| |
U.
| |
[Uberfeldt. (Jan Braet van)]
UBERFELDT. (Jan Braet van) Bij de Heeren Buffa en Zonen, te Amsterdam, zijn, in 1849, uitgegeven Nederlandsche Kleederdragten, in 56 gekleurde platen, door de Heeren j. braet van uberfeldt, en valentyn bing, naar de natuur geteekend. - Zie verder Immerzeel.
| |
[Uchtervelt (Jacob)]
UCHTERVELT (Jacob) staat bij Immmerzeel geboekt. Hij wordt bij de vreemde auteurs, gewoonlijk, ochtervelt, en bij Nagler, ook weêr verkeerdelijk, jan genoemd. Ik heb zijnen naam, jacob uchtervelt, voluit gelezen op zeker wel zijne kapitaalste schilderij, eene rijke Binnenkamer, met verscheiden Beelden, waarvan de hoofdpersoon eene Dame voorstelt, in satijn gekleed, voortreflijk geschilderd, waardoor dit stuk meestal voor werk van terburg doorgaat. Dit Familiestuk was in het bezit van den Staatsraad L. van Toulon, Gouverneur der Provincie Utrecht, na wiens overlijden het aan een anderen tak zijner familie is teruggegaan, en, zoo ik het wèl heb, in April, 1855, te Leyden, uit de Nalatenschap van Mr. M. van Noort, voor ƒ721 verkocht werd. - Dat zijne werken weinig voorkomen, is ligt te begrijpen, daar de handel meer voordeel met terburg kon doen, waardoor ik dan ook menigen terburg heb gezien, die ongetwijfeld een uchtervelt was. - Ik heb nergens bepaald vermeld gevonden, wie zijn meester is geweest, waarnaar overal wordt geraden, zonder iets stelligs te beslissen. De een zegt berchem, de ander terburg, of metzu; doch een schrijver, die ten deze eenig gezag verdient, is Pieter Terwesten, van ouder tot ouder van een Schildersgeslacht, en in den kunsthandel vermaard. Deze zegt, bepaaldelijk, op blz. 550 van zijn Catalogus, bij de beschrijving eener schilderij, een
| |
| |
Man in Spaansche kleeding, op eene viool spelende, waarbij eene dame en een meid, in purper fluweel jakje en met wit satijnen rok, met een kan in de hand enz.: ‘alles in den smaak, zoo goed als terburg, door j. van uchtervelt, discipel van den Oude mieris; h. 1 vt. 8 dm., br. 1 vt. 4½ dm. Rhynl. ƒ420.’ - Dit stuk was op de Verkooping van de Weduwe De la Court. - Zie op BACKER, (Catharina) Leyden, 1766. - Dewijl van mieris in 1681 overleed, is het zeer aanneemlijk, dat hij omstreeks dien tijd bloeide. Het is ook opmerklijk, dat zijne beste werken, bijvoorbeeld familiestukken, meestal te Leyden voorkwamen.
| |
[Udemans, (H.)]
UDEMANS, (H.) een kunstgraveur van middelmatige verdienste, die, in het midden der XVII. eeuw, te Middelburg, bloeide. Hij werd mij bekend door een gegraveerden Titel in 4o., voor Cornelis Udemans, Geestelyke gebouwen. Tot Middelburgh, gedruckt by Hendrick Smidt, Ao. 1659. h. udemans fecit, en waarop de Groote en heerlijke Tempel Salomons is afgebeeld. - Waarschijnlijk, stamt de reeds bij Immerzeel vermelde willem udemans van hem af.
| |
[Uden, (jacob van)]
UDEN, (jacob van) zoon van arnold van uden, en jonger broeder van lucas van uden, bij wien hij de kunst heeft geleerd. Hij staat in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven als: ‘jacobus van uden, ontfangen 1641; Schilder.’ - Deze is, waarschijnlijk, jacob, zegt de meergemelde Mols, Ms., die al de van uden's opgeeft, welke men in St. Lucasgild vindt ingeschreven. Hij verdient bij mij het meeste geloof, daar mij gebleken is, dat hij in 1760 meer Gildeboeken en Archiven heeft kunnen raadplegen, dan er thans, naar ik meen, nog aanwezig zijn; tenminste hij heeft ze allen op zijn gemak doorzien, voor zijne uitgebreide Aanteekeningen, en al de inschrijvingen als Leerling, Meester, en sterftijd getrouw uit die Registers afgeschreven, en die zijn thans in mijn bezit. - Hij schilderde Landschappen, in den stijl van zijn broeder; doch zijn schilderwerk staat in alle deelen ver beneden diens verdienste. - Nagler zegt, dat, waarschijnlijk, het Gezigt op het Kasteel Cleydael, 1661, van hem is, en hetgeen voorkomt in J. le Roy's, Castella et Praetoria Nobilium Brabantiae; Antv., 1696, in fo. (De eerste druk is, aldaar, 1694, en een idem verscheen bij Van der Aa, te Leyden, in 1699, in fo.) - In mijn Exemplaar staat op de gemelde prent geen andere beteekening dan franc. ertinger fecit, zoodat Nagler zich met deze prent heeft vergist, die wel eene verkleinde kopij kan zijn naar die van lucas van uden, - Zie aldaar. - in een ander Werk van 1678, dat hoogst-zeldzaam is, voorkomende. - Hij heeft nog een zoon gehad, die in gemeld Gild is ingeschreven: ‘adrianus van uden, meesterszoone, ontfangen 1665; Schilder,’ en diens zoon: ‘peeter van uden, meesterszoone, Schilder in miniatuur, ontfangen 1695.’
| |
[Uden, (Lucas van)]
UDEN, (Lucas van) de Jonge (?) Deze, voor zijn tijd zoo beroemde landschapschilder en plaatetser is bij Immerzeel vermeld, en ik voeg er bij, dat Heller (L.) zijn sterfjaar voor juist opgeeft, omstreeks 18 October, 1662. Eene zeer zeldzame prent, bij geen auteur genoemd, in het Britsch Museum bewaard, zegt Bryan, geeft te kennen, dat hij in 1661 nog werkzaam was, zijnde de voorstelling van het Kasteel Cleydael, en onderhoorige landen, à vol d'oiseau genomen, welke ets is beteekend l. van uden delineavit et fecit, anno mdclxi, h. 12¾, br. 18⅜ dm. Eng. Zij is in een Boek gevonden, getiteld Notitia Marchionatûs etc., door Jacob le Roy, uitgegeven, te Amsterdam, in 1678. - Dit Boek werd door J. Ermens, geleerd Boekhandelaar, overleden te Brussel, 1805, als het zeldzaamste Werk van Le Roy opgegeven. Zie Catalogus van Van Hulthem, Nr. 27798. De volle titel is: Notitia Marchionatûs sacri Rom. Imperii, hoc est, Urbis et Agri Antverpiensis, oppidorum, dominiorum monasteriorum, castellorumque sub eo, etc. Auctore Jac. le Roy, Amst., Franc. Lamminga, 1678, in fo., fig. -
| |
| |
Ik moet er verder bijvoegen, dat het bovengenoemde sterfjaar niet strookt met het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, waaruit tevens blijkt, dat zijn vader was, ‘arnold van uden, ontfangen 1587. Stierf 1628. Schilder van de Stadt. - lucas van uden, meesterszoone, ontfangen 1627. Stierf 1673; Schilder.’ - Hij werd, volgens De Bie, den 18. October, 1595, geboren, en leefde nog, toen hij, in 1662, zijn Werk uitgaf. Welligt heeft Heller (L.) zich met dien datum, ten minste zeker met het sterfjaar, vergist. - In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, wordt gezegd, dat zijn overlijden onbekend is. Het klinkt mij vreemd, dat die zoo ijverige navorschers der Geschiedenis, het bovengemelde op jacob van uden in Mols, Ms., - Zie aldaar. - niet hebben gevonden. Ook moet ik vragen, op welken grond hij aldaar de Jonge genoemd wordt? Er komt geen vroegere lucas in het Gildeboek voor, maar wel arnold, op wien voor het eerst een lucas als meesterszoon volgt. Het is immers aanneemlijk, dat de eenige van uden, vóór hem ingeschreven, alsdan zijn vader zou moeten zijn, tenminste als men, volgens de Wetten van het Gild, aanneemt, dat niemand de kunst mogt uitoefenen, dan die aan het Gild had voldaan; zoodat ik nog eerst nadere oorspronklijke bewijzen verwacht, waaruit blijkt, dat zijn vader lucas heette, en hij, dien ten gevolge, de Jonge zou moeten worden genoemd. In den gemelden Catalogue heet hij de zoon van lucas van uden, den Oude, Landschapschilder, en van Johanna Tranoy; verder wordt gezegd, dat hij den 14. Februarij, 1627, huwde met Anne van Woelput; dat de getuigen waren jacob van uden en Georgius van Woelput; dat uit dit huwelijk zijn geboren, Marie, Johanna, Jan Baptist en Lodewijk. Tevens wordt de opmerking gemaakt, dat bij den doop van Jan Baptist deze naam, bij vergissing, voor dien van zijn vader in de doopaete vermeld staat, (alzoo reeds een bewijs van dwaling.) Den 31. December, 1649, liet hij zich in het Poorterboek als Buitenpoorter inschrijven, teneinde zich tijdelijk buiten Antwerpen te kunnen ophouden. - Bij Bartsch worden 56 etsen van hem beschreven; Nagler voegt er nog twee bij: een Landschap, met eene kerk, aan de helling van een heuvel; op de hoogte, een Vlaamsch huis; regts, op den voorgrond, bij eenige waterplassen, drie herders en zeven schapen; beteekend l.v.v. F(rans) v.(anden) W.(yngaerde) exc.; h. 3 dm. 3 str., br. 7 dm. 10 str. Par. - Een Dorp, aan het water gelegen, waarbij de boomen in het water spiegelen, dat tot den voorgrond loopt; links, op een heuvel, een groep boomen, en aan den weg een persoon, die met een zittenden man spreekt; niet beteekend; h. 2 dm. 5 str., br. 3 dm. 5. str. - Bij Verstolk van Soelen zijn, in 1847, voor 67 stuks zijner etsen, waaronder 10 dubbele, ƒ286,50 betaald. - De schilder j.c. cogels heeft, naar eene groote schilderij, in zijn bezit, eene fraaije Lithographie gemaakt, gr. in fo., en bij diens Portret, door verboekhoven vervaardigd, uitgegeven. Zijn Portret, bij Houbraken en Descamps voorkomende, is naar dat van van dyck, door l. vorsterman sculp., in fo., genomen. - Hoe de namen bij de vreemden veranderd worden, ziet men in de Revue des Musées d'Italie etc., par A. Lavice; Paris, Tardieu, 1862, in 8o., bl. 127, waar twee Landschappen, in de Galery der Ambrosiaansche Bibliotheek, te Milaan, van lucas van uden, op lucas van aden staan beschreven, terwijl daar ook eenen jan van ahen (aken) wordt opgegeven.
| |
[Uelland. (Heinrich August)]
UELLAND. (Heinrich August) Deze kunstenaar is den 29. Julij, 1855, te Antwerpen, in den ouderdom van 28 jaren, overleden. - Hij was te Bergen, in Noorwegen, geboren.
| |
[Ugo D'anversa]
UGO D'ANVERSA wordt, door Vasari, als een kunstschilder opgegeven, uit het tijdvak der ontwikkeling, door de uitvinding van het gebruik der olieverf; doch hij is dezelfde, die als hugo van der goes - Zie aldaar. - genoemd wordt. Vasari
| |
| |
heeft op eene wonderlijke wijze de namen van vele vreemdelingen verminkt; trouwens, de Vlaamsche taal te dien tijde, en de vele mondelinge overleveringen, moeten dit geene verwondering doen baren, als men in aanmerking neemt, dat zulks nog heden met de Franschen, als zij vreemde geslachtsnamen schrijven, niet veel beter is. - Later vond ik nog in den Messager des Sciences etc.; Gand, 1859, p. 170 en 205, uit onderscheiden Rekeningen der Stad Gent, van 1468-1472, medegedeeld, dat hugo verschillende werken voor het Blyde Incommene enz., aldaar, heeft volvoerd.
| |
[Uil, Vil, of Uyl (Jan den)]
UIL, VIL, of UYL (Jan den) wordt bij Immerzeel alleen als plaatetser vermeld; ik geloof, dat hij ook wel geschilderd zal hebben, ten minste zijn mij teekeningen van voorwerpen uit de Natuurlijke Historie, in zulke Kabinetten, voorgekomen, en bovendien dikwerf, op Verkoopingen, Landschappen en Watergezigten, die bij liefhebbers worden bewaard. Nagler noemt er een in kleuren geteekend: Een Gezigt op Utrecht, en meent, dat deze meester omstreeks het midden der XVII. eeuw daar wel kan hebben geleefd. - Zijne bekende etsen zijn van de grootste zeldzaamheid, en bestaan uit 5 stuks, in 8o., als: Een Os, en een rustend Schaap, op den voorgrond enz.; niet beteekend; h. 3 dm. 2 str., br. 4 dm. 2 str. Par. - Een staande Stier, links bij een slagboom enz.; idem, h. 3 dm. 3 str., br. 4 dm. 5 str. - Een staande, pissende Os, en een liggende, regts gewend; beteekend j. den vyl fec.; h. 3 dm. 5 str., br. 4 dm. 6 str. - Een staande Buffel, en Een staande Hond, in kl. 8o. - De drie eerste zijn afkomstig uit de Verzameling van Van Leyden van Vlaardingen, 1811, en 4 en 5 van Verstolk van Soelen, 1847, die, volgens Weigel, in zijn Supplément au Bartsch, als zeer verschillend, zoowel in teekening, als in het karakter der Beesten en de behandeling der etsnaald, worden opgegeven. - In zijn Kunst-Catalog, Nr. 680, heeft hij die vijf bladen op 24 Thlr. genoteerd. - Zijn etswerk gelijkt het meest naar dat van nicolaes moyaert, doch is van minder kunstverdienste.
| |
[Uil, of Uyl. (.... van den)]
UIL, of UYL. (.... van den) In den Catalogus van de Verkooping der Teekeningen van C. Buys, Amsterdam, 1828, komt, op blz. 4, onder Nr. 36, voor: Een Riviergezigt door van den uyl. - Is dit nu nog een andere dan jan den uyl? - Zie aldaar? - Ik voor mij geloof, dat voor van welligt jan zal moeten worden gelezen, daar dergelijke fouten niet zeldzaam zijn.
| |
[Uitenwaal, Utenwael, Vtenwael, of Wtenwael, (Joachim)]
UITENWAAL, UTENWAEL, VTENWAEL, of WTENWAEL, (Joachim) staat bij Immerzeel geboekt. Ik laat er op volgen, dat hij, meer dan waarschijnlijk, een zoon van paulus uitenwaal is. - Zie aldaar. - Dat hij, in 1566, te Utrecht, geboren werd, heeft Van Mander ons berigt, die aan het slot van zijn Artikel zegt: ‘Hij is nu, Ao. 1604, 38 jaren oudt;’ meer bepaald valt er niets te zeggen. Waarom hebben nu bijna al de vreemde auteurs dit jaar voor dat van zijn overlijden geboekt? Zelfs Nagler, die de opmerking maakt, dat er eene schilderij in de Galerij Belvedere, te Weenen, met het jaar 1607 is beteekend, maakt dezelfde fout. Immerzeel stelt zijn doodjaar op 1624, te Utrecht; maar op welken grond? - Sandrart zegt, in zijne Teutsche Academie, dat hij hem, in zijn studietijd, in 1625, te Utrecht, dikwijls heeft bezocht, en nog, in goeden ouderdom, zeer gaarne zijne kunst, welke hij zeer veel bezat en wel van waarde hield, zien liet. Sandrart kan hierin, mijns inziens, niet dwalen, dewijl hij toch zijn leertijd niet kon vergeten. - Van Mander zegt verder, dat hij hem waardig keurt, onder de Nederlandsche schilders van den eersten rang geplaatst te worden, en dat bij hem nog meer verwondering verwekte, dat de kunst eene tweede, en de Vlashandel bij hem eene eerste zaak was. Voorts: ‘te Amsterdam, by zyn Neef lucas, schilder van Utrecht, in Appelles, is een zeer kunstig stuk in de hoogte, los van ordonnantie, maar uitnemend in zyne teekening en kleurig; het onderwerp daarvan
| |
| |
is De Boodschap aan de Herders in den nacht; het kan ten getuige verstrekken van joachim's kunstvermogen.’ - Zijne schilderijen komen thans hier zeldzaam voor; in vele Galerijen van Europa heb ik er slechts enkele aangetroffen, die van tijd tot tijd ons land zijn uitgevoerd. Zoo werden in de beroemde Verzameling van W. Lormier, verkocht te 's Gravenhage, 1763, onder Nr. 292-295 van den Catalogus, van hem, Het Oordeel van Paris, met ƒ170, - Een Godenbanket, ƒ100. - Diana en Acteon, ƒ110, en De strijd der Reuzen, met ƒ115 betaald, allen ongeveer 7-8 dm. Rhijnl. h. en 6 br. - Onder de uitvoerige, heldere en zeer goed geteekende schilderijen, welke ik gezien heb, munt uit het Portret van een in harnas geknielden Ridder, waarop staat: Stefanus de Wit Ultrajectinus Eques Aet. 42. utenwael pinx., berustende in de Verzameling van Mr. J.J. Graaf Nahuys, te Utrecht. Hij beteekende ook wel j.o. wtewael fecit., gelijk ik op eene kleine schilderij, De dronken Loth, met zijne dochters, in het Museum, te Berlijn, heb gezien. - De Kerkglazen Nr. 1 en 29, in de St. Janskerk, te Gouda, voorstellende De Vrijheid van Geweten, en, De Christelijke Ridder, zijn door joachim wtenwael invenit Ultrajectensis en adriaen gerritsz. de vrye pinxit, 1596. Zie C. Kramm, De Goudsche Glazen etc.; Gouda, 1853, in 8o. - Deze zijn, naar mijne teekening, in staalgravure gebragt, voorkomende in het Prachtwerk, bij John Weale, te Londen, in 1846, in gr. fo., in 2 dln. verschenen. - Zie daarover op CRABETH. (Dirk en Wouter Pietersz.) - Nr. 1 is ook door p. tanje sculp., gr. in fo., met weglating van de stijlen der afdeelingen van het Glasraam, waardoor 't meer het aanzien eener schilderij dan van een geschilderd Glasraam heeft. Voorstellingen van dien aard moesten in alles behouden blijven. - Tot zijne voornaamste historische zamenstellingen behooren 14 stuks, als 3 uit het Oude en 10 uit het Nieuwe Testament, tot aan het laatste Oordeel, door hem geteekend en door w.j. swanenburg, 1605-1606, gegraveerd, in gr. fo., met den Titel: Tronus Justitiae. Hoc est de optimo Judice tractatus electissimus quibusque exemplis judiciariis aere incisis illustratus. - Zijn Portret komt bij Van Mander, in 8o., voor.
| |
[Uitenwaal. (Lucas) Zie bij mij op Lucas, (....)]
UITENWAAL. (Lucas) Zie bij mij op LUCAS, (....) en ik voeg er nog bij, dat het neefschap ook welligt op joachim uitenwaal's grootvader, van moederszijde, den schilder joachim van schuyck kan doelen, en alsdan zou deze lucas van schuyck moeten worden genoemd. - Zie nog op den volgende.
| |
[Uitenwaal, Utenwael, Vtenwael, of Wtenwael, (Paulus)]
UITENWAAL, UTENWAEL, VTENWAEL, of WTENWAEL, (Paulus) een weinig bekend kunstenaar, die, in de tweede helft der XVI. eeuw, te Utrecht, bloeide. - Brulliot noemt hem, zonder bewijs, een Vlaamsch graveur. - Het geslacht Wtenwaal, is, als het ware, een Utrechtsch geslacht, en, meer dan waarschijnlijk, is paulus de vader van joachim uitenwaal; - Zie aldaar. - en diens grootvader, van moederszijde, was, volgens Van Mander, joachim van schuyck, in zijn tijd een goed schilder, en wiens naamgenoot hij kan wezen. Verder zal het, mijns inziens, zich bevestigen, dat paulus te Utrecht te huis behoorde, en dit wel uit de volgende werken: Het Portret van Eickius; dijstuk, van voren te zien, met een rol in de linkerhand, leunende op een epitaaf-steen, waarop een zesregelig Latijnsch vers: Eickius hic ille est etc. van Ph. Mori. p.v.w. (dat is paulus v. wael) 1572, in fo. Deze Arend van Eyck was een voornaam leeraar in de Wetenschappen, en bloeide destijds te Utrecht, blijkens een zijner Werken, Tabulas.... Register over de Grieksche Spraekkunst; bij Plantyn, 1582, in 4o. Zie Van Heussen en Van Rijn, Utrechts Bisdom, in 8o., I. 550. - Nog heb ik voor mij liggen het Portret van janus secundus, dijstuk, staande, met den penning van zijne geliefde Julia in de hand; de grond wit, waarin staat, joannes secvndvs;
| |
| |
een Latijnsch onderschrift: Cedite cum priscis etc.; beteekend paulus. v. wael. vltrajectinus f., zijnde stellig de oudste Afbeelding in prent, zeer zeldzaam, en die, in 1860, berustte bij nu wijle den Heer P.C.G. Guyot, te 's Gravenhage. - Meer is van hem bekend een Vervolg van 6 bladen, Mythologische Voorstellingen, in kleine ovalen gevat, die aldus beteekend zijn: p. utwael, ultra. ject., of paulus wtenwael, ultra. fecit, 1570; h. 2 dm. 6 str., br. 3 dm. 3 str. Par., en waarvan er één het adres van Joannes Liefrinck excu., een bekende uitgever, te Utrecht, voert. - Hij heeft ook eene groote Kaart gemaakt, voorstellende de Stad Hoorn in Westfrysland, met bijwerk, 1596; paulus uten wael fecit, voorkomende in de Chronyck van Hoorn enz., door D. Velius, in 4o., 4. druk, die blijkbaar voor dat Werk niet vervaardigd is.
| |
[Uiterlimmige, (Wauter)]
UITERLIMMIGE, (Wauter) schilder, te Dordrecht, in 1730 geboren, en leerling van aart schouman, zegt Van Eynden en Van der Willigen. Hij schilderde portretten en gevogelte, doch met weinig goed gevolg. Des te meer had hij kennis van de Theorie, zoodat hij met goed gevolg kunsthandel dreef. - In 1784 is hij aldaar overleden.
| |
[Uithoeck, Wthoeck, of Wthouck. (Heyndrick)]
UITHOECK, WTHOECK, of WTHOUCK. (Heyndrick) Van Mander zegt in het Levensberigt van abraham bloemaert, dat diens meester, gerrit splinter - Zie aldaar. - hem aan het kopiëren zette van ‘de Scherm-bootsen (die voor een Schermmeester reeds vroeger waren geschilderd) seer aerdigh, van der handt van een gheestich schilder genaemt heyndrick wthoeck,’ en dat bloemaert later zou worden ‘besteld, (zoo ik 't regt heb) te Rotterdam, by den boven aangehaalden uithoeck, die hem op 't zien van iets van zyn werk gaarne zoude aangenomen hebben; doch zyn wyf stelde er zich tegen en wilde het volstrekt niet gedogen.’ - Ofschoon de werken van zulke meesters meestal zijn verloren gegaan, heb ik toch iets er van gevonden, namelijk, De vlugt van Maria, met het Kind en Joseph naar Egypte; zij is op een ezel gezeten, die van een hooge rots afkomt, en door Joseph, met een zwaard op zijde, wordt geleid; een hooge, wonderlijk gevormde rotsboog vult genoegzaam het tafereel enz. pedro perret sculp. 1591, in fo., naar h. wthouck inv.
| |
[Uktemburg, (....)]
UKTEMBURG, (....) wordt door A. Lavice, in zijn Revue des Musées d'Italie etc.; Paris, J. Tardieu, 1862, in 8o., blz. 414 dus genoemd, van wien hij Tien schilderijen, voorstellende Veldslagen van Prins Eugenius van Savoije, in het Museum, te Turin, aanwezig, vermeld. Dit is dus werk van johan van hugtenburg. - Zie Immerzeel. - Zoo worden de verwarringen nog heden bij de vreemden voortgeplant.
| |
[Ulerick, of Ulrick. (Pieter) Zie op Vlerick. (Pieter)]
ULERICK, of ULRICK. (Pieter) Zie op VLERICK. (Pieter) Nagler heeft, bij vergissing, zijn artikel op ulerick geboekt, ofschoon hij op pieter vlerich zelf verklaart, dat de u voor eene v zal moeten worden gelezen. - In den Catalogus van Ploos van Amstel, 1800, bl. 209, vindt men wel eene teekening, De Zegepraal des doods, door p. ulrick vermeld, doch hier is de u behouden, die in vroeger tijd eene v beteekende. In de Keulsche Schilderschool komt wel zekere melchior ulricks voor, die Lid der Broederschap van St. Antonis-kloosterkerk, aldaar, was, volgens J.J. Merlo, Kunst und Künstler in Köln; Ibid., 1850, doch deze kan nog minder voor den hierbedoelde gelden.
| |
[Ulft (Jacob van der)]
ULFT (Jacob van der) is door Immerzeel vermeld, doch ik moet daarbij doen opmerken, dat hij eene door hem geëtste prent noemt, de Dam, te Amsterdam, met het Stadhuis, de Waag en Nieuwe Kerk, die op de Verkooping van den Graaf von Fries (te Amsterdam, 1824) ‘met een ander prentje van van der ulft, een Gezigt van het kasteel van Gorinchem voorstellende, voor ƒ41 verkocht
| |
| |
werd.’ Uit de bijvoeging van het woord prentje, blijkt, dat hij het niet heeft gezien, en ook, zeker, zoo niet vermeld heeft gevonden, als waardoor hij anderen heeft misleid. Op deze prent, h. 11 dm. 3 str., br. 14 dm. 10 str. Par., is in de lucht een Baanderol, met de wapens van Arkel, Bourgonje en Gorichem, en een historisch opschrift, zooals dit Kasteel zich vóór 1600 vertoonde; onderaan: Door jacob van der ulft geteykent en gegraveerd met sterk water. By Paulus Vinck uitgegeven, en toegeeygent enz. den Heere Mr. Hugo Boxel, Secretaris der Stad Gorichem en 't Landt van Arckel. De koperen plaat berust thans bij den Heer C. Boonzajer, te Gorinchem. - Op de eerstgemelde prent staat: Forum Amstelodamense, den Dam, vulgo vocant. Onderaan, in vierregelig schrift: Nobilissimis Amplissimis etc. en, jacobus van ulft, Gorcomiensis delineavit et fecit aquâ-forti. Gisbertus a Zyll, excudit, h. 15 dm. 3 str., br. 19 dm. 8-9 str. Meer geëtste prenten zijn er van hem niet bekend. - Het is hier de plaats, om tot de Geschiedschrijvers de vraag te rigten, welke bewijzen zij zouden kunnen aanvoeren, dat onze jacob nimmer Italië is geweest, zooals Houbraken, die door hen gevolgd is, dit maar weêr stellig zegt? Ik heb nimmer geloofd, dat een zoo uitmuntend talent zich alleen zou hebben kunnen verledigen, om kopiist van Italiaansche gezigten, naar andere meesters, te willen zijn, en zulks in een tijd, toen ieder meer zijne eigen neiging volgde, als waardoor zooveel schildervakken zijn ontstaan. Dat zijne schilderijen en uitgewerkte teekeningen van Italiaansche gezigten daarvoor tot geen bewijs kunnen leiden, is aanneemlijk, maar ik heb een Studieboek, in oorspronklijken band, waarin 63 stuks en waarvoor staat: Gezigten in Italie naar het leven geteekend door j. van der ulft, ter bezigtiging gehad van wijlen den Baron van Hardenbroek van Hardenbroek, hetgeen thans bij den Heer Mr. E.L. Baron van Hardenbroek van Randenbroeck, en sedert onheuglijken tijd bij diens geslacht berust. Dit is voor mij alsnog een stellig bewijs, dat hij, zoowel als andere kunstenaars, in Italië zijne studiën heeft voortgezet, en dat hij de kleuren in zijne stukken, tot gegronde bevreemding der kunstkenners, zoo getrouw heeft kunnen wedergeven, waardoor deze nu wel van dit ongeloof zullen terugkomen. - Ik bezit zijn geteekend Portret, waarnaar dat, wat bij Immerzeel andersom voorkomt, is genomen.
| |
[Ulsen, (W.G. van)]
ULSEN, (W.G. van) van Zwol. - Op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1822, waren van hem Een Landschap, met geboomte, en, Een dito, met een brand.
| |
[Ursel, (François van)]
URSEL, (François van) een Antwerpsche beeldhouwer, die, in het midden der XVIII. eeuw, een beduidenden naam heeft verworven, en ook in Holland blijken van zijn talent achtergelaten heeft. Onder anderen zijn de Beelden in de R.C. Kerk, in de Leeuwenstraat, te Rotterdam, door hem vervaardigd, en, naar gemeend wordt, ook de Hoofdbeelden aan het groote Orgel in de Hoofdkerk van St. Laurens aldaar. Zie Van Reyn, Beschrijving van Rotterdam. Verder is, of was, aldaar, een groot Beeld, Diogenes met zijn lantaarn voorstellende, in een huis op de Schiekade, thans bewoond door den Heer H.J. Minderop, van zijne hand. Het is meer dan waarschijnlijk, dat er nog meer werken in vele plaatsen van Nederland van hem bestaan, aangezien hij zeer bevriend was met den vermaarden bouwmeester c.g.f. giudice - Zie aldaar, in het Aanhangsel - te Rotterdam, die hem veeltijds bij zaken van belang, de beeldhouwerij betreffende, gebezigd heeft. - In 1799, was hij nog in leven, blijkens een Wisselbrief van den 25. April van dat jaar, door hem op giudice getrokken, die bij diens kleinzoon, den Heer c.j. giudice, aldaar, - wien ik deze mededeeling verschuldigd hen, - wordt bewaard. Zie nog op USSEL. (F. van)
| |
[Ursela. (....)]
URSELA. (....) Slechts éénmaal is mij werk van dezen kunstenaar voorge- | |
| |
komen in het beroemde kabinet van W. Lormier, verkocht te s' Gravenhage, 1763, onder Nr. 290 en 291 van den Catalogus, als: ‘Een vrouwtje, zittende te naayen, door ursela, discipel van frans mieris Senior; h. 8½, br. 7 dm. Rhynl. ƒ230. - en, Een jongen in een Nisje, bellen blazende, door denzelven; h. 8¾, br. 7 dm. ƒ190.’ - Nu mag men welligt vragen, of het verdere werk van dezen verdienstlijken schilder, af te leiden uit zulke kunst, op dien naam en zoo hoog betaald, in den handel niet in mieris'sen zou kunnen zijn verdoopt, waardoor de naam en kunst van ursela, als het ware, zijn verloren gegaan?
| |
[Ussel. (F. van) Zie op Kieboom, (G. van den)]
USSEL. (F. van) Zie op KIEBOOM, (G. van den) doch het zal françois van ursel - Zie aldaar. - moeten zijn.
| |
[Utenweerde, (Jan Lodewycksz.)]
UTENWEERDE, (Jan Lodewycksz.) een glasschilder, die tot in het begin der XVII. eeuw, te Utrecht, bloeide, blijkens het volgende verzoekschrift: ‘jan lodewycksz. utenweesde, glasschryver, borger deser stadt Utrecht, ende verclaerde, also hy, overmits zyn ouderdom, van meyninge was te verlaten het voorn. syn hantwerck, ende dat hy sonderlinge in aenmerckinge nemende de getrouwe langwylige diensten, by lamberts jansz. wtenweerde, zyns comparants soon, int voors. hantwerck, hem comparant altyts ende tot nog toe gedaen ende bewesen, hetwelk hy comparant oock behoorlyck achte ende begeerde te zyn, den voorn. zyn zoon te gratificeren, soo maeckte hy comparant by maniere van puere gifte onder den levenden, ten behoeve enz.’ - Transportbrief, 15 Julij, 1607, in het Hypotheken-archief, te Utrecht.
| |
[Uteweert (Peter)]
UTEWEERT (Peter) vond ik, als glasschilder, in de volgende Rekening vermeld: ‘peter uteweert, glasschryver.’ Kameraarsrekening der Stad Utrecht, 1541.
| |
[Utrecht. (Stedelijk Museum te)]
UTRECHT. (Stedelijk Museum te) Ten Stadhuize aldaar is eene merkwaardige Verzameling van Oudheden, zoo van gehouwen beeldwerk, schilderijen, teekeningen enz., hoofdzakelijk tot de Stad en hare Vrijheid betrekking hebbende. Dit geheel is sedert 30 jaren door de bijzondere zorg der Regering bijeen gebragt, en wordt door een vorschend en wakend oog, dat op elke voorkomende gelegenheid tot het bekomen van zoodanige voorwerpen let, alsmede door geschenken van bijzondere personen, steeds vermeerderd. Alles is in de beste orde gerangschikt door den eersten Commies ter Stedelijke Secretarie, belast met het Archief en genoemd Museum, den Heer W.A. Boers, die deze taak tot dusverre, met onvermoeiden ijver, heeft volbragt. Het is in het belang der Geschiedenis, ook daarom bezienswaardig, teneinde welligt nog andere Steden aan te sporen, dit voorbeeld te volgen, niet om uitsluitend kunstgewrochten van waarde te verzamelen, zooals in eenige Gemeenten plaats heeft, maar alles, wat eenigzins als bijdrage tot de Geschiedenis van de Stad-zelve, zoo van het uit- als inwendige van openbare gebouwen, gelijk ook van bijzondere woonsteden, van historische personen, of wat dies meer zij, daarop betrekking hebbende, en waardoor men, als het ware, een stoflijk, bij-een-geschreven Archief bekomt, hetgeen te zamen een geheel vormt, dat voor den navorscher der Geschiedenis een sprekende bron wordt van ons Voorgeslacht. - Hiertoe heeft ook veel bijgedragen een rijke Verzameling van Bouwkundige teekeningen, door de leerlingen der Bouwkundige School, sedert een dertigtal jaren, vervaardigd. Op mijn voorstel, als Directeur dier School, werd goedgevonden, om bij de Medalje, die jaarlijks van 's Rijkswege voor de beantwoording eener Prijsvraag wordt gegeven, ook nog eene van Stadswege uit te loven, voor de beantwoording van eene gelijke Prijsvraag, het een of ander Gebouw, of onderdeel er van, botreffende, welke antwoorden alsdan door eene bijzondere Commissie worden beoordeeld en bekroond. Het Hoofdbestuur dier Inrigting van Kunstonderwijs heeft daarmede
| |
| |
eene dubbele bedoeling, vooreerst, om van de Gebouwen, die, bij de groote verandering der Stad (zooals, onder anderen, de door paulus moreelse gebouwde Catharijnepoort, de Wittevrouwenpoort enz) onder den moker zijn bezweken, door middel van genoemde School naauwkeurig en fraai te doen afteekenen, en ten andere wordt het Archief door die teekeningen tevens meer en meer verrijkt. Onder de bouwkundige voorwerpen zijn twee groote, gave Byzantynsche kapiteelen en bassementen, afkomstig van de St. Paulus-abdij, en vier beelden, hoog 7 palm, mijns inziens, voorstellende Jacoba van Beyeren, haar patrones St. Barbara, haar echtgenoot den Hertog van Glocester? en diens patroon St. Paulus, afkomstig uit de gewezen Mariekerk. Al deze voorwerpen zijn door mijne zorgen tusschenkomst aldaar beland. Wat wel tot de oudste en zeidzaamste behoort, is een Johannes de Dooper, klein leven, als uit eene zerk gebeiteld, verguld en vrijwel behouden gebleven, ofschoon die steen, omgekeerd zijnde, voor een optred bij eene deur in de St. Janskerk gevonden werd. Deze geheele Verzameling is, onder mijn toezigt, zooveel mogelijk, in tijdsorde gerangschikt en geplaatst. Zie over de merkwaardige Schilderijen en Teekeningen, onder anderen, op SCHOORL, (Johan) en SAFTLEVEN. (Hermanus) - Verder berust ook aldaar, in andere vertrekken, het Museum van Oudheden van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap), bevattende grootendeels Romeinsche, Germaansche, en latere voorwerpen, hetgeen, even als het eerstgenoemde Museum, op bepaalde tijden, voor het algemeen ter bezigtiging is opengesteld.
| |
[Utrecht, (Adriaen van)]
UTRECHT, (Adriaen van) een beroemd Beeldhouwer, die, in de tweede helft der XV. eeuw, te Utrecht, bloeide. Ik vond, dat bij de volmaking der Nieuwe kerk, te Delft, ten jare 1484, hem het vervaardigen van een Nieuw hoofdaltaar werd aanbesteed, zooals uit de Aanteekeningen dier Kerk blijkt: ‘Artikel 84. Van de nieu Autair upt choor. A.MCCCCLXXXIIIJ worde besteedt Meester adriaen t Utrecht, beelde-snyder, te maecken een hoech Outaer gelyck hy te voiren een gemaect hadde tot Sinte Marien upt hoech Outaer, ende quam ontrent twee jaeren daer nae, ende coste in als Duysent Rinsgulden current, ende die oude Tafel worde geset after in den Trans upt Outaer daer se te voiren gestaen hadde.’ Zie (R. Boitet) Beschryving der Stadt Delft enz. Ibid., 1729, in fo., bl. 234 en 258. - Of nu het genoemde model-autaar, te Utrecht, in de Collegiale, of in de Parochie, of Buurtkerk van St. Maria aanwezig was, wordt niet bepaald gezegd. In het Utrechtsche Bisdom enz., door Van Heussen en Van Ryn, Leyden, 1726, in fo., of in de 8o.-uitgave, Ibid., 1719, heb ik dien aangaande niets kunnen vinden. - Het zou mij niet bewonderen, dat al de van utrecht's, die in het St. Lucasgild, te Antwerpen, sedert 1475-1519, zijn ingeschreven, van hem afstammen, indien men aanneemt, dat destijds doorgaans de plaats van afkomst, als bijvoeging, bij den doopnaam werd gevoegd.
| |
[Utrecht (Adriaen van)]
UTRECHT (Adriaen van) vindt men bij Immerzeel vermeld. Hij is, waarschijnlijk, een afstammeling van den voorgaanden van dien naam. - In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, vindt men belangrijke berigten over hem, welke ik hier laat volgen. adriaen van utrecht werd den 12. Januarij, 1599, te Antwerpen, geboren; zijne ouders waren Abel van Utrecht en Anna Huybrechts. Hij was 15 jaren oud, toen hij als leerling bij hermanus (joseph) de ryt, in 1614, (1615) ingeschreven en vervolgens, in 1625, meester werd. Den 5. September, 1627, huwde hij aldaar Constance van Nieulant, dochter van den vermaarden schilder en poëet willem van nieulant, nog geen 18 jaren oud. Hij verwekte bij haar 12 kinderen, waaronder ik er geen vond, die de kunst beoefend hebben. De zuster van adriaen, Catharine van Utrecht, te Antwerpen geboren, en den
| |
| |
31. December, 1592, gedoopt, huwde den 13. Junij, 1627, met den vermaarden schilder simon de vos. - In de Archiven van St. Lucas, aldaar, wordt gemeld, dat hij in zijne geboortestad, in 1652-1653 overleden is. Hij was rijk. - Verder wordt gezegd, dat hij, behalve zijne bekende werken, voorstellende Pluimgedierte, Vruchten enz., ook historiële onderwerpen heeft geschilderd, waarvan op het Stadhuis, te Antwerpen, nog aanwezig is De aankomst van den Prins-Kardinaal, Ferdinand van Spanje, voor de muren van Antwerpen. - Zijn Portret, door jan meyssens pinx., c. waumans sculp., komt voor in De Bie. Deze zegt, dat hij, in 1651, overleden is, doch men moet met zijn Werk voorzigtig wezen, want, volgens het onderschrift bij adriaen's Portret, zou hij, in 1661, toen De Bie zijn Werk uitgaf, nog zijn in leven geweest. - Zie over deze grove fouten bij mij op MEYSSENS. (Joannes)
| |
[Utrecht. (Christoph van) - Zie op Christoph van Utrecht.]
UTRECHT. (Christoph van) - Zie op CHRISTOPH VAN UTRECHT.
| |
[Utrecht, (Constantia van)]
UTRECHT, (Constantia van) eene bloemschilderes, door Guarienti, bl. 130, vermeld, en volgens wiens beschouwing hare schilderstukken getrouw naar de natuur zijn gevolgd, waardoor zij naam verworven heeft. Hij zegt verder een zoodanig stuk te Lissabon gezien te hebben. Bij A. Raczynski, (Les arts en Portugal, Paris, 1846) komt er geen voor, zegt Nagler.
| |
[Utrecht. (Denis van)]
UTRECHT. (Denis van) Ik vond bij Sandrart, Teutsche Academie u.s.w., I. bl. 281, in het levensberigt van cornelis ketel, dat, toen deze, in 1566, te Fontainebleau, in Frankrijk, kwam, hij bij eenige jonge Nederlandsche kunstschilders, als hieronymus frank, apert franssen, hans van maye en denis van utrecht, die aldaar te zamen woonden, met vreugde in hun gezelschap opgenomen werd.
| |
[Utrecht (Jacob van)]
UTRECHT (Jacob van) wordt, door Immerzeel, als de meester van johannes francken - Zie aldaar. - genoemd, en dat deze, ten jare 1512, in het St. Lucasgild, te Antwerpen, werd ingeschreven. Dit kan waar zijn, maar jacob, of jacobus van utrecht is zelf eerst in 1506, als leerling aldaar ontvangen, en vroeger komt er geen van dien naam voor. - Ik heb reeds meermaal gezegd, dat de Artikels over de franck's en francken's bij Immerzeel schromelijk verward en met geene mogelijkheid voor teregtwijzing vatbaar zijn.
| |
[Utrecht. (The Gentleman of)]
UTRECHT. (The Gentleman of) Aldus wordt, in Engeland, jan griffier, de Oude - Zie aldaar. - genoemd.
| |
[Uyl. (Jan den) Zie Uil. (Jan den)]
UYL. (Jan den) Zie UIL. (Jan den)
| |
[Uylenburgh, (....)]
UYLENBURGH, (....) een kunstenaar, wiens naam als zoodanig niet werd geboekt. Als portretschilder is hij mij bekend door de Afbeelding van Ds. Jan Gerritsz. van Embden, waaronder staat uylenburgh pinx. j. folkema sculp., in 12o, voorkomende in het Werk, met een Aanhangsel, getiteld: Geschiedenis der Mennoniten enz., door H. Schyn en G. Maatschoen enz., Amsterdam, 1743-1745, 3 deelen, in 12o. De genoemde Van Embden werd in 1561 geboren en overleed in 1617, zijnde hij op gevorderden leeftijd afgebeeld, waardoor men zijn bloei tot het laatste der XVII. eeuw mag brengen, en hij, welligt de vader kan zijn geweest, of tot hetzelfde geslacht behoord hebben van den reeds bij Immerzeel geboekten gerard uilenburg. - Zie bij mij nog op UYLENBURGH. (Rombout)
| |
[Uylenburgh. (Rombout)]
UYLENBURGH. (Rombout) De History van Attalia, en, De Dood van Attalia, vond ik onder de schilderijen van den Graaf van Arundel, verkocht te Amsterdam, 1684, onder Nr. 33 en 34 van den Catalogus. Meer is mij nimmer van dezen kunstenaar voorgekomen. Of hij een-en-dezelfde zou wezen met den voorgaande, dat wel denkelijk is, kan ik echter niet beslissen. - Brulliot, III, Nr. 1238, vermeldt onder de Marques figurées, zekeren rombolt van ulenbrok, die, omstreeks 1615,
| |
| |
te Dantzig, werkzaam was. Zou deze niet dezelfde zijn? Het is zeker, dat hij hem als een Nederlander beschouwt, dewijl zijn Monogram, dat op eene schilderij voorkomt, is Darh, voorts de afbeelding van een uil en daarna brok of broug, en hier, zegt hij, kan de uil alleen in de Hollandsche taal den naam aanduiden. Welligt staat er Door uil en burgh, zonder doopnaam; doch hoe komt hij dan aan dien van rombolt? Dit kon pleiten voor de bovengenoemde schilderijen van Arundel, die alsdan van denzelfden persoon zouden zijn.
| |
[Uytenbrouck, Vtenbrouck, Wtenbrouck of Uyttenbroeck, (Moses van)]
UYTENBROUCK, VTENBROUCK, WTENBROUCK of UYTTENBROECK, (Moses van) vindt men bij Immerzeel te boek gesteld, die zegt, dat hij, omstreeks 1600, te 's Gravenhage, werd geboren, doch hij geeft daarvoor geen bewijs, evenmin als Strutt, die zijn overlijden op 1650 stelt. Het is opmerklijk, dat zijne fraaije prent, Nr. 67, St. Petrus en Paulus voor de poorte des Tempels staande, de lamme genezende, met zijn naam beteekend, links, op een steen, het jaartal 1615 voert. Dit is werk van een volslagen meester in dat vak, en mag aanleiding geven tot de vraag of zijn geboortejaar niet wat vroeger zou behooren te worden gesteld? Zeker is het, dat de prenten, die een jaartal voeren, van af 1620-1646 loopen. - Ik geloof, dat hij van een aanzienlijk geslacht uit Delft afstamt, dat zich welligt naar het land, of de streek van afkomst, tot onderscheiding wten brouck noemde, even als dit bij de geslachten Wten Eng, Wten Wael, Wten Hoven enz. het geval is. Ik vond onder de Regeringspersonen der Stad Delft, in 1528, Jan Dirksz. Uitenbroek en Dirk Harpertsz. Uitenbroek, weesmeester; en in 1554 Jan Dirk Harpertsz. Uitenbroek vermeld. Zie (Boitet) Beschryving van Delft, Ibid., 1729, in fo., bl. 93, 122 en 127, zoodat zich een lid van dit geslacht wel in het nabijgelegen 's Gravenhage kan gevestigd hebben. - Het is hier de plaats, om op te geven, welke sommen voor zijne werken betaald zijn, gelijk dit blijkt uit het Ordonnantieboek van Prins Frederik Hendrik, die zijn talent zeer waardeerde. ‘Op de Memorie van moyses van uyttenbroeck, schilder, is door den Thes. en Rentm. Genl. Thyman van Volbergen betaelt de som van ƒ950, voor twee stucken schilderyen by hem gemaeckt en geleverd op den huyse Hondsholredyk, breder gespecificeerd in de bovenstaende memorie. 's Gravenhage, 10 February, 1641. - Op de Memorie van moyses van uyttenbroeck, schilder, is gedepecheert ordonn. als volcht: s.(ijne) h.(oogheid) ordonneert etc. te betalen aen moyses van uyttenbroeck, schilder, de som van 1200 Car. guld. over 2 stucken schildery, d' een van Pomona, ende d' andere van Europa, by hem gemaeckt en gelevert. 's Gravenhage, 9 Jann., 1642. - Aan moyses van uyttenbroeck, schilder, over de schildery van Orpheus, by hem aen s.h. gelevert, Ao. 1646, de som van ƒ850. 's Gravenhage, den 28 Febr., 1646.’ Zie Bijdrage van (Mr.) C. V(osmaer) in de Kunstkronijk, 's Gravenhage, 1860, bl. 37. - Bij Bartsch staan 58 stuks prenten, door hem vervaardigd, beschreven, en R. Weigel heeft in zijn Supplement op Bartsch niet alleen veel toelichtingen op die prenten gegeven, maar het getal tot 67, bij Bartsch niet bekend, vermeerderd, waarvan Nr. 7, Een Landschap met ruïnen en twee herders, zittende in de schaduw en schijnende te slapen; verder vee, h. 5 dm. br. 6 dm. 6 str. Par., en Nr. 67, bovengenoemd, h. 4 dm. 8 str., br. 2 dm. 10 str., beiden hoogst zeldzaam, in de Galerij van den Aartshertog Karel, te Weenen berusten. - Hij heeft ook wel zijn werk beteekend m.v. brouck; soms vindt men ook Ma. VVytenbrouck ex., welke beteekening Brulliot aan zekeren Martin, of Mathias van Uytenbrouck, als uitgever, of iemand, die aan hem verwant kon zijn, doet denken; doch, zegt Nagler, en teregt, dat wij ook duidelijk mo. vinden geschreven, waardoor er eerder aan eene fout, door den lettergraveur begaan, valt te denken. Dat dit dikwijls verschilt, blijkt uit
| |
| |
Nr. 3, Hagar in de Woestijn, waar de uitgever H. Hondius ex. 1646, op gezet heeft moses wtenbroek fecit, zonder van er bij te voegen. - Zijn Portret is door hem-zelven geëtst; borststuk, in mantel, waar zijn regterhand uitkomt, met kraag; hij staat bij eene kolom, waarop moses van wtenbrouck pictor, h. 4 dm. 5 str., br. 3 dm. 7 str. - Ik bezit nog een geteekend Idem, zonder hand.
| |
[Uytenhoek. (A.)]
UYTENHOEK. (A.) In de Kunstnalatenschap van Mevr. Hogguer, Amsterdam, 1817, staat, op blz. 139 van den Catalogus, eene ijzeren plaat vermeld, waarop is uitgehouwen een Romeinsche Veldheer te paard, door een triomfwagen en te paard zittende krijgslieden gevolgd; zeer fraai door a. uytenhoek.
| |
[Uytenswaan, (Claas)]
UYTENSWAAN, (Claas) een voornaam en genoegzaam onbekend kunstenaar, die, in het begin der XV. eeuw, te Delft bloeide. Ik vond, dat de Kerkmeesteren van de Oude Kerk, aldaar, ‘in 1422 het Sacramentshuisje hebben laten maken en aanbesteed aan claas uytenswaan; 't moest 25 voeten hoog wezen, en 5 verscheide afbeeldingen vertoonen, welkers eene het H. Avondmaal zou afschetsen, 't ander den Tuyn, en de drie volgende elk met een van de 7 Getyden, ten believe van de Kerkmeesteren; de pilaren moesten met beeldwerk versierd zyn, en met een woort geschikt worden naar 't model, 't welk op parkament was getekent en overgegeven; voor welk werk hy genieten zoude 290 goude Vrankrijksche croonen, 't welk in dien tyt een groote som gelts was; dit akkoord geschiede by goeddunken der Raatsluyden van Delft, die daarby en overstonden. Op de rugge las men: Item claes komt noch van de Kerk, van dat hy gemaakt heeft boven voorwaarden 23 croenen, al afgeslagen dat die kerck schuldig is of te slaan. Dit voorschreven patroon, waaruit men de heerlykheit van dit stuk werk zou kunnen zien, is, benevens een groote menigte brieven en bescheiden mede weggeraakt.’ Zie (Boitet) Beschryving der Stadt Delft; Ibid., 1729, in fo., bl. 166.
| |
[Uytenwael of Utenwaal. Zie Uitenwaal.]
UYTENWAEL of UTENWAAL. Zie UITENWAAL.
|
|