| |
| |
| |
D.
| |
[Daalem. (J. van)]
DAALEM. (J. van) - Zie op VROOM. (J.C. de)
| |
[Dalens, (Dirk)]
DALENS, (Dirk) een nog onvermeld landschapschilder, onderscheiden van den Ouden en den Jongen van dien naam, hetwelk ik door een jaartal bevestigd vond. In de Ordonnantieboeken van Prins Frederik Hendrik, over de jaren 1637-1650 komt, namelijk, voor: ‘Betaald aan dirk dalens, schilder, voor het maken van vier groote Schoorsteenstucken, in het Huys in het Noordeynde, te 's Gravenhage, het stuk tot ƒ300, makende ƒ1200, 's Hage, 12 Mei, 1648.’ - Zie Kunstkronijk, 1860, bl. 87.
| |
[Dambrin (P.M.)]
DAMBRIN (P.M.) is reeds vermeld. Hij was een Franschman, die, op het einde der vorige en in het begin dezer eeuw, te Middelburg woonde, en voornamelijk miniatuurportretten schilderde. De Portretten van hem en zijne vrouw, door pieter gaal, naar tischbein, geschilderd, zijn in het bezit van den Heer jacobus cornelis gaal, te Kampen, die mij dit berigt heeft meêgedeeld.
| |
[Dame. (Joh.)]
DAME. (Joh.) Dit is de naam van den schilder van het Portret van den Luit.-Admiraal Piet Hein, door willem hondius, in 1629, in fo. plano voortreflijk gegraveerd. Deze johannes dame is stellig dezelfde, die reeds door mij op VET (Jan Dame de) werd vermeld. Het Portret is door hem in het jaar van zijn overlijden, 1625, toen Piet Hein 47 jaren oud was, geschilderd.
| |
[Damissen. (Lucas)]
DAMISSEN. (Lucas) - Zie nog over hem op HALS. (Dirk van)
| |
[Dancx. (F.)]
DANCX. (F.) Deze kunstgraveur, dien ik op catharina questiers, als reeds in 1655 werkzaam, heb vermeld, moet een andere zijn dan frans danks, - Zie aldaar. - of de geboorte- en sterftijd zijn èn door Imnmerzeel, èn door Bryan-Stanley, onjuist geboekt.
| |
[D.D.P.]
D.D.P. - Zie op DUPRÉ, (Daniël). - Deze initialen komen, met het jaartal 1777, voor, op een geëtst bergachtig Landschapje, met een waterval bij een brug, waarover een herder vier schapen den weg opdrijft enz.
| |
[Deelen, of Delen. (Dirk van)]
DEELEN, of DELEN. (Dirk van) Bij dit Artikel kan ik nog het volgende meêdeelen; ‘Te dezer dagen, op het Stadhuis te Arnemuiden zijnde, zag ik, voor zoover ik het beoordeelen kon, eene uitmuntende schilderij van dirk van delen, door hem, in 1656, aan die Stad vereerd. Op een afzonderlijk houten bord, dat, naar ik vooronderstel, vroeger in de kerk gehangen heeft, staan de volgende bijzonderheden van den schilder vermeld: dirk van delen heeft dit opgerigt ter gedachtenis syner weerde en lieve Huisvrouwen, Maria van der Gracht, oudt zynde 62 jaar, overleden den 30. Augustus, 1650. Catharina de Have, overleden den 4. December, 1652, oudt synde 34 jaren, mitsgaders Johanna van Balen, oud synde 68 jaren, overleedt den 16. December, 1688. Later is er bijgeschilderd: ‘De Heer dirck van delen, overleden den 16. Mei, oudt synde 66 jaren.’ Zie De Navorscher, VIII, blz. 352. - Hierdoor wordt mijn vermoeden bevestigd, dat hij in 1605 moet geboren zijn.
| |
[Delen. (Jan van)]
DELEN. (Jan van) - Zie op VOS. (Marcus de)
| |
[Deleu, (François)]
DELEU, (François) een kunstgraveur, van wiens werk ik het volgende vond vermeld: La Vierge, buste in ovaal, in fo., waaronder: Gravé d'après raphael par f. deleu, élève de la Calcographie Royale de j. goubaud, à Bruxelles; en: 1er prix de gravure décerné à fois deleu par j. goubaud. Zij is, inderdaad, fraai bewerkt. - Ik heb daarbij voor mij liggen nog twee gelijke Idem, die mede naar denzelfden prijs hebben gedongen, als van m.c. khonraad en van p.a. van hamme, en die beiden den tweeden prijs hebben behaald; insgelijks
| |
| |
goed bewerkt, doch minder het ideaal van raphael's Madona wedergevende, dan die van deleu.
| |
[Delff (Willem Jacobsz.)]
DELFF (Willem Jacobsz.) is bij Immerzeel vermeld. Hoe deze beroemde graveur in vertrouwen en hoog aangeteekend stond, blijkt uit het volgende octrooi, waarbij hij, zonder bepaalde aanvraag voor elke zaak, volle vrijheid bekwam, om alles uit te geven, en slechts een exemplaar aan de Staten Generaal had te vertoonen, waarvan mij nimmer een gelijk geval is voorgekomen. ‘Is wilhelm jacobsz. delff, plaetsnyder ende borger binnen Delft, geaccordeert Octroy voor den tyt van acht jaren naestcommende, dat nyemant in de Vereenichde Provinciën hem en sal moogen vervorderen zyne contrefeytselen, die hy voertaen sal snyden, nae te snyden off te etsen, doen naesnyden noch etsen in eenigerhande manieren, int groot noch int cleyn, hoe 'tselve sall mogen wesen, sonder des Suppliants consent, ofte elders naegesneden ofte geëtst in de Vereenichde Provinciën te brengen om die te vercoopen, opte pene ende verbeurte van sulcke naegesneden ofte geëtste contrefeytsels, ende daerenboven van de somme van ses hondert carolus-gulden, mits dat hy suppliant nyet nieuws en sal uytgeven, voer dat hy 'tselve ter vergaederinge van haere Ho. Mo. sal hebben verthoont.’ Resolutie der Staten-Generaal, 22 Julij, 1622. - In een idem van 17 Mei, 1623, vind ik de belooning voor de bij ons bekende portretten vermeld: ‘Is willem jacobsz. delff, plaetsnyder, toegeleyt hondert sesthien guldens, voer dat hy heeft gelevert 29 effigiën op wit satyn van zyne Co. Mat. van Bohemen ende Coninginne, voer de heeren Gecommitteerde van haere Ho. Mo. Vergaderinge, ider effigie tegen vier guldens.’ - Verder in een idem, van 23 Januarij, 1624: ‘Synde by willem jacobsz. delff, plaetsnyder, gepresenteert d' effigie van zyn Excie Prins Hendrick, by hem gesneden, is goetgevonden, dat met hem sall werden geaccordeert om aen de presente heeren elck een te leveren.’ - Nog een idem van 1 Junij, 1624: ‘willem jacobsz. delfft, plaetsnyder, heeft overgelevert het effigie van den hoochgeboornen heere Willem, Prince van Oragnien, hoochstloffelycker memorie, daertoe hem octroy is gegeven, mits dat hy die nyet uyt soude geven voer dat hy 'tselve haere Ho. Mo. soude hebben vertoont.’ - En eindelijk op 5 April, 1625: ‘Synde by willem jacobsz. delff overgelevert d' effigie van syn Ex. de Prince van Orange, is goetgevonden met hem te handelen opte leveringe van eenige ex. voor haer Ho. Mo.’
| |
[Delfos. (Abraham)]
DELFOS. (Abraham) Bij het reeds meêgedeelde voeg ik nog, dat hij ook in mezzo tinto heeft gegraveerd, als de bekende voorstelling van de Vryery van Saertje Jansz. met Renier Adriaensz., bij kaarslicht, over de onderdeur enz., naar c. troost, in fo., vrij wel bewerkt.
| |
[Delft, of Delff. (Cornelis van)]
DELFT, of DELFF. (Cornelis van) Bij het reeds vermelde moet ik nog voegen, dat in de Ordonnantieboeken van Prins Frederik Hendrik, over de jaren 1637-1650, voorkomt: ‘19 Nov., 1637. Aan cornelis delff, schilder, voor een stuk schildery, synde een fruytagie, by hem gemaeckt en gelevert op de deur van 't Cabinet van S. Hts huyse, tot Ryswyk, de som van ƒ250,’ - Zie de Kunstkronijk, 1860, bl. 37. - Het jaar 1637 wijst zijn bloeitijd aan.
| |
[Delft. (Jan van)]
DELFT. (Jan van) - Zie LANGE. (Jan)
| |
[Delin, (N.)]
DELIN, (N.) een portretschilder, die in het laatst der XVIII. eeuw bloeide. Bij den Heer Dr. J.G. Ottema, te Leeuwarden, berust een familieportret, voorstellende Mevr. van Heukelom, geboren Huidecoper, dat goed geschilderd moet zijn, beteekend n. delin, 1797. Deze zal, waarschijnlijk, wel dezelfde de lein zijn, dien ik op johannes josephus delin, in het tweede gedeelte van mijn Artikel, heb aangehaald.
| |
| |
| |
[Deljambe. (....)]
DELJAMBE. (....) In De Eendragt, van Gent, 1862, Nr. 23, lees ik: ‘Langen tijd werd eene belangrijke schilderij, in de O.L.V. kerk, te Dowaei (Douay), berustende, aan memlinc (hans hemling) toegeschreven. De Heer Alphonse Wauters, Archivist der Stad Brussel, heeft een echt schilderstuk gevonden, hetgeen verzekert, dat dit tafereel in 1515, door den Heer deljambe, uit Dowaei, werd vervaardigd.’ - Moet men hier aan deze bepaalde aanduiding waarheid hechten, dan ontstaat bij mij de vraag, zoo men dit stuk steeds voor werk van hemling heeft gehouden, hoeveel schilderijen kunnen er dan nog zijn, die voor werk van dien meester doorgaan, en door deljambe, en welligt nog door andere onvermelde kunstenaars van dien tijd kunnen zijn vervaardigd? Zou men hier aan jambe mogen denken, daar er zekere adriaen en anthonie jambe als menestreels aan het Bourgondische Hof in 1459 verbonden waren, en dat deze onze meester, misschien, zijn meesten tijd in Spanje doorgebragt hebbende, langs dien weg den naam van deljambe verkregen heeft?
| |
[Delvaux. (Edouard)]
DELVAUX. (Edouard) Zijn levensberigt is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet daarop doen volgen, dat hij den 25. September, 1862, te Charleroi overleden is. Zie De Eendragt, van Gent, 1862, N. 7, waar tevens is bijgevoegd: ‘dat hij Oudbestuurder was en stichter der Schilderschool te Spa.’
| |
[Deventer. (Hendricus van)]
DEVENTER. (Hendricus van) Behalve het reeds vermelde Portret, gaat er nog een Idem van hem uit, f.v.d. wilt pinx. p. bouttats sculp., in ovaal, 4o., waarbij Manet post funera verum.
| |
[Deynum, of Deynen, (Willem van)]
DEYNUM, of DEYNEN, (Willem van) was een beroemd miniatuurschilder, tijdens de regering van de Aartshertogen Albert en Isabella, in 1614, aan diens hof verbonden. Zoolang hij alleen in die hoedanigheid werkzaam was, werd hij door het Gilde van Brussel niet bemoeilijkt en beschouwd als een vreemdeling, die daar zijn bedrijf uitoefenen mogt. Toen hij later ook voor bijzondere personen begon te werken, en weigerde in zijne betrekking aan die wetten te voldoen, werd hij streng vervolgd, zoodat de zaak voor den Geheimen Raad van Brabant kwam, die verklaarde, dat alle aangevoerde wetten volkomen van kracht waren, maar dat er hier ten aanzien van willem van deynum eene gunstige uitzondering moest worden gemaakt, zoodat de Raad hem ontheven achtte van die verpligtingen, en hij in geenen deele in zijn bedrijf mogt verhinderd worden. Dit stuk is geteekend te Gent en voorzien met het zegel van Staat, bevestigd den 30. Julij, 1618: ‘Gedaen te Gent onder den naam en het geheim zegel van hunne Hoogheden, den laatsten dag van July, 1618.’ Zie Messager des Sciences hist. etc.; Gand, 1861, bl. 166. - Deze vrijdom werd in 1609 ook aan rubens geschonken, en wel door het gansche gebied dier Vorsten. - Het is meer dan waarschijnlijk, dat jan baptist van deynum, die in gelijk kunstvak arbeidde, naauw aan hem was verwant.
| |
[Didier De Boncour. (Mevrouw A.C. van der Haer, geboren)]
DIDIER DE BONCOUR. (Mevrouw A.C. van der Haer, geboren) - Zie bij Immerzeel op HAER. - Ik voeg daarbij, dat de twee historische schilderijen, aldaar genoemd, thans, in 1863, bij hare kleindochters, de freules Van der Haer, te Utrecht, berusten.
| |
[Dielen. (Mevrouw Helena Margareta van)]
DIELEN. (Mevrouw Helena Margareta van) - Zie op ROMONDT. (H.M. van)
| |
[Dielen, (Mr. Willem Matthias Jan van)]
DIELEN, (Mr. Willem Matthias Jan van) Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, en Wethouder der Stad Utrecht, zoon van Mr. Adriaan Jacob Willem van Dielen, en van Jonkvrouw Johanna Singendonck, werd, 27 October, 1805, te Utrecht geboren. Zijne opvoeding is met de meeste zorg behartigd door den Heer A. Schneither, Rector der Latijnsche School, te Groningen, en verder voltooid aan de Hoogeschool te Utrecht, waar hij in Mei, 1830, in de
| |
| |
regten promoveerde. De kunst, als het ware, in zijn familie eene aangeboren neiging, werd ook bij hem eene uitspanning, en, niettegenstaande zijne veel omvattende werkzaamheden, oefende hij zich, om, van tijd tot tijd, naar de natuur, zich in het vak van Landschappen verder te bekwamen. Het penseel kwam reeds spoedig in zijne hand, en de Heer van dielen heeft veel tafereelen, met smaak en wezenlijken kunstzin, op eene verdienstlijke wijze, volvoerd. Die stukken zijn alleen bij hem en de zijnen aanwezig, en nimmer op eenige Tentoonstelling gezien, overtuigd als hij zich hield, dat zij nog den vereischten graad van verdienste misten, waarnaar hij streefde. Juist in tegenovergestelde rigting wijdt hij zich in het openbaar aan alles, wat tot bevordering der Schoone Kunsten, in beginselen en voortgang, kan strekken, en als zoodanig, en als een ijverig onvermoeid voorganger, die de algemeene belangen zoo van nabij behartigt, werd hem door de Stedelijke Regering opgedragen de hoofddirectie over het onderwijs op de Stadsscholen voor Bouw- en Teekenkunde enz., die, sedert jaren, onder zijne leiding de gewenschte vruchten voor de gemeente dragen. Bij de jaarlijksche openbare bekrooning der prijsteekeningen is door hem, bij het Verslag over den staat dier Scholen, altijd eene toepaslijke redevoering gehouden, de Beeldende Kunsten betreffende, tot aanmoediging en als een spiegel voor de jeugd, met geschiedkundige bijdragen toegelicht, die, met belangstelling gehoord, de hooge goedkeuring der Regering en aanzienlijken steeds heeft mogen wegdragen. In 1853 vatte hij voor het eerst de etsnaald op, en deze uitspanning veroorloofde hem, zijne snipperuren daarvoor meer te kunnen bezigen, dan die voor het schilderen dienstig kunnen zijn. De Heer van dielen heeft nu reeds een getal van zes en twintig stuks prenten vervaardigd, waarvan ik een exemplaar voor mijn Atlas ten geschenke heb ontvangen. Ze zijn allen, op drie na, naar zijn eigen studieteekeningen genomen, en in den volsten zin verdienstlijk, met eene vaste, vlugge hand, geestig, los en schilderachtig geëtst. Dewijl deze prenten niet in den handel voorkomen, laat ik er hier, naar tijdsorde, de beschrijving van volgen. 1. Een Landschap, waarin een groote waterplas, die op den voorgrond uitloopt; regts een hoek gronds, met vijf hooge en twee lage boomen; links een klein stuk grond, met twee boomen, luchtig geëtst; Eersteling, 1859; niet beteekend; h. 117, br. 134 str. Ned., hebbende geen marge; (zoo zijn al de volgende maten genomen. Nr. 24 heeft alleen een marge.) - 2. Tusschen rotsen, waarop eenige dennenboomen, vloeit eene bron, die zich op den voorgrond in eene beek ontlast; beteekend w.v.d.; h. 196, br. 149 str. Ned. - 3. Een duinachtig Landschap; op den tweeden grond eene oude steenen brug, waarbij het water links te zien; idem idem; h. 83, br. 128 str. - 4. Midden in een Landschap staat een man, met een grooten hoed op en eene kiel aan, leunende met de regterhand op een stok; op den voorgrond eenige struiken; beteekend w.m.j.v.d. - 5. De ruïnen van een oud slot, met drie torens, in het midden van een bergachtig landschap, tusschen laag hout gelegen; in de lucht staat Stromberg 1859, en w.m.j.v.d.. - 6. Een gezigt op den Teufelkantzel. Baden; idem w.v.d.; h. 118, br. 184 str. - 7. In een Landschap, regts, op een hooge rots, een oude toren; in het midden, een brug, bij een vervallen fort of kasteel, waaronder een water vloeit; op den voorgrond rotsbrokken enz.; niet beteekend; h. 98, br. 120 str. - 8. Bij een Romeinsche ruïne, met vier ondergewelven, zit, op den voorgrond, bij een brokstuk, een herder, waarbij twee schapen en eene geit; idem w.v.d.; naar bamboots; h. 120, br. 197 str. - 9. Een Italiaansche Zeehaven bij storm; op den voorgrond bij boom- en struikgewas, twee mannen, die met vischwant schijnen bezig te
| |
| |
zijn; idem w.v.d., naar eene teekening van zijn vader a.j.w. van dielen genomen. - 10. Een Landschap, met hoog geboomte; in het dal, hier en daar, eenig houtgewas; regts, op den voorgrond eenige dennenboomen in de schaduw der hooge rots; idem, idem en e Somno; h. 147, br. 210 str. - 11. Gezigt genomen van de Fromerberg, bij Baden-Baden, op Steinbach ziende enz.; op den voorgrond een heuvel, in de schaduw daarvan een Heer en Dame die bloemen plukken; idem w.m.j.v.d. 1860; hiervan heb ik den 6. en 10. staat voor mij liggen. - 12. In een Bosch van hoog opgaand dennenhout, in het midden, een vrouw en jongen, gesprokkeld hout dragende; niet beteekend; h. 192, br. 147 str. - 13. Een Landschap; op den voorgrond een heuvel, met acht boomen en struikgewas; verder een water tot den horizont, waarop een zeilend schip; idem w.m.j.v.d. 1860; h. 100, br. 122 str. - 14. Een Landschap, met een water doorsneden, dat regts op den voorgrond uitloopt; links, op den derden grond, eene brug, met twee bogen; vooraan een man, die in eene schuit roeit; verder aan de beide oevers opgaand hout; idem w.v.d.; h. 68, br. 125 str. - 15. Een Landschap, met hoog gebergte, waarin een dal met houtgewas en een zittende man op den voorgrond; idem w.m.j.v.d. inv. et fec. 1860; h. 168, br. 225 str.; de 2. staat is niet beteekend, alles minder afgewerkt en zonder de dennenboomen, regts, op den voorgrond. - 16. Een bergachtig Landschap, met eene rivier, waar langs, op een weg, twee figuren; op den voorgrond, regts, eenige boomen en verder struikgewas; op den derden grond, op een berg, een kasteel; idem, idem, h. 92, br. 116 str. Eerste schets. - 17. Een afgaande weg langs hoog rotsgebergte, met houtgewas, daarop een man; op den top der rots, op den tweeden grond, oude gebouwen; op den voorgrond links, in het zonlicht zitten twee vrouwen, waarbij een man in gesprek staat; idem in de marge w.m.j.v.d.; naar saftleven, 1860; h. 220, br. 276 str. - 18. Een Boschrijk Landschap; regts, in het verschiet, eene dorpskerk; op den voorgrond eene kar, met twee paarden, met hamen bespannen, waar de voerman bezig is, het dekkleed vast te maken; idem in de marge w.m.j. van dielen f. 1861; h. 210, br. 267 str. De eerste staat minder afgewerkt en de plaat voor een gedeelte niet goed ingebeten. - 19. Een Landschap; regts een hooge rots, waarop een versterkt kasteel; links een heuvel met geboomte; op den tweeden grond, een gedeelte eener rivier, bij eene stad gelegen, en verder gebergte in het verschiet; op den voorgrond een weg, waarover een man en eene vrouw gaan; idem w.v.d. aan elkaêr gehecht, en 1860; h. 122, br 197 str. De eerste staat minder afgewerkt en niet beteekend. - 20. Een rotsachtig Landschap, regts, op eene helling, vier boomen, links, op een hooger grond, eenige losse rotsblokken, als tegen eene helling rustende bij zes dennenboomen; heeft geen verschiet of lucht; niet beteekend; h. 125, br. 198 str. - 21. Een Landschap; regts, op eene rotsachtige hoogte, twee boomen; links, op eene berghelling, een groep dennenhout enz. midden door een weg, waarop eene vrouw; idem w.v.d. aan elkaêr gehecht; h. 83, br. 81 str. De eerste staat geschetst en niet beteekend. - 22. Een Rijnstroom, tusschen hooge wijnbergen, bij maanlicht voorgesteld, waarvan de rotsen op den voorgrond uitloopen; idem, idem, en 1863; op den eersten staat de beteekening bijna niet zigtbaar; h. 198, br. 148 str. - 23. Een heiachtig Landschap, met jong opgaand geboomte; op den voorgrond, een herder met zijn hond; op den tweeden grond, eene groote schapenschuur, idem, idem (1863); h. 140, br. 185 str. - 24. Een weg langs den Rijn, met boom- en struikgewas, waarop eenige figuren en een hond; in het verschiet eene kerk en gebergte; idem, idem' (1863) h. 78, br. 125 str. - 25. Een bergachtig Landschap; regts, op den tweeden
| |
| |
grond, twee boomen, en links kreupelhout; op eene helling, op den derden grond, een achtkante koepel; op den voorgrond eene beek, waardoor eene vrouw waadt; idem idem, 1863; h. 125, br. 95 str. - 26. In een Landschap, links, ligt een kasteel op de helling van een hoogen berg, aan wiens voet eene rivier stroomt; regts zwaar geboomte, op den tweeden grond, romantisch gestoffeerd; eene jonkvrouw, die, door middel van eene schuit, van het kasteel schijnt ontvlugt te zijn, wordt door een krijgsman verder begeleid; het geheel is bij maanlicht voorgesteld; eene kapitale prent, waarvan reeds drie staten zijn, en waaraan nog de laatste hand moet worden gelegd; idem, idem, (1863); h. 262, br. 220 str. - De Heer van dielen was, in den veldtogt van 1830, 2. Luitenant bij de Afdeeling mobiele Schutterij van Utrecht, 2. Bataljon, ingedeeld bij de 3. Divisie van het leger te velde, en werd na dien togt met het Metalen Kruis versierd. Hij is Lid van het Prov. Utr. Gen. van Kunsten en Wetenschappen. - Zijn Portret, door j.h. numan Jr. geschilderd, berust te zijnen huize, Drift, H, Nr. 617, te Utrecht.
| |
[Dielman (Petrus Emanuel)]
DIELMAN (Petrus Emanuel) is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet daarop doen volgen: ‘Uit 's Hertogenbosch schrijft men, dat de Heer p.e. dielman, Bestuurder der Academie, aldaar, in 57jarigen ouderdom, ten gevolge van de typhus, is overleden. Deze artist, te Gent geboren, was vader van den Heer ch. dielman, den Dierenschilder, en schoonvader van den Heer eug. de block, onzen uitmuntenden Genreschilder.’ Zie De Eendragt, van Gent, 1858, Nr. 20.
| |
[Dienssart, (Francisco)]
DIENSSART, (Francisco) een onvermeld Beeldhouwer, en meer dan waarschijnlijk een Nederlander, die in Italië zijne studiën volbragt, en naar de gewoonte van dien tijd zijn doopnaam in die landstaal heeft gevoerd. Hij stond met zijn talent zeker wel op den voorgrond, dewijl hij te 's Gravenhage, voor Prins Frederik Hendrik werkzaam was, blijkens de volgende ordonnantie: ‘s.h. ordonneert te betalen aan francisco dienssaert, beeldhouwer, de som van ƒ4000, voor het maken en leveren volgens contract do. 19 April, 1646, van vier witte marmer beelden, representerende na 't leven de vier Princen van Oranje, als Willem, Maurits, F. Henry en Guillaume d' Orange. 16 Sept. 1647.’ Zie de Kunstkronijk, 1860, blz. 39. - Men zal hier onder dat naar het leven moeten verstaan F. Hendrik en zijn zoon Willem, die hij nog naar het leven heeft kunnen nemen, ofschoon F. Hendrik reeds 14 Mei, 1647, was overleden. Deze beelden zijn zeker na den dood van Prins Willem III. bij het deelen der nalatenschap, elders vervoerd, want ik heb verder in de Nederlanden niets dienaangaande vernomen.
| |
[Diependale. (Adriaan van)]
DIEPENDALE. (Adriaan van) - Zie op BATTEL. (Jan van).
| |
[Dierckzoon, (Ulrich)]
DIERCKZOON, (Ulrich) schilder, geboren te Woerden, werd te Leeuwarden, 5 Julij, 1618, in den echt verbonden met Elisabeth Pietersdochter. Zie het Tijdschrift Europa etc., Amsterdam, 1862, blz. 155.
| |
[Dirk van Haarlem.]
DIRK VAN HAARLEM. - Zie op STUERBOUT, (Dierick)
| |
[Dois. (A.)]
DOIS. (A.) Onder een reeks Portretten, bij eene Hollandsche familie, zag ik een Mansportret, beteekend a. dois.
| |
[Dorsman (Adrian)]
DORSMAN (Adrian) is reeds door mij vermeld. Later vond ik nog, dat de Luthersche nieuwe Koepelkerk, aan de oostzijde van den Cingel, te Amsterdam, naar zijne teekening is gebouwd. Zie Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, in fo., II, bl. 185.
| |
[Dort, (Jacob van)]
DORT, (Jacob van) een bekwaam kunstschilder, die mij alleen bekend werd uit een medegedeeld berigt van Dr. J.G. Burman Becker, te Koppenhage, over
| |
| |
het door de vlammen vernielde slot Frideriksburg, op den 17. December, 1859, door welk onheil van de 543 schilderijen er 376, en ongelukkig de kostbaarste, zijn verbrand. ‘Doch de schoonste portretten waren van den Nederlander jacob van dort, die, in 1610, Christiaan IV., in zijne bloeijende jeugd, geschilderd had, terwijl hij van 1620 tot 1626 zich o.a. onledig hield met de Portretten van Christiaan's moeder, Sophia van Mecklenburg, en van zijne tweede vrouw K. Munk.’ Het eerstgenoemde wordt onder de geredde stukken opgegeven. Zie Kronijk van het Hist. Genootschap, te Utrecht, 1860, bl. 137 en 138. - Genoemde Auteur met de Geschiedenis der Kunst goed bekend zijnde, zoo geeft mij zulks grond, om dit Artikel hier op te nemen.
| |
[Dou. (Gerard)]
DOU. (Gerard) Bij dit Artikel moet ik nog eene historische bijzonderheid voegen, voorkomende in de Haarlemsche Courant van 26 September, 1665, Nr. 40: ‘Alle Heeren en liefhebbers zy kennelyk, dat ten huyze van Mons. Hanoth, over 't Raethuys der stede Leyden, yder dagh behalve sondags van 11-12 uren, sonder noodsakelyck belet, kunnen worden gezien 29 stucken, op 't alderheerlyckst geschildert en wonderlyck door den konstryck gerenommeerden Mr. gerard dou uytghevoert; verzoekende, dat een yder in 't particulier, in 't uytgaan niet nalatig zy, den overgrooten noot der armen met een liberale gift, voor het gesicht der selvige, te gedenken, tot welker eynde een bos in deselve kamer sal hangen, en soo yemant in die geheele kunst gadinge heeft, gelieft den eygenaer daerover aen te spreecken.’ Zie De Navorscher, 1862, bl. 122. - Hieruit mag men besluiten, dat Mons. Hanoth, inderdaad, eigenaar van 29 schilderijen van dou was, welke hij toch voor grof geld van dien meester heeft moeten koopen, daar dou, toen nog in de kracht van zijn leven, te Leyden woonde. Aan een kunsthandelaar valt, mijns inziens, hier niet te denken, want dan had hij, zeker, kunst van andere meesters tot dit liefdadig doel aangekondigd; echter schijnt hij (zoo een kooper mogt voorkomen) zich er in eens van te hebben willen ontdoen. - Verder is mij, naar aanleiding der nasporingen van Jonkhr. Rammelman Elsevier, Archivaris der Stad Leyden, bij schrijven van 4 Junij, 1861, berigt, dat ‘dou, blijkens een Rentebrief, in 1613, te Leyden is geboren.’ Hieruit blijkt, dat het jaar goed is, door Houbraken opgegeven en door andere auteurs gevolgd.
| |
[Doudyn (Jan)]
DOUDYN (Jan) was een voornaam kunstenaar, die, in het midden der XVI. eeuw, te Dordrecht, bloeide. Onder de afbeeldingen der Muntmeesters, op de voormalige Munt, aldaar, aanwezig, bevindt zich er één, door jan doudyn, in 1560, geschilderd. Dit stuk is met meer anderen, vermoedelijk, uit de hand verkocht, of verbrand. Medegedeeld door nu wijlen den Heer J.A. Smits van Nieuwerkerk, te Dordrecht. - Op het Stadhuis, te Dordrecht, wordt bewaard De Afbeelding van den Brand der Nieuwe of St. Nicolaaskerk, aldaar, op St. Vincentsdag, den 22. Januarij, 1588, geschilderd door jan doudyn. Denkelijk heeft Adriaen van Blyenburg, die op de schilderij is afgebeeld, kort na die gebeurtenis, dit stuk doen schilderen, dat door diens nageslacht, de Heeren Jonkhr. J. de Quarles van Ufford, en Jonkhr. J.W.A. Collot d'Escury, in 1840, aan de Stad ten geschenke gegeven is. Zie Jaarboekje voor Dordrecht, 1841, bl. 20.
| |
[Drebbel. (Cornelis)]
DREBBEL. (Cornelis) Bij mijn berigt voeg ik nog, dat in het aldaar aangehaalde Werk van Capelle, zijn Portret voorkomt.
| |
[Drieling. (Mr. Frederik Hendrik Cornelis)]
DRIELING. (Mr. Frederik Hendrik Cornelis) Deze voorname kunstliefhebber, door Immerzeel beschreven, is den 24. Mei, 1853, te Utrecht, overleden. Het fraaije huis, met hardsteenen gevel en koetspoort, op do Nieuwe Gracht, tusschen de Heeren- en Brigittenstraat, aldaar, heeft hij kort vóór zijn verscheiden doen bouwen.
| |
| |
| |
[Drift. (Johannes Adrianus van der)]
DRIFT. (Johannes Adrianus van der) Bij dit Artikel voeg ik nog zijn Portret, dijstuk, op een stoel gezeten, steunende met den eenen arm op de leuning, met twee handen. In de prent staat j.a.v.d. drift, doch niet beteekend; zij is echter door johannes weissenbruch geëtst; h. 135, br. 90 str. Ned., zonder de marge.
| |
[Ducq. (Johan le)]
DUCQ. (Johan le) Bij dit Artikel moet ik voegen, dat het beruchte Bordeel, in het Kabinet van gerard reynst - Zie aldaar. - en op erasmus quellinus vermeld, niet door den laatste, en evenmin, zoo als ik ook gevonden heb, door rubens geschilderd is. - Nagler zegt dienaangaande, op het Artikel Gerard Valck, dat zijn adres, als latere uitgever, op de prent naar het genoemde Bordeel staat, en daarbij j. le ducq pinx. - De eerste uitgaven zijn alle zonder eenige beteekening, waardoor de vorige gissingen zijn ontstaan, en van de schilderijzelve, is na den eerstgenoemden bezitter, geen spoor meer te vinden.
| |
[Dueren. (J (?) van)]
DUEREN. (J (?) van) Ik heb een Mansportret gezien, levensgrootte, borststuk, vrijwel geschilderd, beteekend j. van dueren pinx. Ao. 1674. Zoo nu de j., die onduidelijk was, eene p. moet zijn, zou het werk van den door mij reeds vermelden p. van duren kunnen wezen, wiens naam welligt ook van dueren zal moeten geschreven worden.
| |
[Duinen. (Jan Baptist van)]
DUINEN. (Jan Baptist van) - Zie op DEYNUM. (Jan Baptist van)
| |
[Dumont. (J.J.)]
DUMONT. (J.J.) Deze hoogst-bekwame Belgische Bouwmeester is, den 30. Maart, 1859, te Brussel, in den ouderdom van 47 jaren, overleden. Bij gelegenheid der Tentoonstelling aldaar, in 1851, werd hij tot Ridder der Leopolds-Orde benoemd, en later verwierf hij de orde van den H. Lazarus en Mauritius, als ook die van de Eikenkroon en werd Commandeur der Danebrogorde. (sic) - De Heer dumont was een bouwkundige van de eerste verdienste. Hij werd belast met het stichten van een groot aantal openbare monumenten in België en in den vreemde. - Een zijner leerlingen, de Heer de maeght, jong Bouwkundige, te Brussel, heeft op eene prijsvraag, Eene cellulaire Gevangenis, te Turijn, in 1859, uitgeschreven, in den wedstrijd van 38 mededingers uit alle landen de vereerende vermelding bekomen. Zie De Eendragt, van Gent, 1859, Nr. 23.
| |
[Duquesnoy. (François)]
DUQUESNOY. (François) Ik kan nog als vervolg op mijn Artikel meêdeelen, dat zijn Portret, door mij vermeld, door a. van dyck geschilderd, in origineel op eene veiling, te Londen, door den Heer Nieuwenhuys, den 10. Mei, 1833, met ƒ4347 betaald is; het is h. 32¾, br. 30½ dm. Eng. maat. Verder, dat het St. Andreas-beeld (het beeld zijns lijdens) door hendrik grauw in eene plaat is geëtst, in fo., waaronder francisco fiaminqo inventor. Deze zeldzame prent berust bij den Heer J. Ph. van der Kellen, te Utrecht.
| |
[Duren, (Adam van)]
DUREN, (Adam van) een beroemd Hollandsch Bouwmeester, bloeide in het begin der XVI. eeuw. Ik vond vermeld, dat hij de hersteller is geweest van eene der schoonste kerken in het Noorden van Europa, namelijk, van de hoofdkerk te Lund, in Schonen, (Zuid-Gothland), en dat de laatste Aartsbisschop dier kerk het plan had opgevat, om, even als vele zijner voorgangers, zijn ijver er voor te toonen, door het daarstellen eener prachtige Kapel, doch dat Koning Johan, voorganger van Christiaan II., hem ried, om liever de kerkzelve in goeden staat te brengen, en vooral de onderaardsche kerk (Kraftkyrka), die geheel was in verval. Hij volgde den raad des Konings, en liet haar weder opmaken, doch tevens ook groote herstellingen doen aan het koor en de muren der kerk-zelve; ook deed hij de torens versterken en hooger maken. Om zulk een gewigtig werk tot stand te brengen, riep men, uit Holland, adam van duren, en deze schijnt, omstreeks het jaar 1513, te Lund gekomen te zijn. In vele
| |
| |
Reisbeschrijvingen vindt men niets dienaangaande vermeld, doch in Schubert's Reizen door Zweden enz., I, bl. 60, leest men: ‘Met het oostelijk einde van den Dom is eene onderaardsche kerk verbonden.... zij heeft eene voortreflijke minerale bron enz. De bron is met opschriften van den Hollander van duren, - die, in het begin der XVI. eeuw, eene groote reparatie aan den Dom verrigtte, - in de Hollandsche taal voorzien. De opschriften, die de ondankbaarheid betreffen, welke van duren meende te hebben ondervonden, zijn niet veel beduidend.’ - Het volledigste, dat over deze hoofdkerk van Lund verscheen, is: Nordens äldsta Metropolitan-kyrka eller historisk och arkitektonisk beskrifning öfver Lunds Domkyrka, af C.G. Brunius. Lund, 1836, in 8o. Daarin wordt ook vermeld, dat hij Beeldhouwer was, en al de allegorische figuren, op zijn werk geplaatst, hebben op zijne opschriften betrekking. Op de genoemde bron staat het volgende te lezen: Schone geloven unde luttich tho geven - Dat doet de daren myt vreden leven - Dat hebben ich jo wol bevunden - Wactt sich ein ydder wol vor he blift bunden - Wan he gebunden is - Loyca but men ein dat is wis - O loyca du bist en seltzen gast - Wat du krisest dat helstu vast. Op de oostzijde Een man, die in de regterhand een kruis, in de linker eene beurs houdt, en daartegenover een gekroond borstbeeld. Hierbij staat te lezen: ‘1513, Er geit boven aile dink. - Nein sprickt sick der penninck, var ick wende, dar heft de levfde en ende.’ Men heeft gemeend, dat deze een Hollander zou voorstellen, die Koning Christiaan II. door geld zocht te bewegen, om de Hanzesteden te beoorlogen. Op de zuidzijde zijn de twee beelden zóó geplaatst, dat zij blijkbaar eene biecht voorstellen; daarbij staat: ‘Dat anbegyn dat heft een got behagen. - Dat ende dat moet den last dragen.’ Op de kant: van duren 1514. Beneden, ‘Mannich lert der andern ein got raet - Vrywal he sulver dar nicht na en staet.’ De twee eerste regels zijn, zoo 't schijnt, de spreuk van van duren. Eindelijk, op de westzijde een ontzaglijk groote Luis, die, ofschoon aan een ketting vastgemaakt, een nedergestort schaap aan den hals bijt. Daarbij zijn deze regels uitgehouwen: ‘De hungride lus det bit dat scaep dat is wys - Got belther dat schap dat scorut is - Dat dar scorut is und sic nict kan klowen - Des moghen sich de hungerde lus wal vrowen. adam 1514.’ Men heeft gemeend, dat deze zonderlinge zinnebeeldige voorstelling toepaslijk zou zijn op een edelman, Nils Hack tot Heckenberga, die de kerk van een gedeelte harer goederen had beroofd, terwijl de geestelijkheid zich daartegen niet kon verzetten, omdat zij zelve niet zuiver was van schuld. Indien dit de beteekenis zijn moet, is zij wel wat onkiesch, doch niet zonder geest, terwijl het vreemd klinkt, zoo iets in eene kerk aan te treffen. Dergelijke voorstellingen vindt men van van duren tot 1527, maar men bemerkt, zegt Brunius, dat zijne taal meer Deensch wordt, naarmate hij langer te Lund bleef. - Wat hij aan de kerk gebouwd heeft, getuigt van groote bekwaamheid en overleg; doch het is niet in overeenstemming met het oorspronklijk gedeelte der kerk, - in den ouden Byzantijnschen rondbogenstijl gebouwd - gelijk trouwens de vóór hem aangebouwde gedeelten dit ook niet waren. Hij heeft zijn werk in den lateren middeneeuwschen spitsbogenstijl, (door de R.K. geestelijken tot onderscheiding van dien der Grieksche kerk aangenomen) volvoerd. - Op het kerkhof plagt te staan, en was daar nog tot in de helft der voorgaande eeuw aanwezig, een steenen kruis, met dit Grafschrift op van duren's vrouw en kind: ‘Her ligger begrafven Brigitta Adams med sine born, som dödde her i Lund. Anno Domini 1520 pa St. Lucie Dag.’ - Zie verder het berigt van Prof. J. Achersdijk, in den Konst- en Letterbode, 1840, bl. 165.
| |
| |
| |
[Dusart. (Cornelis)]
DUSART. (Cornelis) Bij dit Artikel moet ik eene teregtwijzing voegen, die noodig is voor later te opperen bedenkingen, alsof er nòg een cornelis dusart zou hebben bestaan, die even goed in den trant van adriaen van ostade zou geschilderd hebben, als de algemeen bekende schilder van dien naam, en, dien ten gevolge, de Jonge zou moeten worden genoemd. De bron daarvoor is door den Heer Julius Hubner, te Dresden, in het Journal des beaux-arts etc. de Belgique, 15 December, 1861, bl. 188, meêgedeeld, en komt hoofdzaaklijk hierop neêr, dat een schilderijtje, ‘Een Boerenbinnenhuis, waar, bij een trap, eene moeder zich met haar kind bezig houdt, beteekend is c. dusart, 1679 (sic);’ en verder, dat de schilderij in 's Rijks Museum, te Amsterdam, bekend onder den naam van De Vischmarkt, beteekend is cors. dusart, 1653, zoodat dit het jaartal 1679 onaanneemlijk maakt, daar het dan werk van een jongeling van 14 jaren zou wezen, terwijl het jaar 1653 een stellig bewijs oplevert, dat er een Oude cornelis dusart heeft bestaan, die deze stukken schilderde. - Ik heb voor het eerste een ouderen Portretschilder, c. dusart, aangewezen, maar geen zijner werken in den trant van ostade vermeld; trouwens, de genoemde schilderij, te Amsterdam, is niet met 1653, maar duidelijk met 1683 beteekend, en van ouds als een der voornaamste werken van onzen cornelis bekend. - Of het jaartal 1679 goed is, kan ik niet beslissen; echter ben ik wel geneigd, zijn geboortejaar, alleen door Van Gool opgegeven, wat vroeger te stellen dan 1665. De waarheid-lievende Redacteur van het Supplément au Catalogue du Musée d'Anvers, 1863, bl. 154, heeft, te goedertrouw, dit zwak bewijs overgenomen uit genoemd Journal.
| |
[Duyfhuisen. (....)]
DUYFHUISEN. (....) Zijn Portret is door zijn meester, jan simonsz. torrentius - Zie dit Aanhangsel - geschilderd. - Zie Catalogus van Hoet, I, bl. 357.
| |
[Dyck (Floris van)]
DYCK (Floris van) noem ik den Jonge, om hem van zijn vader, of welligt, van zijn grootvader van dien naam, reeds door mij vermeld, te onderscheiden. - Later ben ik, hem betreffende, meer bepaald ingelicht, door een zeer fraai in olieverw geschilderd Albumblad, voorstellende aardbeziën op moerbijbladen, schilderachtig gegroepeerd, met zijn Monogram en 1624 beteekend, zijnde eene d, wier verlengde stok daarboven eene f vormt, en aan den stok der d een tweede lijn, die eene v maakt; dus floris van dyck. Het Album berust in de Verzameling der Historische schatten van den Heer F.A. Ridder van Rappard, Oud-secretaris-generaal bij het Ministerie van Oorlog, te 's Gravenhage, die mij het bestaan van werk van floris heeft meêgedeeld. Zeker zal het tot de zeldzaamheden der Haarlemsche Kunstschool behooren, terwijl tevens bewezen wordt, dat een latere floris van dyck dezelfde voorwerpen heeft geschilderd als de door Van Mander vermelde, en deze Jonge floris dezelfde zal zijn, dien De Jongh in zijne, reeds door mij overgenomen Noot, als den Ouden floris heeft toegelicht, waaruit blijkt, dat hij hierin heeft gedwaald.
|
|