde, werd hij te midden zijner zoo ijverige studiën, op den 13. September, 1860, tot diepe droefheid van de zijnen, door den dood weggenomen. Een zijner vroegere werken was op de Tentoonstelling te Utrecht, voorstellende negen levensgrootte figuren, kniestuk, zijnde de afbeelding van zijne ouders, met hunne kinderen enz., dat de goedkeuring wegdragen mogt. Op deze schilderij komt ook voor zijn broeder gerrit alexander godart filip mollinger, die daarna, wegens zijn talent, den naam van mollinger verder in de kunstwereld heeft verbreid, door op eene uitstekend-oorspronklijke wijze het vak van Landschappen te beoefenen, en daarin reeds in het buitenland met onverdeelden roem wordt vermeld.
| |
[Molyn, (Pieter)]
MOLYN, (Pieter) de Jonge, is naar waarde, door Immerzeel vermeld. Dewijl zijne kunstwerken weinig voorkomen, zoo heeft de Heer Mr. a. ver huell mij berigt, dat in het huis, waar zijn vader, als Directeur der Marine, te Rotterdam, op de Wijnhaven, (Nieuwe Haven) naast de Kazerne, woonde, in een zaal zes groote schilderijen, als behangsels, loshangende, zijn geschilderd, beteekend met den naam van pieter molyn. Zij stellen levensgrootte vogels voor, die door eenig toeval, als door een jager, een valk enz. worden verrast. De overlevering zegt, dat ieder stuk ƒ100 had gekost.
| |
[Mostaert. (Michel)]
MOSTAERT. (Michel) Dit Artikel is door mij woordelijk overgenomen uit de aldaar aangewezen bron. - In het Supplément au Catalogue du Musée d'Anvers, 1863, bl. XIV, wordt gemeld, dat deze naam van louter vinding is, en dat het michel mottart, en het jaar 1671, 1675 moet wezen. - Wie zou niet te goeder trouw de berigten uit den Messager des Sciences hist. etc. (waaraan men dus die vinding verschuldigd is) overnemen?
| |
[Mottart. (Michel)]
MOTTART. (Michel) - Zie op den voorgaande MOSTAERT. (Michel)
| |
| |
| |
[Moucheron.]
MOUCHERON. - Zie over zijne verwantschap met gerbier, in dit Aanhangsel, aldaar.
| |
[Muller. (Jan)]
MULLER. (Jan) Bij dit Artikel kan ik thans voegen, dat de meening, alsof uit zijne werkert zou kunnen blijken, dat hij in 1625 nog werkzaam was, door de Resolutiën der Staten-Generaal, van 9 Mei, 1625, wordt bevestigd: ‘Is geaccordeert Octroy aen jan muller, wonende tot Amsterdam om voor den tyt van ses jaren alleen te mogen uytgeven in coper of hout gesneden, de Schilderie van den Coninck van Denemarken, by hem gesneden in coper, na de schilderie van Mr. pieter isaacx, syne Mats. schilder.’
| |
[Muller. (Jan Ewoutsz)]
MULLER. (Jan Ewoutsz) ‘Geboren te Emmerik, is Bouwmeester te Amsterdam geweest, en aldaar overleden. Hy was ook Figuursnyder en Boekprenter. Van hem gaat een Munt-bouk uit met houten figuren, bij hem gedrukt, 1557. - Nog zes stuks houtsneden, de Historie van den verloren Zoon, hiëroglyfisch verbeeld, door zorgloosheid, weelde, gemak, jonk, pover, armoede enz., zeer fraay.’ Uit den Abcling, Ms. - Zie daarover op MANDERE (Pieter), waar zijn Monogram voorkomt. - Bij. Brulliot, I, Nr. 297, en II, Nr. 2865, komt het mede voor, doch de persoon is onbekend, en bij vergissing wordt hij enontzoon en dan weêr evantzoon genoemd. Verder meldt hij, dat Bartsch twee houtsneden noemt, die alleen met een liggenden passer beteekend zijn, zoodat er, zegt Brulliot, dan eerste proeven zonder de Gothische letters j. en e. en 1541 moeten bestaan.
| |
[Munniks (Hendrik)]
MUNNIKS (Hendrik) is reeds door mij vermeld. - Thans kan ik er bijvoegen, dat hij historiële onderwerpen heeft geschilderd, die bij hoogst aanzienlijke personen eene plaats hebben gevonden, en dat hij in 1643 nog, te Utrecht, ijverig werkzaam was. - Ik lees in de Ordonnantieboeken van Prins Frederik Hendrik, over 1637-1650: ‘S.H. ordonn. enz. om te betalen aen henderik munnekes, schilder tot Utrecht, de som van ƒ120, ter zake van een stuk schildery, synde een Venus by hem gemaeckt en gelevert. 's Gravenh. 14 Dec. 1643.’ Zie Kunstkronijk, 1861, bl. 38. - Het is mij uit deze Rekeningen duidelijk gebleken, dat de Thesauriers de eigenamen, zelfs van zeer bekende personen, onjuist en soms op tweederlei wijze hebben geboekt.
| |
[Muntinck. (Gerard)]
MUNTINCK. (Gerard) Thans is mij eene zeer goede gravure voorgekomen, namelijk, het Portret van Nicol. Mulerius, Prof. Med. et Matth. Gron., beteekend gerrit muntinck Sculptor Groning., kl. in fo., zeer zeldzaam. Hiernaar is de kopij door s.v. l(amzweerde) genomen, voorkomende in de Effigies et Vitoe Profr. Groningoe etc. Ibid., 1654, in fo.
| |
[Museum-Boymans]
MUSEUM-BOYMANS te Rotterdam. Hoe menigmaal ik ook in dit Aanhangsel het treurig verlies van Kunstenaars heb moeten boeken, die in mijn Werk nog als bloeijend staan vermeld, toch had ik niet kunnen denken, dat ik hier nog meer treurmaren zou moeten opnemen. Het schoone Museum-Boymans, te Rotterdam, bestaat niet meer! In den nacht van 16 Februarij, 1864, heeft eene woedende vlam het van ouds-genoemde Gemeenelands-huis, waarin die kunstschat werd bewaard, verwoest. Alhoewel dit gebouw op zich-zelf stond, was er geen hulp tot blusschen aan te brengen, te minder, daar het bovengedeelte, waar eigenlijk het Museum was, spoedig geheel in brand geraakte en er aan geen redden te denken viel. Veel hulp tot behoud der kunststukken is er echter aangewend, en, volgens de voorloopige berigten, zouden er 180 stuks, waaronder gelukkig nog enkele van voorname meesters, zijn gespaard. Ook van de portefeuilles met teekeningen zijn er veel gered. - Het beneden-gedeelte van het gebouw, in gebruik voor de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen, heeft
| |
| |
door dien brand veel verloren. - Die met liefde voor de kunst bezield is, kan beseffen, hoe onherstelbaar deze ramp de bevolking van Rotterdam getroffen heeft, die zich zoo gelukkig gevoelde, bij haren vooruitgang, ook znlk een Museum te bezitten, dat steeds door geschenken en aankoopen vermeerderd werd. Het is te hopen, dat, van tijd tot tijd, door standvastige volharding, weder een geheel mag te zamen komen. - Volgens de berigten, heeft Mevrouw Marjolin, dochter van arie scheffer, bereids eene schilderij van haar vader toegezegd, opdat een Museum-Boymans zal blijven bestaan.
| |
[Museum te Haarlem.]
MUSEUM te Haarlem. Het in onzen tijd zoo loflijke ontwaken der Stedelijke Regeringen, om meerdere waarde aan voorwerpen van Kunst, die, wijd en zijd, in haar midden, openbaar of op verholen plaatsen, aanwezig zijn, te hechten, dan in den verloopen tijd in vele Steden het geval was, heeft dan ook het gelukkig gevolg gehad, dat een goed voorgaan prijzenswaardige navolging mede te Haarlem heeft doen plaats vinden. In het jaar 1863 zijn de daarvoor nieuw gebouwde zalen met de daarin geplaatste kunststukken, 88 nommers uitmakende, plegtig ingewijd. Alhoewel deze Verzameling nog klein is te noemen, zoo bevat zij toch hoogst-merkwaardige historiële stukken en voortbrengselen van de beroemde oude kunstschool dier Stad, en zal zij, zeker, van tijd tot tijd, met bijdragen vermeerderd worden. - Het was wijle de kunstschilder j.a. kruseman Jansz., die het eerst dit plan als uitvoerbaar voorstelde, hetgeen bij het Bestuur het gewenschte gevolg vond, zoodat door de zorg van den nu mede reeds verscheiden kunstschilder a.j. ehnle, den Archivaris Enschedé, en den Med. Dr. A. van der Willigen, Pietersz. het geheel tot stand gekomen is. - In de Kunst-kronijk, 1863, bl. 4, heeft de Heer Mr. C. Vosmaer een belangrijk berigt en kort overzigt der voornaamste schilderijen enz. van het Nieuwe Museum, te Haarlem, medegedeeld tot voorlichting van het publiek.
| |
[Museum te Rotterdam.]
MUSEUM te Rotterdam. - Zie in dit Aanhangsel op MUSEUM-BOYMANS.
| |
[Museum te Utrecht.]
MUSEUM te Utrecht. - Zie UTRECHT. (Stedelijk Museum te)
| |
[Myin. (Henricus Arnoldus)]
MYIN. (Henricus Arnoldus) - Zie het volgende artikel.
| |
[Myin. (Maria Jacoba)]
MYIN. (Maria Jacoba) Thans kan ik eene teregtwijzing op dit reeds door mij gegeven Artikel meêdeelen, namelijk, dat Immerzeel op henricus arnoldus myin teregt diens echtgenoot eene zuster van balthazar paul ommeganck noemt. Deze Schilderes werd te Antwerpen geboren, en gedoopt den 14. Augustus, 1769. Zij is den 16. December, 1849, aldaar, overleden; haar echtgenoot was haar den 5. April, 1826, reeds voorgegaan. Ook is de genoemde maria baesten eene dochter van balthazar paul ommeganck. - Zie aldaar, in dit Aanhangsel, de aangehaalde bron.
|
|