| |
G.
| |
[Gain. (Jac. de)]
GAIN. (Jac. de) - Zie op GHEYN, (Jacob de) de Oude, in dit Aanhangsel.
| |
[Galen (Thyman van)]
GALEN (Thyman van) wordt verkeerdelijk bij Immerzeel t. galen genoemd. Hij heeft te Utrecht als getuige gestaan in de zaak van den Jonge françois knibberg, - Zie aldaar. - tegen michiel van zanten, zijn leermeester, in Italië. - Zie ook op TERBRUGGHEN. (Hendrick)
| |
[Galle.]
GALLE. Over dit kunstenaars geslacht heeft de Heer J.J.P. van den Bemden, een afzonderlijk stukje geschreven, getiteld: De Familie galle, Plaet-snyders van het laetst der XVI. en de eerste helft der XVII. eeuw; Antwerpen, Busmann, 1863, in 8o., 59 bl. Hierin is met zorg de verwantschap uit de beste oorspronklijke berigten bijeengebragt, welke ik, in de hoofdzaak, daaruit hier overneem. - De voorvaderen van dit geslacht worden reeds in 1400 vermeld, en zoo voortgezet tot philippus galle, stamvader der kunstenaars van dien naam, geboren te Haarlem, 1537. Omstreeks 1570, begaf hij zich naar België, en rigtte te Antwerpen een Prentenwinkel op, even als hij er een te Haarlem had. ‘Eerst op 20 Julij, 1571, ontving hij het Poorterregt, als inwoner van Antwerpen,’ terwijl hij in 1570 in den echt trad met Catharina Rolland. philippus overleed, aldaar, 12 Maart, 1612, en werd in de O.L.V. kerk, voor St. Lucaskapel, bij zijne vrouw, begraven, onder een zerk, thans vernietigd, en waarop men in koperen letters dit grafschrift las: d.o.m. philippo gallaeo sculptori celeberrimo et Catharinae Rollandae ejus conjugi. Ille annos natus LXXV. Obiit 14 Idus Mart. M.DC.XII Haec annos nata LXIII. Obiit prid. non. Jun. MD.XCIX. Requiescant in Pace. Hij heeft bij zijne vrouw de navolgende kinderen verwekt: 1. theodorus galle; - 2. cornelis galle; - 3. Josina Galle, geb.... trouwde den 28. October, 1586, in de O.L.V. kerk, met den Plaatsnijder adriaen collaert; getuigen waren jan collaert en philippus galle. - 4. Catharina Galle; zij trouwde 10 Januarij, 1598, in O.L.V. kerk, met den vermaerden Plaatsnijder karel van mallery; Getuigen Philip. van mallery en philip. galle. - 5. philip galle, gedoopt in O.L.V. kerk, op 30 Mei, 1581; zijn peter was de vermaarde boekdrukker Christoffel Plantyn; zijn meter Florentina Eeraerts. - 1. theodorus geboren te Antwerpen, en gedoopt in O.L.V. kerk, 16 Julij, 1571 (Dus werd mijn vermoeden, dat hij later geboren werd dan algemeen vermeld is bevestigd.) Den 2. Augustus, 1598, trad hij aldaar, in den echt met Catharina Moerentorf, bijgenaamd Moretus, geboren 12 December, 1580; hare ouders waren Jan en Martina Plantyn, en deze eene dochter van Christoffel Plantyn. Volgens de aanteekening der Doodschulden aan St. Lucasgild aldaar: ‘Myndeken, theodoor galle, Gl. 3-8, moet hij tusschen 1633 en 1634 overleden zijn. - Uit zijn opgegeven huwelijk heeft hij de volgende kinderen gewonnen: 1. Catharina Galle, gedoopt 1592. - 2. joannes galle, gedoopt 27 September, 1600. - 3. Michael Galle, gedoopt 27 April, 1607. - 1. Balthazar Galle, gedoopt 23 Junij, 1610. - 2. jan galle trouwt te Antwerpen, 6 April, 1636 met Maria van Tongerloo; zij overleed 21 Julij, 1641, en de drie kinderen uit dit huwelijk zijn
| |
| |
op den dag der geboorte overleden. Hij hertrouwde 1 Junij, 1652, met Maria Macquereel, bij wie hij negen kinderen verwekte, doch waarvan alleen norbertus als schilder in het St. Lucasgild, in 1666, ingeschreven staat. Zij overleed 12 Augustus, 1676, en haar echtgenoot den 20. December van datzelfde jaar; beiden zijn in de O.L.V. kerk, te Antwerpen, in het graf hunner familie, Guiliam de Crayer, begraven. - (Onder zijne graveerwerken worden door den schrijver ook genoemd, ‘Vier en tachtig Portretten van Vlaamsche kunstenaars,’ doch dit is zeker eene vergissing, want slechts eenigen er van zijn mij bekend.) - 2. cornelis galle (I), de Oude, geboren 1576 en niet 1570.- (Hier volgt geen ander bewijs, dan dat de geboorte van theodorus in 1571 tot grondslag is aangenomen, zijnde het eerste kind uit het huwelijk, dat in 1570 gesloten werd. Nog in dat jaar kan er wel een zoon cornelis wettig geboren zijn.) - Hij is te Brussel getrouwd met Maria van der Moten. De juiste tijd van zijn overlijden, door velen op 1641 bepaald, is niet gevonden. - (Hij staat immers als peter van zijn kleinzoon cornelis (III), 12 November, 1642, hieronder nog vermeld.) - Uit dit huwelijk is een zoon gesproten, cornelis galle, de Jonge, (II.) den 23. Februarij, 1615, in de St. Jacobskerk, te Antwerpen, gedoopt. Den 23. December, 1641, is hij aldaar, in den echt getreden met Françoise de Nys; zij overleed 16 October, 1678; haar echtgenoot overleefde haar slechts twee dagen. Beiden werden in de St. Joriskerk, te Antwerpen, onder eene zerk, met het volgende opschrift, begraven: Monumentum cornelii gallaei et Francisciae Nys, conjugum suorumque. Obiit ille 18. illa vero 16 Octobris 1678. R.I.P. Uit dit huwelijk zijn zeven kinderen gesproten, waarvan alleen de oudste als de kunstgraveur cornelis galle (III) vermeld wordt, zijnde den 12. November, 1642, in de O.L.V. kerk, te Antwerpen, gedoopt; cornelis galle, de Oude, was zijn peter. Hij heeft, waarschijnlijk, de kunst bij zijn vader geleerd, want in 1664 werd hij in St. Lucasgild, te Antwerpen, als meesterszone ingeschreven, en huwde 1 Julij, 1670, Margaretha Muytincx, en heeft bij haar vier kinderen verwekt, waarvan er geen de kunst beoefend heeft. Zijn overlijden schijnt niet bekend.
| |
[Galle. (....)]
GALLE. (....) Deze schilder is, in 1690, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, als leerling van gaspard petrus verbruggen, ingeschreven.
| |
[Galle, (Ambrosius)]
GALLE, (Ambrosius) beeldhouwer, te Antwerpen, werd in 1714, in het St. Lucasgild, als meester, ingeschreven. Hij is den 27. Januarij, 1755, in het St. Elisabeths-gasthuis, overleden, waar aangaande hem in het Register staat aangeteekend: ambrosius galle. Hic fuit sculptor valde famosus. - Zie de bron op galle aangehaald, bl. 51.
| |
[Galle. (Antonius)]
GALLE. (Antonius) Deze beeldhouwer is, in 1710, als meester, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven.
| |
[Galle. (Cornelis) (I en II)]
GALLE. (Cornelis) (I en II) - Zie in dit Aanhangsel op GALLE.
| |
[Galle. (Cornelis) (III)]
GALLE. (Cornelis) (III) Deze cornelis heeft, waarschijnlijk, zijne graveer-werken oven zooals zijn vader en grootvader beteekend, waardoor het zeer moeilijk is, zijne werken van de hunne te onderscheiden, en die dus ook nog niet bepaald aangewezen zijn. - Zie in dit Aanhangsel op GALLE.
| |
[Galle (Hubertus)]
GALLE (Hubertus) is, in 1637, als leerling van abraham sack, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven.
| |
[Galle. (Jan)]
GALLE. (Jan) - Zie in dit Aanhangsel op GALLE.
| |
[Galle (Jeronimus)]
GALLE (Jeronimus) werd, in 1645, als meester schilder, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven, benevens nog een van dienzelfden naam, in 1673, als leerling van erasmus quellin.
| |
[Galle. (Norbertus)]
GALLE. (Norbertus) - Zie in dit Aanhangsel op GALLE.
| |
| |
| |
[Galle. (Philip)]
GALLE. (Philip) - Zie in dit Aanhangsel op GALLE.
| |
[Galle. (Theodorus)]
GALLE. (Theodorus) - Zie in dit Aanhangsel op GALLE.
| |
[Garnet (Christoffel)]
GARNET (Christoffel) vond ik als een voornaam portretschilder geboekt; immers, in den grootsten bloeitijd onzer Nederlandsche School heeft hij aan het Hof, te 's Gravenhage, gearbeid. Of hij een vreemdeling geweest is, bleek mij niet. De volgende ordonnantiën zijn door Prins Frederik Hendrik gegeven: ‘Aan christoffel garnet, over vier Contrefeytsels van Zyne en Hare Hoocheyt, door hem in den jare 1647 gemaeckt, ƒ120. - 18 Janij, 1650. - Item aan denzelfden, over twee Contrefeytsels van Zyne Hoocht., ieder tot ƒ30 - ƒ60.’ Zie de Kunstkronyk, 1860, bl. 42.
| |
[Gassel. (Lucas van)]
GASSEL. (Lucas van) Bij de twee door mij genoemde Portretten van onzen schilder, als door jan wiericx (niet door hiëronymus, zooals door mij, bij vergissing, is gezegd), en bij de kopij daarvan door h. hondius, kan ik nog voegen, dat ik het complete Werk der Schildersportretten, 22 stuks, der uitgave van Th. Galle ben magtig geworden, en aldaar komt boven in de prent van het portret van lucas van gassel voor: ‘Vixit et obiit Bruxellis circa an. 1560.’ Dit is dus de vroegste aanwijzing van zijn dood.
| |
[Geefs. (Jan)]
GEEFS. (Jan) Als vervolg op mijn Artikel, moet ik reeds het treurig berigt hier opnemen, dat hij in Mei, 1860, te Brussel, overleden is. Zie Kunstkronijk, 1860, bl. 64, waarbij gezegd wordt, dat hij, in 1810 (?), te Antwerpen geboren werd. - Immerzeel zegt bepaaldelijk, dat de vier gebroeders geefs elkaêr in geboorte dus opvolgen: willem, joseph, aloysius en jan, en dat de tweede in 1811 geboren is. - Verder noemt de Kunstkronijk nog de volgende, met talent door hem vervaardigde werken: de Beelden van Andreas Vesalius, op de Place des Barricades, en van Boudewyn, op de Place de la Nation, beiden te Brussel. Milton's gevallen Engel, in het Paleis, te Weimar, en, laatstelijk, de beide Beelden, voorstellende De Vrijheid van Drukpers en die van het Onderwijs, aan den voet van de Congreszuil, mede te Brussel, geplaatst.
| |
[Geefs. (Joseph)]
GEEFS. (Joseph) Hier moet ik nog bijvoegen, dat hij bij de inwijding van de Congreszuil, te Brussel, in October, 1859, tot Officier der Leopolds-Orde werd benoemd.
| |
[Geefs. (Willem)]
GEEFS. (Willem) Bij dit Artikel voeg ik nog, dat hij bij de inwijding van de Congreszuil, te Brussel, in October, 1859, tot Commandeur der Leopolds-Orde is benoemd. - Verder lees ik in De Eendragt, van Gent, 1860, Nr. 14: ‘De Heer willem geefs arbeidt op het oogenblik aan een Grafgedenkteeken in Cararisch marmer. Dit kunstwerk, een der grootste, welke de beeldhouwer ooit ondernam, bestaat uit verscheiden reusachtige Beelden. Het is voor Amerika bestemd.’
| |
[Geel. (Joost van)]
GEEL. (Joost van) - Zie bij Immerzeel en bij mij op GEEL. (Jan van) - Het Portret, op joost vermeld, behoort voor zijn Werk: Gedichten van joost van geel, uifgegeven door Corn. van Arkel, te Rotterdam, bij J.D. Beman, in 4o., 416 bladz.; zij zijn meest van stichtlijken aard. Uit blz. 167 blijkt, dat zijne echtgenoot Maria van Wetteren was genaamd.
| |
[Geelkerken, (Nicolaes van)]
GEELKERKEN, (Nicolaes van) een bekwaam teekenaar, die al de Kaarten voor de Geldersche Geschiedenissen enz., door A. van Slichtenhorst, Arnhem, 1654, in fo., geteekend heeft. De uitgever aldaar, Jacob van Biesen, noemt hem ‘Landmeter des Vorstendoms Geldere en graefschap Zutphen.’ - Uit de volgende Resolutie der Staten-Generaal, 2 Augustus, 1624, blijkt, dat hij ook graveur was, en toen te Leyden woonde: ‘Het versouck van nicolaes geelkercke, plaetsnyder tot Leyden, om te hebben consent om syn eygen
| |
| |
Werck van Westindien te mogen drucken onverhindert het octroy aen Jan de Laet, den 17, July lestleden verleent; is goetgevonden te stellen in handen van den voors, Jan de Laet, om daerop zyn berigt te doen.’
| |
[Geeraerts (Martinus Josephus)]
GEERAERTS (Martinus Josephus) is reeds door mij vermeld. - Zijn Portret, door balthazar beschey - Zie aldaar, in dit Aanhangsel - geschilderd, berust in het Museum, te Antwerpen.
| |
[Geest. (Wybrandus de)]
GEEST. (Wybrandus de) de Oude. Later is mij uit zijn eigen Album - Zie daarover op POELENBURG. (Cornelis van) - gebleken, dat hij een zoon van Simon was, en in de wandeling wybrant simons werd genoemd. - Zie zulks bewezen in dit Aanhangsel op HARIGHS. (Mathys)
| |
[Geest, (Wybrandus de)]
GEEST, (Wybrandus de) zoon van juliaen. Hier moet ik nog bijvoegen het volgende Werk: carel van mander, de Leermeester der Schilderkunst, ontrymd door w. de geest; Leeuwarden, 1702, kl. in 8o., hetgeen zelden voorkomt.
| |
[Geirnaert. (Jozef Lodewijk)]
GEIRNAERT. (Jozef Lodewijk) Reeds na het feest te zijner eere, in 1856, in Gent, gegeven, moet ik het berigt opteekenen, dat ‘op den 20. Maart, 1859, te Gent, is overleden de Kunstschilder jozef lodewyk geirnaert, Ridder der Leopolds-Orde, Professor van Schilderkunst bij de Akademie dezer Stad, Lid van den Kunst - en Letterkring van Brussel, Lid der Koninklijke Akademie van Schoone Kunsten, te Amsterdam, Lid der Koninklijke Maatschappij van Schoone Kunsten, te Brussel; van de vrije Maatschappy van Schilder- en Bouwkunde, te Parijs’ enz. - Uit dit berigt blijkt, dat ook de voornaam lodewijk bij zijn naam behoort. - Het is voor den geschiedvorscher eene ‘hoogst lastige mode, dat personen in hun leven en werken zich, bijvoorbeeld, alléén, zooals hier, teekenen, jozef, met weglating der andere voornamen, die dan ook gewoonlijk eerst voor den dag komen bij doop, huwelijk en overlijden. - In Mei, 1863, is er op het Kerkhof te Eecloo een Gedenkteeken opgerigt ter nagedachtenis der Eecloonaren, die den Roem hunner Vaderstad vergrooten, en waarop ook zijn naam pronkt. Zie De Eendragt, van Gent, 1859, Nr. 22, en 1863, Nr. 22.
| |
[Gendt (Suzanna van)]
GENDT (Suzanna van) is door mij, uit eene goede bron, als de zuster van gerard lucas horebout vermeld. - Zie ook op HOREBOUT. (Suzanna) - Later vond ik in eene gelijktijdige bron, namelijk, in albert durer's Reisverhaal, 1520-21, enz., Amsterdam, 1780, in 8o., op bl. 57: ‘Meester gerhard, de illuminist heeft een dochterken by de achttien jaaren oud, die susanna heet; dezelve heeft een blaadje geillumineerd, een Salvator; daarvoor heb ik een gulden gegeven. 't Is een groot wonder, dat een vrouwspersoon zo veel maaken kan.’- Hier valt dus niet te twijfelen, of suzanna was de dochter van gerard, ook lucas herebout, - Zie aldaar. - genaamd, en zij werd dus, volgens durer's aanteekeningen, in 1502 of 1503 geboren.
| |
[Genisson (Victor Jules)]
GENISSON (Victor Jules) is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. - Ik moet daarop doen volgen, dat uit Brussel, 10 October, 1860, werd gemeld: ‘Te Brugge is, in 55jarigen ouderdom, de bekende victor jules genisson, de vader, overleden.’ Zie Handelsblad, 12 October, 1860. - Op de Tentoonstelling te Luik, in 1858, was eene fraaije Binnenkerk, door hem geschilderd, die veler goedkeuring wegdroeg, zoodat de Commissie aan den Gemeenteraad zou voorstellen, dit stuk voor het Museum aan te koopen. Zie De Eendragt, van Gent, 1858, Nr. 1.
| |
[Genoels (Abraham)]
GENOELS (Abraham) is bij Immerzeel te boek gesteld, als geboren te Antwerpen, 1640; dit moet echter 1638 zijn, blijkens zijne Grafzerk, in de Predikheerenkerk, aldaar, met het inschrift: abraham genoels stierf 10 Mey, 1723,
| |
| |
oud 87 jaren. - Zie J.B. van der Straelen, Jaerboek der Gilde van St. Lucas, binnen de Stad Antwerpen, enz. Ibid., 1855, in 8o., bl. 132.
| |
[Gerbier. (Balthazar)]
GERBIER. (Balthazar) Na mijn Artikel over dezen in de kunstwereld bekenden, merkwaardigen man, ben ik in staat gesteld, behalve het bewijs uit den Konst- en Letterbode van 1856, Nr. 42, meê te deelen, dat hij niet te Antwerpen, maar te Middelburg, in Zeeland, is geboren, blijkens inzage van het Geslachtsregister (Ms.) van onzen gerbier, dat bij nu wijlen Jonkhr. C.A. Rethaan Macaré, van Middelburg, te Utrecht, berust. - ‘gerbier of de gerbier. Dit geslacht is, waarschijnlijk, van Franschen oorsprong, en al vroeg in Middelburg gevestigd geweest; men vindt althans aangeteekend, dat in 1518 aldaar gevestigd was Antoine Gerbier, wien in dat jaar eene dochter werd geboren, die in 1534 huwde aan Pierre de Moucheron, die ouders zijn geweest van Balthazar de Moucheron. - Zie De Navorscher van 1856. - Pierre de Moucheron zette zich te Antwerpen neder, waar zijne vrouw in 1508 overleden is. In een Ms. Genealogie van het geslacht Moucheron, berust hebbende bij den Baron Van Leyden, die mede daaruit is gesproten, wordt gezegd, dat Antoine Gerbier te Valadolit zou zijn geboren; waarschijnlijk een kleinzoon van voornoemden Antoine, óók Antoine genaamd, was te Middelburg gevestigd en won aldaar den 23. Februarij, 1592, balthazar, volgens het Doopregister van de Waalsche gemeente; getuigen waren Balthazar de Moucheron en zijne huisvrouw. Den 12. Maart, Josua; getuigen Pierre le Moine et Roger Colart; Madamlle Caliart et Catharine Gerbier. - balthazar gerbier, in volgende jaren gehuwd, schijnt te Delft gewoond te hebben, althans hij bragt zijne kerklijke attestatie weder te Middelburg vandaar over, blijkens aanteekening in het Ledemaatboek, waar men vindt, balthazar gerbier avec Madame sa femme, Monsieur leur fils et Mademoiselle leur fille, par témoignage de Delft, le 10. Septembre, 1653. Van de Grafzerk der ouders van balthazar gerbier, in de Fransche kerk, te Middelburg, reeds vermeld, is geen aanteekening gevonden.’ - Hieruit blijkt voor goed de plaats en tijd zijner geboorte en tevens, dat hij, vóór 1653, te Delft heeft gewoond; en, zoo het waar is, dat rubens te Delft met hem de grondslagen van het Verdrag tusschen Engeland en Spanje tot stand bragt, dan moet gerbier langen tijd daar hebben gewoond. Hierdoor vervalt het aangevoerde van den Heer Fétis, dat deze twee Vlaamsche schilders, ‘twee Antwerpenaren, dit feit volbragten,’ zoo als ik dit heb overgenomen, dewijl beiden dan daar niet geboren zijn. Ook sluit de tijd met het Boekje, Miroir de la Vertu etc., in 1654, te Middelburg, door hem vervaardigd, met de genoemde attestatie. - Het reeds vermelde Portret, bij De Bie andersom, is genomen naar dat door paul pontius sculp., in fo., naar a. van dyk. In den grond: Aetatis suoe 42. Ao. 1634. Daar onder d. balthazar gerberius, Eques Auratus primus post renovationem Faederis cum Hispaniarum Rege anno 1630, a Potentissimo et Serenissimo Carolo Magnae Britanniae Franciae et Hiberniae Rege, Bruxellas Prolegatus, Ao. 1631. Ook zijn wapen: veld goud, waarop een keper en 3 korenschoven, 2 naast en 1 onder de keper geplaatst. Dit Portret is zeldzaam.
| |
[Geeritsz, (Hendrick)]
GEERITSZ, (Hendrick) een onvermeld kunstschilder, van wien ik het volgende in de Resolutiën der Staten-Generaal, van 24 November, 1620, vond vermeld: ‘Is hendrick gerritsz, schilder, haere Ho. Mo. gepresenteert hebbende zeecker groot stuck Schilderye van de doot van syne furstelycke Doorluchticheyt, die here Prince van Oragnien, hoochloffelycker memorien, met alle syne deuchden, voer zyne gedaen costen ende moeyten, om dat in de Vergaderinge te brengen ende ten thoon te stellen, toegeleet vier en twintich guldens, eens.’ - Naar
| |
| |
aanleiding der gemelde dagteekening, zou deze schilderij den dood van Willem Lodewijk, graaf van Nassau enz., 31 Mei, 1620, te Leeuwarden, overleden, moeten voorstellen. - Het is wel waarschijnlijk, dat die kunstenaar een Fries was, en met dat stuk naar 's Gravenhage is gereisd, terwijl de som van 24 gulden voor zijne gemaakte kosten, destijds billijk mag worden genoemd. Of hij in verband staat met hendrik gerrez, - Zie aldaar. - of met den Oost-Indischen hendrik gerritszen, - Zie aldaar. - weet ik niet. Dat de Staten zich niet veel aan dat stuk hebben laten gelegen liggen, kan wegens de weinige kunstwaarde wezen, dewijl zij alle verder verzoek door de betaling van ‘de 24 gulden eens’ hebben afgesneden.
| |
[Gerritsz. (Hessel)]
GERRITSZ. (Hessel) Bij het Artikel HESSEL g.(uilliam), reeds door mij gegeven, is mij later gebleken, dat van de g. naar willekeur door Brulliot guillaume of willem is gemaakt. Thans kan ik die zaak duidelijker maken. Ik heb voor mij liggen: Vertoon van de Exploiden door den Manhaften Pieter Pieters. Heyn enz. in Maert ende Junio Ao. MDCXXVII in de Bay de Todos Sanctos, enz., geluckigh uytghevoert. Opgedragen aen de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie, door hessel gerritsz. By hem. Pas-caert-schryver ende Boekverkooper, in de Pas-caert op den hoek van de Doelestraet, Amst., 1628, gr, plano. De onderhelft, met het verhaal bedrukt, is eene fraaije, zeldzame prent, waarop de Afbeelding van Piet Hein enz. voorkomt. - En verder, een Boekje van 6 bladen, in 8o., met sierlijk gecartoucheerde ovalen, in blanco, - waarschijnlijk, Albumbladen - beteekend hessel gerritsz. fecit., C. Jansz. Visscher, excudebat. - Nog lees ik in De Navorscher, XI, 1861, bl. 152: ‘Reeds in de maand Maart, 1619, komt hij voor als ‘Caertenmaecker’ der Oostindische Compagnie. ‘Den persoon van hessel gerritsz toegeseyd indien hy de Vereenichde Comp. wel ende getrouwelyck dient volgens den eed, die men hem sal afnemen, dat mon hem sonder pregnante reden (off wettelyck) niet en sal verlaten, maer als Caertemaecker soutineeren.’ (Extract uit de Resolutiën der 17 van den 18 Maart 1619.) - In 1629 was hij nog in deze betrekking geplaatst.
| |
[Gerritsz. (Vrerick)]
GERRITSZ. (Vrerick) Onder de aanzienlijken der stad Hoorn, die in 1602 tot Bewindhebbers der O.I. Compagnie werden gekozen, was ook vrerick gerritsz., schilder, die mede onder de Schepenen dier stad in 1610 wordt vermeld. - Zie Croniick van Hoorn enz., door D. Velius; Ibid., 1648, in 4o., bl. 28 en 383.
| |
[Gerryts, (Johannes)]
GERRYTS, (Johannes) schilder van Franeker, werd, in 1632, burger te Leeuwarden. Zie het Tijdschrift Europa enz., Amsterdam, 1862, bl. 155.
| |
[Geryt, of Gerrit,]
GERYT, of GERRIT, een beeldhouwer, te Delft, die, voor rekening van Philips den Goede, in 1451, een Mariabeeld in hout vervaardigde, dat door een schilder, jan van der goes, met goud en azuur werd bekleed, en, waarschijnlijk voor de Kapel van het Paleis, te 's Gravenhage, was bestemd. Het volgende komt voor in de algemeene Rekening der Ontvangsten van Holland, Zeeland en Friesland, van 8 Februarij, 1451, en 24 Mei daaraanvolgende, in 's Rijks-archief, te 's Gravenhage: ‘geryt, de Beeldesnyder van Delf, van een nyen beelde van onser Vrouwen, ende gemaect te hebben van houte, hem dairaf gegeven mids dat hy leverde in don Hage, alsoot an hem verdynct was, in een somme van V Postulatus gulden, tot XXIIJ, S. gr. - jan van der goes, scilder, van 't verschreven onser Vrouwenbeelde metten tabernacle daertoe behoerende gestoffeert te hebben van goude ende van azyre: XVIJ s. VI d. gr.’ Zie Messager des Sciences historiques etc. Gand, 1858, bl. 90.
| |
[Gesellekens, (Jan)]
GESELLEKENS, (Jan) Beeldsnijder, te Brussel, omstreeks 1469. - Zie Archives des Arts etc., par A. Pinchart; Gand, 1860, Tom. I, p. 49.
| |
| |
| |
[Geurtzen (Wouter)]
GEURTZEN (Wouter) wordt als een kunstenaar in ijzerwerk vermeld, die, in het begin der XVII. eeuw, bloeide te Amsterdam, Behalve het kunstige uurwerk op den toren der Oude kerk aldaar, dat in het gansche land tot model werd gevolgd, maakte hij ook ‘yzeren tralien met loofwerk en krullen door-vlochten, ja zelfs voor uytheemsche Princen, als Sweden en andere. Onder alle staan alhier twee traliën, zeer kunstigh, d' eene op de Singel, by de Gasthuis Molesteegh, en d' andere op 't Rokin; in deze eerste staat een Moor met een pyl in de hand, zoo konstigh mot den hamer gesmeed, als men van koper of metaal zou kunnen gieten.’ Zie M. Fockens, Beschryving van Amsterdam enz. Ibid., 1662, in 12o., bl. 195. - In de Oude kerk, aldaar, staat zjjn Grafschrift: ‘Hier ligt begraven wouter geurtzen, obijt den 24 October Ao. 1638,’ zijnde dit door D.F. ontdekt, die het in De Navorscher, VIII, bl. 249 heeft meêgedeeld en tevens eene proeve van zijn kunstwerk aanwijst in den Gevel eener Smederij, in de Beulingstraat, die er nog is te zien.
| |
[Ghesquière (Napoleon François)]
GHESQUIÈRE (Napoleon François) is bij Immerzeel vermeld. - Ik laat er op volgen, dat hij na eene langdurige en smartlijke ziekte, ‘in den ouderdom van 49 jaren, te Gent, overleden is.’ Zie De Eendragt, van Gent, 1862, Nr. 16.
| |
[Gheyn, (Jacob de)]
GHEYN, (Jacob de) de Oude. - Zie nog over zijn geslacht in dit Aanhangsel op BORCHT, (Jacob van, of van der) - Verder over zijn huwelijk aan het slot van het Artikel STALPERT, (Daniel) ofschoon dit voor mij niet duidelijk is, dewijl er geen jaartallen vermeld zijn, en het ook op den Jonge jacob de gheyn doelen kan. - Eene zeer zeldzame zinneprent op Het afbreken van het Kasteel van Antwerpen, met Hollandsch, Fransch en Latijnsch onderschrift, met het adres van W. Hacht, jac. de gain inv. et fec. 1577, zal niet zijn van onzen jacob, maar van zijn vader, jacob jansz. van de gheyn - Zie aldaar. - Deze, minder als graveur bekend zijnde, gaf aanleiding, om onzen jacob daarvoor te houden, die toen slechts 12 jaren oud was, zoodat dit alles zoo staatkundig doordacht ontwerp, toch wel niet door hem invenit zal zijn.
| |
[Gheyn, (Jacob de)]
GHEYN, (Jacob de) de Jonge. Door een oorspronklijk bewijs ben ik in staat gesteld aangaande den tijd zijner geboorte eenig licht te geven, die gesteld wordt, omstreeks 1594, te Amsterdam, te hebben plaats gehad. - Zie daarover dit Aanhangsel, op BORCHT. (Jacob van, of van der) - Reeds in 1620, was onze jacob in Zweden gevestigd, en met zijn vader bezig in kunstzaken te handelen, zooals blijkt uit de volgende Resolutie der Staten-Generaal van 19 September, 1620: ‘Is jacques de gheyn geconsenteert dat hy naer Sweeden uyt dese landen ten dienste van Zyne Majesteit sal moegen doen transporteren by zyn zoon, jacob de gheyn, sonder convoy te betalen, in vyff caskens, gemerckt met het merck van den Coninck ende genombereert 1. 2. 3. 4. 5., acht constrycke stuckens, soo geschildert als mette penne gemaeckt, om die Zyne Majesteyt te laten sien, mits by den suppliant stellende solvente cautie, dat hy de voers. caskens, genombereert als voeren, met de acht constrycke stucxkens, soo geschildert als met de penne gemaeckt, binnen den tyt van drie maenden naestcommende weder in dese landen sal brengen, ter plaetse daer die ten comptoire aengegeven sullen syn, by pene van daervan te betalen het recht van convoy daertoe staende.’ - Nu wordt het jaar 1594, als dat zijner geboorte gesteld, aenneemlijk, en 1610, benevens andere meeningen, moet vervallen. Ook nu kunnen de graveerwerken, met het jaar 1616 beteekend, door mij betwijfeld, wel van dezen Jongen jacob zijn. - In 1647, verscheen, te Parijs, Lostelneau, le maréchal de Bataille, avec figures de j. de gheyn c. r. in fo. Zou hij dan ook in Frankrijk werkzaam zijn geweest? - Verder is het aanneemlijk, dat de
| |
| |
hier volgende graveur van dien naam weder een zoon van onzen jacob, den Jonge, kan geweest zijn.
| |
[Gheyn, (Jacob de)]
GHEYN, (Jacob de) een derde van dien naam, en, waarschijnlijk, een zoon van jacob de gheyn, den Jonge. Duidelijk leest men in de Archiven der Admiraliteit, te Amsterdam: ‘26 Nov., 1693, Gegeven aan jaques de gyn, voor Teekeningen en Kaarten van Geertruidenberg, aan zyne Excell. ende dezen Rade vereerd, ƒ200.’ - Zie De Navorscher, XII., bl. 275.
| |
[Gheyn. (Steven de)]
GHEYN. (Steven de) - Zie in dit Aanhangsel op BORCHT. (Jacob van, of van der)
| |
[Gillissen (Pieter)]
GILLISSEN (Pieter) was een vervaardiger van landkaarten, dien, ik om der geschiedenis wil hier vermelden moet, en wel zoo als dit door het volgende bewijs uit de Resolutiën der Staten-Generaal, van 31 Mei, 1622, blijken zal. ‘Gelesen do requeste van pieter gillissen, gesworen landtmeter, versoeckende betaelinge van een declaratie ende recompence voor twee Caerten van Vlaenderen, aen haere Ho. Mo. ende eene aen den Raedt van State gelevert, by hem, deur last van syn Excie (Maurits), met groote moeyten ende costen gemaeckt, alsmede dat hy heeft ontdeckt ende aengewesen een bequaem middel, om die quartieren van Vlaenderen met het deursteecken van verscheyden dycken opte limiten van den vyandt seer te verstercken; versouckende mede acte, om deselve syne caerte alleene te mogen maecken voor die geene, die in eedt van 't land syn. Waerop geresolveert, is het versouck van recompens ende betalinge van de declaratie gelast, te stellen in banden van den Raedt van State, om daerop te disponeren. Ende aengaende tverder versouck hebben haere Ho. Mo. geaccordeert dat den suppliant sall worden gegeven acte om voor den tyt van drie jaeren alleene te mogen maecken in geschrifte syne voers. Caerte van Vlaenderen, sonder dzelve te drucken off aen iemant anders te leveren als aen die gheene die in eedt van 't land syn, twelk hy by eedt sal beloven, eer ende alvorens hem die acte sal worden gegeven. - 1 Sept. 1622. Is pieter gillissen, gesworen lantmeter, toegeleet de somme van hondert vyftich guldens voor alle zyne pretensiën, ende in volle voldoeninge van deselve, ter cause van costen ende moeyten by hem gedaen door last van zyne Princelycke Excie, omme de quartieren van Vlaenderen te brengen in eene pertinente Lantcaerte op haer juiste mate, ende principalick omme te verthonen de ware gelegentheyt van de voers. quartieren, hoe ende in wat voegen, met deursteecken van dycken ende tleggen van de forten, den algemeenen vyant het meeste affbreuk soude cunnen gedaen worden, ende dat boven d'ordonnantie van den Raedt van State van de somme van drie hondert twaelff guldens, 12 stuyvers, by den Raedt van Stacte hem toegeleet den 24 Augusti laestleden.’
| |
[Ginkel (Johan Godfried van)]
GINKEL (Johan Godfried van) werd, in 1828, te Utrecht geboren, en is te Amsterdam, in 1863, overleden. In 1854 huwde hij met Mejufvrouw C.M. Bettinck, te Utrecht, bij wie hij twee kinderen, in leven, achterliet. Hij was een leerling van j. liefland, doch heeft de kunst slechts als een tijdelijk hulpmiddel te baat genomen, om zijne studiën als Evangelisch Zendeling te kunnen voortzetten, doch welk plan in de geboorte is blijven steken, waarvan het gevolg was groote behoeftigheid voor zijn gezin. - In 1859 heeft hij een stukje uitgegeven, getiteld: De Christelijke liefde kortelijk geschetst enz.; Utrecht, in 8o., 16 blz.
| |
[Giordano. (Lucas)]
GIORDANO. (Lucas) - Zie op JORDAENS. (Lucas)
| |
[Giudice. (Giovanni Francesco)]
GIUDICE. (Giovanni Francesco) - Het volgende levensberigt, door Dr. Wap in den Algemeene Konst- en Letterbode, voor 1861, Nr. 13, geleverd, laat ik hier volgen: ‘Een Italiaansche architect in de Nederlanden. - carlo giovanni francesco giudice, hier te lande bekend en zich schrijvende als joannes of
| |
| |
jan giudice, werd, den 5. Januarij, 1747, geboren te Dulciaghi (Dolzago), plebis Uglini in het Bisdom van Nieuw-Como, en is overleden te Rotterdam, den 17. Mei 1819. - In 1774, behaalde hij den prijs van ƒ150 voor de fraaiste teekening (zonder begrooting), ingeleverd aan de stad Groningen, ter beantwoording eener door haar uitgeschreven vraag, tot het bouwen van een nieuw Raadhuis. Zijne kenspreuk, daarbij gevoegd, luidde: ‘per la gloria e per l'onore.’ - Zie daarover de Nederl. Jaarboeken, maand Mei, 1775. - In 1776, werd hem het maken van planteekeningen en bestekken voor de te bouwen (en onder zijn opzigt ook tot stand gebragte) R.K. kerk, in de Leeuwenstraat, te Rotterdam, toevertrouwd. - In 1785, vervaardigde hij de teekeningen voor het Admiraliteits-gebouw op 's Lands werf (thans het Rijks-Entrepôt), in diezelfde stad, dat daarnaar ook is voltrokken. - In 1786 (16 Mei), werd hij aangesteld tot Architect en Inspecteur-generaal der gebouwen, loodsen, huizingen enzv. van het Ed. Mog. Collegie ter Admiraliteit op de Maze, in welke ambtsbediening hij heeft gebouwd en veranderd alles, wat sedert dien tijd bij dat Collegie is daargesteld. In 1795 (24 Sept.), in diezelfde kwaliteit, bij het vereenigd Departement van Rotterdam en Vlissingen benoemd, heeft hij, als zoodanig, tot stand gebragt het Gebouw op de Werf, te Helvoetsluis, met nog eenige andere gebouwen en huizen, aldaar. - In Januarij, 1807, stelde Koning Lodewijk hem aan tot het voeren der hoofd-directie over alle vernieuwingen, veranderingen enzv., benoodigd geworden door de ramp der stad Leyden, in welke betrekking hij tot het laatst van 1809 werkzaam bleef. - In datzelfde jaar, belastte die Vorst hem met het ontwerpen van plannen en bestekken voor de uitbreiding en verfraaijing der nieuwe stad Assen, in Drenthe, onder anderen, ook door het bouwen van een paleis, van kerken enz., aldaar, van welke werken de planteekeningen aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken zijn ingeleverd, doch, door de veranderde tijdsomstandigheden, niet tot uitvoering worden gebragt. - Behalve dit alles, werd hem ook nog door de Stedelijke Regering van Rotterdam opgedragen het ontwerpen en daarstellen van eerebogen en andere versieringen, ter gelegenheid der komst van Lodewijk Napoleon als Koning van Holland aldaar, gelijk ook van Keizer Napoleon, tot wiens tijdelijk verblijf, hij - in 1811 - er het Gemeenlandshuis inrigtte. - Sedert zijne vestiging te Rotterdam (die terstond bij zijne komst hier te lande plaats had), raadpleegde hem het Stadsbestuur steeds over alle belangrijke bouwplannen. Zoo werd hem in 1780 en 81 de verbetering, vergrooting en vernieuwing van het Raadhuis, aldaar, toevertrouwd; evenwel, de nood der toenmalige tijden verhinderde de verwezenlijking der teekeningen, door hem te dien einde ontworpen, en, met de noodige berekeningen en bestekken, ingediend. Zijn naam staat, onder anderen, in de Nieuwe Nederlandsche Jaarboeken, in Van Reyn's Beschrijving van Rotterdam, in de Historische Gedenkschriften van Lodewijk Napoleon, en in het Album van Leiden eervol vermeld. - 's Mans zoon (A.J.) en kleinzoon, (C.J.) beiden geachte burgers der stad Rotterdam, zijn in het bezit van de Afbeelding des talentvollen Bouwkunstenaars, wiens bekwaamheid zich, behalve in de reeds genoemde werken, ook nog deed kennen door het, in zijne woonstede, aanleggen van het Arsenaal, later de Kazerne; door de Concertzaal in de Bierstraat; door het Orgel, in de Groote-kerk; door het Buitenverblijf Woudenstein, aan den Schiedamschen Cingel; door de voormalige Bierbrouwerij, de Twee Leeuwen, op de Leuvehaven; door de Huizing en Azijnplaats ‘de Eendragt,’ aan de Schiekade, allen door sierlijkheid en smaak van aanleg uitmuntende, niet minder dan de fraaije woonhuizen der Familie van Hoboken (Leuvehaven), der Douairière van
| |
| |
Pallandt-Keppel (Nieuwehaven), der Wed. Van Reesema (Haringvliet), van den Heer Hoffman, en van den Heer van Casteel (beiden in de Boompjes) enz. - Te Schiedam, werd het St. Jacobs-gasthuis, met de kerk, naar zijne plannen en teekeningen gebouwd, ook het huis met de aangrenzende Branderij der familie Nolet, op de Haven. - Te Zegwaard, het Heerenhuis Palesteyn, van den Baron Osy, terwijl hij aldaar ook de Hervormde kerk in- en uitwendig heeft vernieuwd. - Te Voorburg, het Orgel, in de Hervormde kerk. - Te Leiden, het Katholijk weeshuis en de in eene kerk herschapen Saaihal. - Te Fyenoord, (in 1801) het Hospitaal, vroeger tot Pesthuis gebruikt. - Bovendien, was hij een beroemd aanlegger van Buitenplaatsen, in de omstreken van Rotterdam, Gouda, Voorburg, Voorschoten enzv. - Zie nog op URSEL. (François van)
| |
[Giudici. (Joannes)]
GIUDICI. (Joannes) - Zie in dit Aanhangsel op GIUDICE. (Giovanni Francisco)
| |
[Glen, (Jean de)]
GLEN, (Jean de) een Luikenaar, die op het einde der XVI. en in het begin der XYII. eeuw bloeide, beoefende in zijn vaderland de druk- en houtgraveer-kunst; ook kan men hem onder het getal der Luiksche schrijvers tellen, want zijn Werk: Des habits, moeurs, cérémonies, façons de faire anciennes et modernes avec les pourtraicts des habits taillés. Liége, Jean Glen, 1601, in 8o., is door de liefhebbers zeer gewild. - Zijn graveerwerk komt voor in het werk van zijn broeder J.B. Glen, Histoire pontificale, ou démonstration de la vraye église, fondeé par Jesus-Christ et les Apótres, avec les pourtraicts naturels des Papes, tailléz par jean glen, Liégcois. Liége, Arn. Coerswarem, 1600, in 4o. - Zie Catalogue de Borluut de Noortdonck; Gand, 1858, Nr. 2897 en 2936.
| |
[Goebouw. (Antonie)]
GOEBOUW. (Antonie) Ik kan hier de fouten in de jaartallen, door Immerzeel begaan, als zou hij in 1625, te Antwerpen, geboren, en, aldaar, in 1677 overleden zijn, verbeteren. - In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, wordt hij antoine goubau genoemd, die den 12, Mei, 1616, in, de kerk van St. George, aldaar, is gedoopt, en in de O.L.V. kerk, den 21. April, 1698, begraven. - In gemeld Museum berust van hem een Italiaansch Landschap, getiteld L'étude des arts à Rome, beteekend, en met 1662. Dit stuk heeft hij aan St. Lucasgild gegeven, om zijn verkoren Dekenschap af te koopen. In de Trouwkapel, in St. Jacobs kerk, te Antwerpen, is het Laatste Avondmaal, door hem op marmer geschilderd, aanwezig.
| |
[Goeje. (Pieter de)]
GOEJE. (Pieter de) Deze verdienstlijke kunstenaar is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik laat daarop volgen, dat hij den 17. Maart, 1859, te Haarlem, in den ouderdom van 80 jaren, overleden is.
| |
[Goes. (Jan van der)]
GOES. (Jan van der) - Zie in dit Aanhangsel op GERYT.
| |
[Goes. (Marinus van der)]
GOES. (Marinus van der) Later vond ik een berigt, dat de Graveur ignatius marinus, die zijne werken alleen met marinus beteekende, deze voornamen droeg, terwijl hij eigenlijk marinus robyn heette, en bij dien naam voegde Van der Goes, omdat hij, ongetwijfeld, van Goes, in Holland (Zeeland,) voortkomstig was. - Bij al de mij bekende auteurs, zelfs bij Weigel, worden zijne werken onder den naam van i. marinus vermeld, zoodat hierin volstrekt geene dwaling of onbekendheid bestaat. De toelichting in genoemd berigt betreft dus alleen den persoon, en werd toevallig in het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, ontdekt, namelijk, dat het één-en-dezelfde is. Hij werd in 1630 als leerling-graveur ingeschreven, en uit de Rekeningen blijkt, dat luc. vosterman, (sic) de Oude, hem in die kunst onderwees; in 1632 werd hij meester, en in de Rekeningen wordt deze Graveur eenvoudig genoemd marinus van der goes. Hij is te Antwerpen overleden, en er den 27. April, 1639, in de St. Jacobskerk, begraven. Zie Supplément au Catalogue du Musée d'Anvers, 1863, bl. XIV. - Het aangevoerde
| |
| |
is slechts voorwaardelijk aanneembaar, want de bekende gravuren van marinus zijn daardoor nog niet bewezen, werk van marinus van der goes te zijn. Regtens zullen het twee personen blijven, te meer, daar alleen de voornaam gelijk is, hetgeen niets bewijst, terwijl de naam marinus even goed een geslachtsnaam wezen kan.
| |
[Goier. (Martyn de)]
GOIER. (Martyn de) - Zie over hem op SYPENES. (Peter Jansz. van) Hij is, waarschijnlijk, de door mij vermelde GOYER. (.... de)
| |
[Goltzius. (Hendrik)]
GOLTZIUS. (Hendrik) Om der Geschiedenis wil, voeg ik hier nog bij ‘het Portret van Jan Bartsen en van Elisabet Waterland, schoonvader en schoon moeder van hendrik goltzius, borststukken, door hem, in twee rondjes, op dik maagdenperkament, wonderlijk-kunstig geteekend, met een bruine tint; de achtergronden bestaan uit twee alleruitvoerigst rijk gestoffeerde Landschapjes, zijnde de hoogsels in de portretjes eerst uitgesneden en daarna met wit gevuld; beteekend h.g. 1580, Om de ronden staat, in keurig Gothisch schrift, een vierregelig vers. Deze twee ware gedenkstukjes van onnavolgbare kunst komen uit het Cabinet van den Burgemeester Valckenburg, tot Haerlem.’ - Zie blz. 165 van den Catalogus van Mr. J. van Buuren, Bailluw van Noordwijkerhout enz., verkocht te 's Gravenhage, 1808. - Ik heb een idem Portretje van zijn schoonvader, Jan Barentz, bij den Heer jacob de vos, jacobsz., te Amsterdam, gezien, voortreflijk, met potlood of zilverstift, op perkament-tablet door hem geteekend, zijnde in een rond van ongeveer 70 streep Ned. - Beide namen zijn met onderscheiden verkortingen voor Barentszoon geschreven.
| |
[Goltzius. (Hubert)]
GOLTZIUS. (Hubert) Bij dit Artikel moet ik nog voegen, dat er een Calendarium historicum, Francfort, 1557, van hem bestaat, zijnde een destijds gedrukt Boek; op elk blad staan aan het hoofd de voornaamste historische bijzonderheden, op elken dag van het jaar vermeld. Het overige van het blad is wit, en dus eene soort van Agenda, waarin goltzius al het merkwaardige van den dag in het Hoogduitsch opgeteekend heeft. Er worden geen aanteekeningen van kunstenaars uit zijn tijd in gevonden. Dit berigt is mij door den bezitter van dien Historischen Almanak, den Ridder p.l. kuhnen, te Brussel, gezonden. - Verder moet ik nog een ander historisch feit meêdeelen, dat ten volle het berigt van Van Mander bevestigt, die opgetogen was over een Prachtwerk, door hubert uitgegeven, waaraan reeds lang vóór hem door talenten van den eersten rang hulde werd gedaan. Een exemplaar, stellig een overschoone druk, is nog aanwezig, waarin, met oud schrift, vijf aanteekeningen, tot 1639, over de bezitters van dat Werk (ook voor de Geschiedenis der Kunst belangrijk) worden gevonden, en dat verder verrijkt is met eene beschouwing over het Werk-zelf en al de latere veranderde en vertaalde uitgaven, door een later bezitter, den Kunstschilder izaak van der vinne, die in 1740 overleden is. De Titel luidt: Les images presque de tous les empereurs, depuis C. Julius Caesar jusques à Charles V. et Ferdinandus son frère, pourtraites au vif, prinses des medailles anciennes: non comme elles ont éste evulguées par cydevant, ains au vrai et par très grande cure et diligence. Ensemble aussy leur vie et leurs faitz, tant bons que mauvais, depaintz du pinceau historique. Dediées au puissant et très illustre Philippe Roy d'Espaigne, Naples etc., par hubert gholtz de Wirtzbourg, paintre en Anvers. Anno MDLVII. Livre 1. Achteraan, onder de goedkeuring: Imprimé en Anvers aux despens de hubertus goltz de Wirtzburg, paintre, de l'imprimerie de Gilles Coppenius de Diest. L'an MDLIX. Dan volgen de aanteekeningen: - 1.) ‘Gedenckenisse by wat voor persoonen dit bouck van hant tot hant altoos is bewaert geweest; eerst by maerten heemskerck selffs, die het in waerden gehouden heeft tot synen sterff- | |
| |
dach toe, welcke quam int jaer 1574, op den eersten dach October, doen geleeft hebbende 76 jaren, ende is begraven tot Haerlem, in de grote kerck, alwaer hy wel 22 jaren was kerckmeester geweest. - 2.) jacob rauwaert, synde geweest schilders leerlingh by heemskerck, ende een groot lieffhebber der konst, heeft dit bouck naer syns meesters overlyden bekommen, alsoo sy sonderlinge goede vrienden waren, want heemskerck hem by rauwaert tot Amsterdam ten huysen begaff, doen hy (met consent der magistraten) uyt de stadt Haerlem weeck, geduerende haere beleegeringhe in de jaren 1572 ende 1573. - 3.) cornelis cornelisz. schilder van Haerlem, dit bouck van rauwaert voers. te leen hebbende, heeft tselve met grootte moeytten daerna tot eyghen becommen, yets er voor schilderende, ende bleeff het voorts in al sulcken waerden by hem dat het noyt te koop en was, soo langh hy leeffden, twelcken syn eynde nam met den elfden dach November, 1638, out wesende 76 jaren. - 4.) Pieter Jansz. Beggyn, silversmit, (getrouwt met de natuerlycke dochter van Mr. cornelis, schilder voornoemt) is dit selve toegekommen by erfenisse, ende oock wederomme met noch veel andere konst, soo schilderyen, teyckeningen als prenten, verkoft int jaer 1639. - 5.) pieter saenredam, schilder, heeft dit bouck gekoft van Pieter Beggyn voornoemt, int jaer 1639, ende wederomme tselve inbinden laten ea versien, dat het voor meerder smette en vuylicheyt bewaert kan blyven. - Verder: ‘Dit boek van de Roomsche Keysers en Grickse dito door hubert goltzius is mogelyk wel het eenigste in de wereld op die wyse gedrukt, dat is te verstaen, soo met 2 à 3 kleuren; althans voor op de tytel meld hy dat de Keysers nooit voor die tyt soo gedrukt zyn; ik geloof ook niet, dat het na die tyt meer is gedaen, althans ik heb 't nimmer meer gezien; wel losse prenten hier en daer zyn er veel dusdaniger wyse gedrukt, maer geen heel boek; dierhalven mag men dit een allerraarst boek noemen.’ Vervolgens: ‘Het boek, wat ik op den 27 Maart, 1723, zeide gezien te hebben (namelijk een gelijk Hoogduitsch Exemplaar) behoorde, naar my berigt is, in eygendom aan paulus vermeulen, zynde een dogterszoon van pieter saenredam, als een voornaem schilder vermaard. Seker liefhebber wilde dit boek gaarne van hem koopen, maar hy wilde er niet af scheyden, zeggende: het mag niet verkogt worden, het moet in de familie blyven, het komt van myn grootvader etc. Deze vermeulen heeft ook zeer veele teekeningen van zyn grootvader saenredam, alsmede prenten van jan saenredam, een beroemd graveur, zyn oom, en mogelyk wel al de prenten die deze gemaakt heeft. De overige prenten, die vermeulen bezit zyn van mattham en van hendrik goltzius; zy leggen in 2 à 3 groote boeken, en hy wil daar niet een stuk van verkoopen. Daar zyn raare en mooye prenten van goltzius by, die ik nooit gezien had; egter is er niet alles, wat hy ooit gemaakt heeft, want sommige prenten, die ik wel ken, heb ik daar niet gezien; zy zyn meest alle schoon, bruin, en van de eerste drukken; mogelyk dat er ook al eenige prenten van verspreid zyn, want deze boeken hebben nu al vele jaren in handen geweest van luyden, die geen kennis van, nog liefde tot de konst hebben; evenwel het schynt, dat zy, volgens zekere testamentaire dispositie, zoo in hun geheel onder de familie moeten blyven, zonder iets daarvan te mogen vervreemden of verdeelen. De gemelde saenredam's zyn geweest, zoo ik meen, gelyk ook matham was, van de familie van den konstigen en allervermaardsten plaatsnyder henricus goltzius, en deze wederom van den autheur van dit boek hubert goltzius, en toen hy dit boek maakte schilder te Antwerpen, zooals op den titel te zien is. Uit het voorverhaalde kan men afmeten, dat dit boek in dien tyd by de groote kunstenaars al voor wat fraais en bysonders is gehouden, of althans dat het onder henlieden in
| |
| |
achtinge is gehouden om des autheurs wille, en dat zy daarom hebben begeert, dat het onder de nazaten by de konstwerken van de saenredam's, matham's en hendrik goltzius in bewaariug zoude blyven by een persoon van de familje, daertoe in der tyd geregtigd, of daertoe de naaste zynde, welke althans is paulus vermeulen, de broodweger; hoeveel jaren dit duuren moet of wanneer het ten eynde loopt, weet ik niet.’ iz.v.d.v., terwijl er, ten slotte, nog bijgevoegd is: ‘Eigenhandig geschreven door izaak van der vinne, aan wien dit boek behoorde, gelijk mij door zijn achternoef Lourens van Oukerken is gezegd; het werd in den boedel van gemelden L. van Oukerken verkocht, in 1817.’
| |
[Gommerse. (N.)]
GOMMERSE. (N.) ik heb voor niij liggen Bijbelsche Prenten, zes stuks, op één blad; te Dordrecht, by Jacob en Pieter Keur, en Amsterdam, by Pieter Rotterdam; op Plaat 29 staat n. gommerse fec.; ze zijn van middelmatige verdienste, veelal naar andere prenten gevolgd en op ééne grootte gebragt.
| |
[Goubau. (Antonie)]
GOUBAU. (Antonie) - Zie op GOEBOUW, (Antonie) ook in dit Aanhangsel.
| |
[Goubau, of Goebouw, (François)]
GOUBAU, of GOEBOUW, (François) werd te Antwerpen, 27 September, 1622, gedoopt. Zijne ouders waren Charles Goubau en Anna van der Poorten. Hij is, tusschen 1678 en 1679, te Antwerpen, overleden. In 1649-1650 werd hij als meester in het St. Lucasgild ingeschreven. Hij schilderde Portretten en historiële onderwerpen, en heeft voor de Groote kerk der Karmelieten, te Antwerpen, vervaardigd: St. Agatha, de eerste Kapel inzegenende, die aan de H. Maagd werd toegewijd, doch welk kunststuk in de vorige eeuw verdwenen is. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, en Suppllément, 1863, waarin tevens eene schilderij van hem, De Aanbidding van het II. Sacrament, vermeld staat.
| |
[Gousbloom, Gousblom, Goutsbloem of Goudtsbloem. (C.)]
GOUSBLOOM, GOUSBLOM, GOUTSBLOEM of GOUDTSBLOEM. (C.) Ik zag nog de volgende prenten met de bovenstaande verschillende beteekeningen van zijn werk, als: de Portretten der Zechelden, Jan van Galen, naar jan lievens, adres C. de Jonge, in fo. (Kopij naar m. mosyn). - M.H. Tromp, met een Zeeslag, naar denzelfden, adres Cl. de Jonghe, in fo. - Van Jb. van Wassenaar, in ovaal, adres van Th. van Beusecom, zijnde Nr. 1398, 1445 en 1462 van den Catalogus van Munnicks van Cleeff, Utrecht, 1860.
| |
[Goyen. (Jan van, of Jan Joseph van)]
GOYEN. (Jan van, of Jan Joseph van) Het is mij gebleken, dat hij jan joseph heette, gelijk bij het voltrekken van zijn huwelijk, te Leyden, staat aangeteekend: ‘18 Julij, 1618, jan joseph van goyen, schilder, Jonkman van Leyden, vergezeld met Annetye Willemsdochter.’ Zie De Navorscher, VIII., 1858, bl. 246, Noot 2. - Een zijner kapitale schilderijen berust op het Stadhuis, te 's Gravenhage, voorstellende een Gezigt op 's Gravenhage, uit het Z.O. te zien; h. 1 el 69 dm., br. 4 el 58 dm. Ned.
| |
[Goyer, (Anto. de)]
GOYER, (Anto. de) een glasschilder, die, in het midden der XVII. eeuw, te Utrecht, bloeide. In de Kameraarsrekening dier stad, 1644, leest men: ‘Item een Glas met wapen, aen anto. de goyer, 20 gulden. Item op 't Begynhoff, 12 gulden.’ Zie Dodt, Archief’, III. deel.
| |
[Graauw (Hendrik)]
GRAAUW (Hendrik) heeft ook geëtst. - Zie in dit Aanhangsel op DUQUESNOY. (François)
| |
[Gracht, (Quintin van der)]
GRACHT, (Quintin van der) een voornaam Metaaldrijver, die, in het midden der XVI. eeuw, te Antwerpen, bloeide. Hij is mij alleen bekend door zijn Portret, staande, regts gewend, voor eene tafel, waarop een Kunstboek, waarin hij bladert. In den witten grond een Epitaaf, waarop: quintinus a. fossa Bethun: Aet. an. 50. Daarboven Industriae favore, en onder, Dii coepta secundent, benevens een Wapenschild, waarop drie vazen. Daar naast zijn Wapen: veld, zilver, chevron azuur, waarop een schild, coupé, zilver en azuur; verder 3
| |
| |
Merletten, 2 en 1 om de chevron; helmteeken, een Markiezen-kroon, waaruit twee wilde beestenkoppen. Boven d.c.s.; onder quintin van der gracht, Goltsmidt tot Antwerpen; onder het portret, een sierlijk epitaaf, waarop staat: Je quintin du fosse ces beaux portraicts delaisse - A mes Enfans aymez, avecq une charge expresse - De les contregarder, et se resouvenir - Du vertueux Chemin que j'ay voulu tenir. - fraai gesneden- door johan w.(ierix), 1584, in kl. 8o.
| |
[Grave, (Lodewyk Frederik en Karel Domien de)]
GRAVE, (Lodewyk Frederik en Karel Domien de) was de zoon van Frederik Joannes en van Francisca Fallebout, geboren te Brugge, 11 Februarij, 1751. Hij leerde de grondbeginselen der Teekenkunst bij jan garewyn, en daarna zond zijn vader hem naar Holland, om handel in lijnwaad te drijven, bij welke gelegenheid hij in betrekking kwam met fagre (la fargue?), die hem als leerling aannam en zijne opleiding voltooide. In 1784, zette hij zich als schilder te Brugge neder, want omstreeks dien tijd werd frans kensoen (kinson Zie Immerzeel.) slechts 14 à 15 jaren oud, zijn leerling, die later een vermaarden naam in de kunst verworven heeft. - In verschillende Kabinetten, en ook in de O.L.V. kerk, te Brugge, zijn van de werken van lodewyk frederik de grave aanwezig. Hij is den 18. Junij, 1824, te Brugge, overleden. - Uit zijn huwelijk met Theresia Catharina de Ruddere, had hij 4 zonen, onder welke de derde, karel domien, geboren te Brugge, 9 Julij, 1798, zich hoofdzaaklijk in het vak der bouwkunde heeft onderscheiden; terwijl hij als leerling heeft gevormd den Heer pavot, thans Bouwmeester, te Brussel. karel domien was een der beste leden van het Bestuur der Academie van Brugge, waar hij, 20 December, 1859, ongehuwd, overleden is. Zie De Eendragt, van Gent, 1862, Nr. 17.
| |
[Grebber. (Frans Pietersz. de)]
GREBBER. (Frans Pietersz. de) Bij dit Artikel kan ik nog voegen, dat mij later is gebleken, dat hij in 1648 nog wel degelijk de kunst beoefende, als hebbende voor Prins Frederik Hendrik geschilderd, waarvoor de ordonnantie tot betaling aldus luidt: ‘S.H. aan frans pietersz. grebber, Schilder, tot Haerlem, de som van ƒ733-16, ter zake van 2 achtkante stukken met Kinderkens, by hem gemaeckt en gelevert voor de slaepcamer, in 't quartier van de Coninginne, in 't Hoff, in 't Noordeynde. Honsholredyk, 24 May 1646.’ Zie de Kunstkronijk, 1860, bl. 37. - Hieruit blijkt, dat De Jongh, in zijne Noot op Van Mander, alle geloof verdient, als hij zegt, dat grebber in 1648 nog leefde. Hij zal dan ook wel te Haarlem zijn overleden.
| |
[Grebber. (Nicolaas de)]
GREBBER. (Nicolaas de) Ik heb voor mij liggen een zeer schoon gegraveerd Portret van nicolaes de grebber, kniestuk, staande bij eene tafel, waarop een sierlijk gedreven zilveren vaas met deksel, welke hij met de linkerhand vasthoudt; in de regter eene graveerstift. Boven hem rijke gordijnen, waarop zijn wapen en daarbij een genius, die de gordijn ophoudt; en daar tusschen, op een tabletje, aetatis 64; onder, Ritrato da nicolo de grebber, orefice et argentero fato di mano del suo figlioulo Magare esendo d' la medmo. Profne. Adriano de Grebber Per suo ricordo. Lanno sals D.N.M.DC. VIII. Adi. 16. Octobre, in 4o., zeer zeldzaam. Bepaaldelijk was hij een voornaam kunstdrijver, gelijk door het prachtig zilver-werk om hem heen wordt aangewezen. Hij werd in 1544 geboren. Dit Portret is door de hand van zijn zoon vervaardigd en opgedragen aan den geleerden Adrianus, te zijner herinnering. De naam van De Grebber is zóó Nederlandsch dat ik hem hier meen te moeten gedenken, want er wordt aangevoerd ‘dat een De Grebber zich in overoude tyden uit Westfriesland met ter woon begeven heeft, naar de plaats, daar sedert Amsterdam gevestigd is.’ Zie Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, in fo., I, bl. 6, waar men tevens II, bl. 151 leest,
| |
| |
dat het aanzieniijk ambt van Schout, in 1445, door Klaas de Grebber bekleed werd. Of het door de hand van zijn zoon geschilderd, geteekend of gegraveerd is kan ik hier niet beslissen, dewijl de marge van de prent is afgesneden. Zeker is het intusschen, dat, naar de doopnamen te oordeelen, geen der bij ons bekende knnstenaars De Grebber zijne zonen, maar wel broeders-kinderen kunnen zijn. Ook is het klaar, dat het bovenvermelde Wapen, een staande Zwaan, hetzelfde is als door het Nederlandsche geslacht van dien naam, en reeds door Pieter de Grebber, in 1484, door Pieter Grebber in 1518, (een zilveren Zwaan, op een veld van azuur) gevoerd werd. - Zie Wapenkaart der Heeren Veertigen van Leyden, door abraham delfos. - Verder komt in een Wapenboek, met geteekende Wapens enz. van Nederlandsche geslachten een idem voor, alsmede op een daarin voorkomend Wapenbord der familie Swieten, in de St. Pieterskerk, te Leyden, is het 8. kwartier Grebber, een zilveren Zwaan, op een veld van keel, blijkbaar eene verandering van kleur, voor een anderen tak der De Grebber's. Nog vindt men verandering in dit Wapen op de Wapenkaart der aanzienlijke personen van de 7 Provinciën, door b. stopendaal fecit aqua forti, waarop voorkomen 3 zilveren Zwanen, 2 en 1, op een veld van keel.
| |
[Grimberg (C.)]
GRIMBERG (C.) wordt als kunstliefhebber, die de etskunst van 1820-1836 beoefende, vermeld. - Zie Catalogue de la Collection de m.c. cels, M.J.B. van Hulst, Bruxelles, 18 Mars, 1863. Nr. 420, c. grimberg, Paysage. Groupe de grands arbres, au bord d'une rivière. Eau-forte d'une grande finesse. Pièce rare.
| |
[Groot, (G. de)]
GROOT, (G. de) een onvermeld kunstenaar, van wiens werk ik heb voor mij liggen de Afbeelding van S. Franciscus Borgia, Hispanus, etc., dijstuk, staande bij eene tafel; voor hem, op eene kleinere idem, een gekroonde schedel enz., beteekend g. de groot fec., in fo. Bij de eerste beschouwing gelijkt zij naar eene prent van bloemaert.
| |
[Grypmoedt. (Geerlig)]
GRYPMOEDT. (Geerlig) Aldus schreef hij zijn naam, met eene t, op de door mij vermelde geëtste Landschapjes, welke ik voor mij heb, en die in den trant van h. fock en h. van brussel zijn bewerkt; h. 65, br. 72 str. Ned. zonder de marge; beteekend g. grypmoedt inv., 1780.
| |
[Guise (Pieter Jan)]
GUISE (Pieter Jan) is door Immerzeel vermeld. Ik moet daarop laten volgen, dat hij den 20. Junij, 1859, in den ouderdom van 45 jaren, te Hilversum, is overleden, nalatende eene weduwe M. van Ravenzwaay, en een zoon. Ik stel voor vast, dat er geen kunstenaar zoo hooggeboren is als hij, want hij zag den 6. October, 1814, op den Domstoren, te Utrecht, het eerste levenslicht. - Door hem zijn eenige studiën Liggende koeijen, schapen enz. op steen gebragt, in fo., beteekend p. guise f.
| |
[Gyselaar. (Nicolaas Cornelis de)]
GYSELAAR. (Nicolaas Cornelis de) Bij het reeds vermelde, wordt mij uit dezelfde bron medegedeeld, dat er nog een geëtst studieblad van zijne hand in het Prentkabinet, te Leyden, berust: Een naakt beeld, ter zijde te zien; twee naakte zittende figuren, en drie andere naakte beelden aan eene tafel zittende; h. 7 dm. 4 str., br. 5 dm. 8 str. Par.
| |
[Gyzen, of Gysels. (Pieter)]
GYZEN, of GYSELS. (Pieter) Bij dit Artikel kan ik bijzondere teregtwijzingen voegen, die in het Supplément op den zoo nuttigen historischen Catalogue du Musée d'Anvers worden gevonden. pieter gysels - niet gyzen - zoon van Pieter, en van Lucie Adriaens, is geboren en gedoopt te Antwerpen, den 3. December, 1621. In 1641, werd hij als leerling in het St. Lucasgild, aldaar, ingeschreven, en zou tot meester gehad hebben jan boots; en zoo hij ook bij een breughel geleerd heeft, zou dit jan breughel, de Jonge, kunnen zijn. Hij
| |
| |
is in genoemd Gild als Meester aangenomen in 1649, en tevens wordt vermeld, dat het doodgeld voor hem in 1690 of 1691 is betaald. - Uit dit alles blijkt, dat in mijn Artikel, naar het Ms. van Mols gevolgd, jan bauts, jan boots zal moeten zijn, en het jaar 1641, 1642, en 1690, 1691; doch dit hangt veel af van den tijd der boeking, dewijl de Nieuwjaarsdag van het Gild inviel op St. Lucas, 18. October. Zij dus, die na Januarij 1641 werden ingeschreven, vielen in 1642. Dit heeft legio verschillen in de juiste tijdsbepaling veroorzaakt, gelijk door den Raadsheer Mols reeds aangemerkt werd. Echter geloof ik, dat Mols zich kan hebben vergist, evenals ik mij zelf daarvan niet kan vrijwaren, maar ook anderen, vóór mij, als nog niet gevrijwaard zijn.
|
|