| |
E.
| |
[Edelinck (Gerard)]
EDELINCK (Gerard) is reeds vermeld, en ik voeg er bij, dat op zijn overlijden, in 1707, eene Medalje is geslagen. Zie De Navorscher, XIII. bl. 11.
| |
[Eeckhout. (Jacob Joseph)]
EECKHOUT. (Jacob Joseph) Op mijn artikel moet ik nu reeds laten volgen, dat deze verdienstlijke kunstschilder, den 25. December, 1861, te Parijs, overleden is.
| |
[Eeckhout. (G.v.)]
EECKHOUT. (G.v.) Bij dit Artikel voeg ik nog, dat de reeds vermelde Titel behoort voor het derde deel van Het Vermakelyk Landleven enz., door P. Nyland,
| |
| |
der Medicynen-doctor enz.; t'Amsterdam, Ibid., Marc. van Doornick, in 8o., en dat ik nog een Titel bezit van het Werk Den Naerstigen Byen-houder enz., bij denzelfden uitgever, in 4o., beteekend g.v. eeckhout f., voorstellende een Boerenerf met bijenstallen, waar een man, bij het zwermen der bijen, met een knuppel op een koekenpan slaat enz.
| |
[Ehnle. (Adrianus Johannes)]
EHNLE. (Adrianus Johannes) Deze verdienstlijke kunstenaar is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet het berigt van zijne echtgenoot, M.C. Masdorp, hier meêdeelen, namelijk, dat hij den 4. April, 1863, oud 44 jaren, te Haarlem, waar hij eenige jaren lang custos van Teyler's Stichting was, overleden is.
| |
[Ehrenberg. (W.(illem) van)]
EHRENBERG. (W.(illem) van) - Zie HARDENBERG. (Willem van)
| |
[Eillart, of Eillarts. (Jan)]
[EILLART, of EILLARTS. (Jan) Bij dit Artikel kan ik thans de oplossing eener groote vraag voegen, te weten, dat hij een Fries was. Op een Portret van Prins Willem I, de kop zeer groot, gr. in fo., staat joannes eillarts Frisius sculp. Deze prent was onder Nr. 1134 van den Catalogus van Dr. Munnicks van Cleeff, en is voor ƒ60, te Utrecht, 1860, verkocht. De gravure is van midddelmatige verdienste en het hoofd gelijkt weinig op de bekende afbeeldingen van dien Vorst, doch zij behoort tot de zeldzame prenten.
| |
[Elshoecht, (Jan)]
ELSHOECHT, (Jan) een beeldhouwer in marmer en hout, geboortig van Brussel, die zich, in 1762, te Rijssel gevestigd heeft. Zie den Messager des Sciences hist. etc.; Gand, 1858, p. 100.
| |
[Elven. (Tetar van)]
ELVEN. (Tetar van) - Zie op TETAR VAN ELVEN.
| |
[Emaus. (G. of P.)]
EMAUS. (G. of P.) - Zie de volgende, EMAUS DE MICAULT. (Gerhardus)
| |
[Emaus De Micault. (Gerhardus)]
EMAUS DE MICAULT. (Gerhardus) Naar aanleiding van eenige geëtste prentjes, in vroeger tijd door emaus vervaardigd, en eenig mondeling berigt, heb ik hem in dien geest reeds op g. of p. emaus vermeld. Later is mij door den toen nog in leven zijnden verdienstlijken kunstliefhebber en beoefenaar zelven de noodige bouwstof verschaft, om deze misvatting, naar waarheid, te herstellen. gerhardus emaus de micault, Lid van de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten te Amsterdam, en van onderscheiden buitenlandsche Genootschappen, ontvanger der Belastingen te Culemburg en later te Gouda, werd geboren te Dordrecht, 27 Februarij, 1789. Zijn vader Pieter was regter bij de Regtbank aldaar, en zijn grootvader Burgemeester te dier Stede. Het geslachtsregister dezer familie is van oude dagteekening. Het wapen voert in een zilver veld een rooden toren, op den helm een rooden steenbok, terwijl de kap van het wapenschild rood met zilver is. Ofschoon eene oud Nederlandsche familie, is zij echter uit Bourgondië voortkomstig. In 1361 gaf Philips, Hertog van Bourgondië, het bovengemelde wapen aan den eerbaren burger Hans Emaus, in Utrecht, benoemde hem tot Burgemeester van 's Hertogenbosch, en verleende hem groote privilegiën, daar hij uit oorkonden bewees, dat zijne voorvaderen, in 1099, als Kruisridders onder Hertog Godfried van Bouillon, Jerusalem hielpen veroveren, en zich voornamelijk hadden onderscheiden bij het vlek Emaus, vanwaar hij den naam voerde en tot wapen een vasten burg bekwam. In 1404 stond zijn zoon, Erasmus, in dienst van Philips den Goede; in 1476 viel diens zoon Johan in den slag bij Murten tegen de Zwitsers, onder Karel den Stoute. Het wapen werd in 1536 door Karel V., te Gent, geconfirmeerd. Onder de Keizerin Maria Theresia werd gemeld wapen in het Archief te Weenen opgenomen, ten verzoeke van Jacob Emaus, te Dordrecht. - Van zijne jeugd af aan had hij eene voorliefde voor de kunst, doch mogt zich daaraan niet wijden, aangezien hij voor het Notarisambt werd opgeleid, en later bij 's Rijksbelastingen, te 's Gravenhage, is geplaatst. Eerst toen hij Rijksontvanger werd, vond hij meer tijd voor zijne studie naar de
| |
| |
natuur, terwijl hij met den Majoor bagelaar en met den Ritmeester janson in kennis kwam, en daardoor in de gronden der etskunst, en van den laatste in het schilderen onderwezen werd. Met vlijt en ijver hèeft emaus veel kunst, vooral etswerk, vervaardigd, dat van goed en vlug teekenen getuigt, en zekerkeid van etsnaald toont te zijn. Ik laat hier de beschrijving volgen van een compleet exemplaar van zijn etswerk. - Het bedraagt zes en veertig stuks; hiervan bestaan van sommige eerste en tweede staten, en enkele etsdrukkeu, meestal van eigen vinding, terwijl de meesten bedrijven uit den militairen stand voorstellen, bij voorkeur veldslagen, schermutselingen, bivouakken enz.; verder boerenerven, en wat het landleven zooal oplevert. De laatste 5 stuks zijn Landschapjes, onderscheiden boomstammen, elk met een jager gestoffeerd, die even zooveel verschillende jagten aanduiden. De zesde plaat is mislukt en vernietigd. De eerste twee proeven zijn van 1818 en 1819, en sedert heeft hij eerst van 1852 tot 1863, onafgebroken, de genoemde etsen vervaardigd, zijnde alle van kleine afmeting, en beteekend emaus f. of g. emaus f. aqua forti. Alleen Een Dorp, waar eene kerk in brand staat, en eene schormutseling tusschen zeven ruiters is voorgesteld, waarvan er twee zijn neêrgesabeld; op den tweeden grond krijgsvolk in zwaar vuur; is niet beteekend; h. 126, br. 169 str. Ned., en een Vertrek, bij een groot vuur, waarover een ketel hangt, een kozakken menage voorstellende; op den voorgrond een aan den arm gekwetst officier in gesprek met een ander, die een berenvacht om heeft; h. 104, br. 192 str., is bijna onzigtbaar op den schoorsteen beteekend. - Dit zijn zijne afgewerkte etsen; hij heeft er nog eene onderhanden, het Kruidhuis, in een Hartekamp, waarover hij mij den 25. October, 1863, uit Gouda, schreef, dat hij zoo lijdende was ‘dat die plaat wel in dien staat blijven zal.’ Het bovenvermelde voor de pers gereed zijnde, ontvang ik berigt, dat hij den 25. November, 1863, te Gouda, is overleden, nalatende eene eenige dochter Mevrouw M.C. de Leuw. Met hem sterft de manlijke tak zijner familie uit en ook die van Micault, zijnde de aangenomen naam zijner grootmoeder, eene familie van Henegouwschen adel, die onder Keizer Karel V. aanzienlijke ambten bekleedde; onder anderen Jehan de Micault, thesorier-generaal, wonende te Dordrecht. - De Heer emaus laat eene kleine verzameling fraaije schilderijen van oude meesters, teekeningen, prenten en etsen na, waaronder een aanzienlijk getal van jan en caspar luiken, benevens een groot aantal teekeningen van zijne eigen hand. - Hij heeft ook een boekje geschreven, de Amuletten in haren oorsprong en verderen voortgang; Culemburg, F. van Langeveld, 1847, in 8o., waarvoor de platen door hem zijn del. et lith.
| |
[Enchus. (Jan Nicolaas van)]
ENCHUS. (Jan Nicolaas van) - Zie op NICOLAAS (Jan) van Enkuizen.
| |
[Engelbrecht, (Cornelis)]
ENGELBRECHT, (Cornelis) van Leyden, de vader, reeds door mij vermeld. - Zie nog verder over hem op MEESTER. (E.S.)
| |
[Engelbrechtsz, (Cornelis)]
ENGELBRECHTSZ, (Cornelis) de Jonge. - Aan het slot van mijn Artikel leze men nog: Hij had drie zonen, cornelis cornelisz. kunst, pieter cornelisz. kunst en lucas cornelisz. de kok. - Zie aldaar. - Verder moet ik berigten, dat zijn naam cornelis engebrechtsz. staat geschreven, zoo als die in de stedelijke Archiven van Leyden, van 1494 - 1522 voorkomt. - Zie de Noot 5, bl. 245 van den Navorscher, VIII, 1858, waar tevens bijgevoegd is, dat ‘zijne weduwe Fye, vertrok na zijn dood, in 1533, naar Delft.’
| |
[Engelsman. (Jan Maertsz.)]
ENGELSMAN. (Jan Maertsz.) Bij C. van der Woude, Kronyk van Alkmaar, enz., 's Gravenhage, 1746, vond ik, op bl. 87: ‘1643. In dit jaar worde het konstige ende kostelycke nieu gebacken Glas in 't zuyderkruys van de kerck gemaeckt, door den excellenten glasschryver jan maertsz. engelsman.’
| |
| |
| |
[Engesmet. (A.)]
ENGESMET. (A.) Een der vijf zinnen, de Smaak, naar pieter quast, is door hem met de etsnaald gekopieërd, en alzoo andersom voorgesteld. Zij is niet afgewerkt en laat, bij vergelijking met het origineel, voel te wenschen over.
| |
[Euverlander (Klaas Lourisz.)]
EUVERLANDER (Klaas Lourisz.) ‘is een voortreffelyck Beeldthouwer in hout en steen, en een goede boetseerder; hy heeft op zyn kunst Vranckryck, Italiën en andere landen doorgereyst, en wyders soo in koophandel, arbeid als andersins de meeste deelen des wereldts omgezworven; is kortelingh gekomen van een vierjarighe reyse uit vreemde landen, daer hy veel ervaren heeft; gaet met den eersten wederom met een goedt cargasoen heenen, om sonderlingh te handelen met de wydt-gelegene Natien, in zijn 59jarigen ouderdom.’ Zie H. Soeteboom, Zaanlands Arcadia enz., Amsterdam, 1658, in 12o., bl. 676, die hem als uit het dorp Jisp voortkomstig opgeeft.
| |
[Evans. (Sophia Wilhelmina)]
EVANS. (Sophia Wilhelmina) Bij het reeds door mij gegeven Artikel van s.w. evans moet ik nog voegen, dat die Voorletters de namen eener vrouw zijn, en wel blijkens een zeer lief portretje van Frederica Louisa Wilhelmina, Prinses van Oranje en Nassau, in ovaal gevat, beteekend sophia w. evans fecit. Dit portretje gaat vergezeld van twee bladzijden druk, waarin voorkomt, dat deze afbeelding door haar is opgedragen aan Carel George August, Erfprins van Brunswijk-Wolfenbuttel enz., in het koper gebragt door sophia wilhelmina evans; verder een vijftien-regelig vers, doelende op het huwelijk van dit Vorstlijk paar, en aldus eindigende: ‘Doorluchtig Vorst! die in 't oorspronglyke u verblydt, - U zy haar Beeldtenis door myne stift gewyd!’, door Jan Scharp, Predikant, te Rotterdam, voor haar vervaardigd.
| |
[Everdingen. (Aldert, of Allart)]
EVERDINGEN. (Aldert, of Allart) In de Galerie d'Arenberg, à Bruxelles, par w. burger, Paris et Bruxelles, 1859, bl. 64, vond ik eene gegronde aanwijzing, dat onze schilder zich allart schreef. Er is slechts ééne ets door hem, bij Bartsch, onder Nr. 55, vermeld, en ééne schilderij te Koppenhagen bekend, waarop zijn doopnaam voluit voorkomt.
| |
[Everdingen. (Cesar van)]
EVERDINGEN. (Cesar van) Bij dit Artikel moet ik nog voegen, dat in de Oranjezaal in 't Huis ten Bosch, bij 's Gravenhage, berust de Geboorte van Louise de Coligny (moeder van Prins Frederik Hendrik), met veel bijwerk enz., door cesar van everdingen geschilderd, zóó schoon, ‘dat het tusschen de schilderijen van g. dou en a. van der werff niets verliezen zou.’ Verder nog De vier Muzen, geheel in den trant van jan lievens. Zie Beschryving der Oranjezaal enz.; 's Gravenhage, Van Cleef, 1821, in 8o., bl. 14 en 46.
| |
[Eyck. (Hubert en Jan van)]
EYCK. (Hubert en Jan van) Ik kan niet nalaten, het volgende hier nog meê te deelen: ‘On ne trouve point de traces certaines de la famille de Van Eyck, avant hubert, qui illustra ce nom à Maseyk en 1366.’ Dit verklaren alle arbeiders aan het werk: Les anciens peintres Flamands, leurs vies et leurs oeuvres, par J.A. Crowe et G.B. Cavalcaselle. Traduit par. O. Delepierre etc. Annoté et augmenté de documents inédits par Alex. Pinchart et Ch. Rulens; Bruxelles, F. Heussner, 1862, in 8o., Tom. I, bl. 29, terwijl ik verklaar, voor alsnog joannes van brugge voor den vader der twee broeders te houden, tot zoolang het door mij aangewezen spoor met meer afdoende bewijzen zal worden betwist. Niet weinig pleit er voor, dat de Gebroeders één meester hebben gehad van groot talent, zoo bevorderlijk voor hunne reeds vroege geleverde uit-stekende werken, en dat 's meesters werk dusdanig veel overeenkomst heeft met het hunne, dat dit reeds voor dat der beide broeders werd gehouden. Zie bij mij op deae broeders, VAN EYCK, en op BRUGGE, (Joannes van) alsmede op VANDETAR. (Jehan) - Later las ik: ‘In 1860 heeft de Gemeenteraad van Maseyk beslo- | |
| |
ten, een kolossale groep ter eere der Gebroeders van eycken op eene openbare plaats in hunne stad te doen oprigten. leopold wiener is met het vervaardigen er van belast.’ Zie De Eendragt, van Gent, 1860, Nr. 4. - Verder heeft de Heer Weale, te Brugge, in 1861, te Brussel, uitgegeven: Notes sur Jean van Eyck (32 bladen), waarin hij meent, den abt Carton en den Graaf de Laborde op vele punten te hebben weêrlegd. Zie daarover den Messager des Sciences hist., etc.; Gand, 1862, bl. 115.
| |
[Eycken. (J.B. van)]
EYCKEN. (J.B. van) ‘Te Brussel is dezer dagen de kunstschilder j.b. van eycken overleden.’ Zie De Eendragt, van Gent, 1861, Nr. 19. - Deze zal, waarschijnlijk, een zoon geweest zijn van zijn vermaarden naamgenoot, door Immerzeel en mij vermeld.
| |
[Eyckens. (Karel)]
EYCKENS. (Karel) - Zie YKENS, of EYCKENS. (Carolus)
| |
[Eyckens, (Pieter)]
EYCKENS, (Pieter) de Jonge. - Zie nog over hem op YKENS, (Pieter) de Jonge.
|
|