| |
| |
| |
T.
| |
[Taats, (Rutger Moens)]
TAATS, (Rutger Moens) geboren te Middelburg, in Zeeland, en leerling van aart schouman, schilderde historiën, portretten en landschappen. Na zich eenigen tijd te s' Gravenhage te hebben opgehouden, is hij, vandaar, naar zijne geboorteplaats vertrokken. Volgens P. Terwesten, Ms., die hem in het jaar 1761, op de Lijst der Haagsche Confreriekamer plaatst.
| |
[Taerlingh, (J. van)]
TAERLINGH, (J. van) een onbekend kunstgraveur. De eenige, voor als nog van hem bekende arbeld in zwarte kunst is een Man, bij kaarslicht, eene pen vermakende, in 4o., hetgeen in alle geval werk is van een leerling van n. verkolje. - Laborde, Histoire de la Gravure en manière-noire; Paris, 1839, maakt geen gewag van hem. Dit berigt is uit Weigel's Kunst-Catalog, Nr. 12057. - Een dergelijk onderwerp gaat er van n. verkolje, naar g. schalke, in kl. 4o. uit, dat hoogst-zeldzaam is, en waarvan ik een exemplaar bezit, door Heller (L.) beschreven als van en naar genoemde meesters, hoewel er geen naam op voorkomt. - Dewijl op de eerstgenoemde gravure staat n. verkolje in. j.v. taerlingh fe., zoo zou dit prentje wel eene kopij naar dat van verkolje kunnen zijn.
| |
[Tanje (Pieter)]
TANJE (Pieter) staat bij Immerzeel vermeld. - Ik voeg er bij, dat zijne gravuren naar t. van thulden, Venus, met de wapens van Mars, en, De Cyclopen in de smederij van Vulcaan, op 't Huis-ten-Bosch, te s' Gravenhage, gelijk ook zijn Liereman, naar c. troost in gr. fo. wel als de laatste fraaije graveerwerken der Nederlandsche School van dien tijd mogen worden beschouwd. - Nagler vermeldt 94 nommers zijner werken, en ik voeg er nog bij ‘Procession des Diciplinans dans la ville de Madrid en Hispanie, benevens den etsdruk dezer prent. Zie Catalogus van Mr. J.J. van Buren, 's Hage, 1808, bl. 230. - Op mijn exemplaar van zijn Portret, zittende voor eene nis, een koperen plaat vasthoudende enz., j.m. quinckhard pinx., p. tanje sculp., 1760, in gr. fo. staat geschreven: ‘Deze prent is door den Heer tanje aan het Konstgenootschap vereerd den 8. November, 1760.’ - Bovendien bezit ik de teekening, door hem-zelven naar de schilderij, voor die gravure, vervaardigd. - Een Idem, quinckhard pinx., zittende voor een schilderezel, daar het Portret van tanje op staat enz., door hem sculp., in gr. fo. Deze prent wordt genoemd tanje bij de Plank. - Een idem geteekend Portret, in 8o., zittende voor eene tafel, bezig met den toeschouwer af te teekenen, met een muts op, en een kort pijpje in den mond, beteekend se ipse pinxit p. tanje; allen in mijn bezit.
| |
[Tantz, (Victor)]
TANTZ, (Victor) een kunstschilder, die als lid van St. Lucas, te Antwerpen, in 1537, voorkomt. Het Gildeboek, beginnende met 1454, is nog voorhanden, zegt Nagler, en daarin komt ook deze tantz voor.
| |
[Tassaert (Jan Peter)]
TASSAERT (Jan Peter) was de zoon van Peter, en van Johanna Flocquet, geboren te Antwerpen, 7 Maart, 1651. Hij is, in 1689, als meesterszoon, in het St. Lucasgild, aldaar, ingeschreven. In 1701 werd hij Deken, en in 1702 kocht hij zich van die betrekking vrij; hij is te Antwerpen, in 1724 (?) overleden, en in de O.L.V. Kerk, aldaar, begraven. In 1690 huwde hij Catharina Lidts, bij wie hij zes kinderen verwekte. Zij is den 18. Julij, 1734, in gemelde kerk ter aarde besteld. Hij heeft niet alleen binnenhuizen enz., maar ook historiële onderwerpen geschilderd. In de kamer van het gewezen Diamantslijpersgild, aldaar, waren zes zijner schilderijen. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waarin tevens eene schilderij, Les Philosophes, afkomstig uit het Bisschoplijk Paleis, te Antwerpen, vermeld wordt. Men zegt, dat hij, in 1717, naar Munchen vertrok, en daar
| |
| |
eenige portretten schilderde, doch daarna weder naar zijne geboorteplaats terugkeerde. Hij had den bijnaam van den Engelschman. - Nagler noemt dezen jan peter den vader van jan peter anton, - Zie aldaar. - doch hij vergist zich, want het vierde kind uit gemeld huwelijk, Jan Peter, geboren 19 Februarij, 1700, was de vader, die niet als kunstennar staat bekend.
| |
[Tassaert. (Jan Peter Anton)]
TASSAERT. (Jan Peter Anton) Deze vermaarde beeldhouwer is, zonder doopnaam, bij Immerzeel vermeld. Hij was de zoon van Jan Peter en de kleinzoon van jan peter, den schilder, geboren te Antwerpen, 1729, overleden te Berlijn, 1788. - Nagler kan zich met dat geboorte- en het sterfjaar 1725, van zijn vader, niet vereenigen. Dit is regt, want dien hij voor zijn vader opgeeft, was zijn grootvader. Zie op TASSAERT. (Jan Peter) - Zijne oudste dochter, henriette felicitas, heeft het Portret van haren vader, j.p.a. tassaert, geschilderd, en in zwarte kunst sculp., in fo. - Nog eene jongere dochter, antonia, beoefende de graveerkunst in pointilleer-manier. Zij stierf te Berlijn, in 1787. - Zijn zoon, jan joseph frans, insgelijks teekenaar en graveur, werd, in 1765, te Parijs, geboren, en overleed, aldaar, in 1812.
| |
[Tassaert, (Peter Joseph)]
TASSAERT, (Peter Joseph) een Vlaamsch schilder, plaatetser en graveur, ook in zwarte kunst, werd geboren te Brussel, omstreeks 1736. Zijn schilderwerk is weinig bekend, maar hij heeft eenige platen geëtst, voornamelijk naar rubens. - Zijn sterfjaar is niet geboekt, zegt Nagler, die 17 nommers zijner prenten beschrijft.
| |
[Taurel (André Benoit Barreau)]
TAUREL (André Benoit Barreau) is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet er, tot toelichting en als vervolg zijner talentvolle loopbaan, dit nog bijvoegen. In 1828 werd hij door Z.M. Koning Willem I., van Parijs naar Holland geroepen, om, gelijk Immerzeel berigt, als Directeur voor de Graveerschool der Kon. Academie, te Amsterdam, op te treden. Wat aanleiding tot die daad gaf, zou, wanneer ik daarvoor niet de noodige opheldering gaf, vreemd kunnen klinken. De Kon. Academie heeft ingesteld, dat aan het behalen van den grooten prijs, in elk vak der kunst, de bepaalde toelage, of een pensioen, om de verdere studiën te Rome voort te zetten, is verbonden. Dit ging steeds goed, doch voor het vak der Graveerkunst was het gevolg, dat de heeren die zich, om gegronde redenen, te Parijs moesten oefenen, wanneer de pensioen-jaren verstreken waren, meestal buiten'slands bleven, waardoor de genoten Hollandsche bescherming ter dienste van het buitenland werd besteed. Dit liep zóó in het oog, dat de Heer jacob de vos Willemsz., die, als Lid van den Raad van Bestuur der gemelde Academie, bezield voor alles, wat tot nut van zijn Vaderland kon strekken, zich, met eene Geschiedkundige Memorie dienaangaande, tot het Ministerie van Binnenlandsche Zaken wendde, en als advies voorstelde, om, in plaats van de som voor het pensioen voor de Graveerkunst te verleenen, een bekwaam talent van elders te doen overkomen, en zelf- een Graveerschool, te Amsterdam, op te rigten, zooals er vroeger, als het ware, steeds eene had bestaan, en te doen, even als onze voorvaderen, die, tijdens de stichting der Academiën, bij gebrek aan bekwame personen voor sommige Faculteiten, vreemde planten op den vaderlandschen grond overbragten, dáár wortel deden schieten, en langs dien weg in overvloed vruchten bekwamen. Dit werd, zooals boven vermeld staat, in zijn geheel toegepast, en taurel was de plant, waaraan onze toenmaals kwijnende Graveerschool, tot roem zijner nagedachtenis, haren luister te danken heeft. Het lag in den aard der zaak, dat een vreemde kunstenaar, gewoon aan kunstbroederschap, inzag, hoe noodig en nuttig het zou zijn, kunstbroederlijke bijeenkomsten te houden, welke hij te zijnen huize, met zijne vrienden, de Heeren j.a. kruseman en m.g. tetar van elven, door betoogen trachtte voor te bereiden, en waarbij zich de Heeren
| |
| |
j.w. pieneman en l. royer aansloten. Door de krachtdadige ontwikkeling, aan dit plan gegeven, groeide reeds spoedig hun getal tot 19 aan. Daarna werden allen in het Lokaal de Kersenboom opgeroepen, om de toen aangeboden grondslagen voor eene Maatschappij, onder den naam van Arti et Amicitiae, te onderzoeken, die vervolgens haar beslag verkreeg, zoodat men deze zoo bloeijende en nuttige Inrigting voor de Beeldende Kunsten, alsmede het edel en loflijk doel, daarmeê verbonden, aan de vijf gemelde beroemde Kunstenaars, te danken heeft. - De vele vereeringen, welke de nederige man, die zich nimmer op den voorgrond plaatste, mogt verwerven, zijn voor hem als dubbel vereerend te beschouwen, dewijl hij ze nimmer heeft nagejaagd. Zoo werd hij, in 1843, kort nadat hij het fraaije Portret van Z.M. Koning Willem II., naar de schilderij van j.w. pieneman, gegraveerd had, tot Ridder der Orde van de Eikenkroon benoemd, en door het voormalige Instituut tot Lid der 4. klasse verkozen, terwijl hij reeds lang Correspondent van dat van Frankrijk was. - In 1844 of 1845, heeft hij van de Academie, te Brussel, de groote gouden Medalje verkregen. - Daarna graveerde hij zeer fraai het Portret van Z.M. Koning Willem III., naar de schilderij van n. pieneman, waarvan H.M. de Koningin goedgunstig de Opdragt heeft willen aannemen. Hoogstdezelve betuigde hare bijzondere tevredenheid over deze uitmuntend geslaagde onderneming, door den vervaardiger tot een aandenken te vereeren een ring met briljanten, met H.D. Naamcijfer, en eene Doekspeld, gelijk de openbare berigten, van Januarij 1852, ons dit met welgevallen hebben vermeld. - In 1853, mogt hij, bij gelegenheid zijner 25-jarige ambtsbetrekking, als Directeur van de Afdeeling-Graveerkunst, bij de Kon. Academie van Beeldende kunsten, te Amsterdam, een blijk van hooge achting en vriendschap ontvangen, daar de Raad hem een zilveren Gedenkpenning, met toepaslijk opschrift, aanbood, zijnde dit eene nieuwe verzekering, op welken prijs die Raad zijne veeljarige, ijverige en welbekroonde bemoeijingen wist te schatten. - In 1858, werden de Heeren a.b.b. taurel en Mr. J. van Lennep als afgevaardigden der gemelde Academie naar het Congres te Brussel gezonden. - Onder de Portretten, door hem gegraveerd, zijn wel de voornaamste die onzer beide Vorstinnen Anna Polowna en Sophia; dat van Keizer Nicolaas, ten voeten uit; nicolaas pieneman, Prof. Royaards en Suerman, en dat van Tollens, hetgeen voor zijn beste werk gehouden wordt. - Het laatste zijner werken is zijne vermaarde Catharina, voor de Galerij, te Florence, en het Portret van Prof. J. Bosscha, naar n. pieneman, dat half-voltooid gebleven is, dewijl hij, onverwachts, in den nacht van den 12. Februarij, 1859, tot diepe droefheid van zijn gezin overleed. Treffend was dit voorval, want, ofschoon hij eenige dagen ongesteld geweest was, had hij op dien dag de gelukwenschingen voor zijne koperen bruiloft ontvangen, en, een paar uren daarna, was hij niet meer. Hij is door de Leden van Arti et Amicitiae, door den Raad van Bestuur der Kon. Academie enz., en door zijne leerlingen, waarvan j.w. kaiser en d.j. sluyter de slippen van het lijkkleed droegen, op het R.C. Kerkhof, bij de Raampoort, te Amsterdam, plegtig ten grave gebragt. In de Kunstzaal waren zijne werken ten toon gesteld. Zijn roem zal door die werken, en nog verder door zijne leerlingen, die in dit kunstvak de schitterendste proeven hebben geleverd, als door h.w. couwenberg en nog door j.w. kaiser, d.j. sluyter, w. steelink, rennefeld en zijn zoon c.e. taurel, die hunne kunstleiding aan hem verschuldigd zijn, werklijk worden verhoogd. - Immerzeel heeft niet vermeld, dat zijne echtgenoot, Ursule Claire, in 1836, te Amsterdam, is overleden. Uit dien echt sproten vier zonen, waarvan de oudste, charles eduard, de graveer-, en augustin de schilderkunst beoefent. - In 1846, trad onze taurel andermaal in het huwelijk met Mejufvrouw
| |
| |
Augustine Deria, bij wie hij twee kinderen verwekte, terwijl deze moeder den 17. April, 1881, in den ouderdom van 48 jaren, te Amsterdam, overleden is. De twee uit dit huwelijk verwekte kinderen worden onder de vaderlijke leiding van den oudsten zoon verzorgd.
| |
[Taurel, (Charles Eduard)]
TAUREL, (Charles Eduard) de oudste zoon van andré benoit barreau taurel, en van Ursule Claire, geboren te Parijs, 15 Maart, 1824, heeft de graveerkunst bij zijn vader geleerd, en is nimmer tot voortzetting zijner studiën uitlandig geweest. - Reeds in 1843, behaalde hij den tweeden Prijs, in den grooten kampstrijd bij de Academie, te Amsterdam, terwijl de eerste niet werd uitgereikt. In 1850, mogt hij de onderscheiding verwerven, dat hem van wegen het Kon. Ned. Instituut, eene vereering van ƒ100 voor zijne gravure naar het Standbeeld van Willem I, van l. royer, werd toegekend. - In 1855, heeft hij, voor de Maatschappij ter bevordering der Beeldende Kunsten, het Portret van frans van mieris, den Oude, naar-denzelven fraai gegraveerd. Nog in dat-zelfde jaar vervaardigde hij eene schoone gravure van het Portret van Dr. L.S.P. Meyboom, naar de schilderij van l. koopman, een werk, dat, wegens de zuiverheid en netheid van uitvoering, algemeenen bijval vond; - naar ary scheffer's Christus Crucifer, en naar israel's tafereelen, de Mijmerij en Na den Storm, de laatste als niet-prijs, voor Arti et Amicitiae; - verder eene gravure naar de schilderij van egenberger en wynveld, voorstellende Kenau Hasselaar, hare moedige vrouwenschaar op Haarlem's wallen aanvoerende enz., die door den Heer Wilson aan de stad Haarlem is geschonken, en waarvan gezegd werd, dat deze gravure met de beste buitenlandsche graveerwerken wedijveren kan. - Zie Handelsblad van 29 Januarij, 1858. - Zijn laatste belangrijkste werk is het Portret van wijlen n. pieneman, staande, dijstuk, en dat onder de schoone werken gerangschikt worden mag. Het batig saldo en de plaat zijn door hem aan het Weduwen-fonds der Maatschappij Arti et Amicitiae, te Amsterdam, geschonken. - De kroon werd, laatstelijk, als het ware, op de voortreflijkheid van zijn talent gezet, daar ik in de openbare berigten van 28 September, 1860, las: ‘de Raad van Bestuur der Kon. Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, heeft de Heer c. ed. taurel, kunstgraveur, overhandigd eene Gouden Medalje, hem door Z.M. den Koning van Zweden en Noorwegen geschonken.’ - De Heer c. ed. taurel is den 20. Mei, 1847, in den echt getreden met Mejufvrouw Anna Catharina Lamberti, en heeft bij haar vier kinderen verwekt.
| |
[Tavenier (Hendrik)]
TAVENIER (Hendrik) staat bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er bij, dat zijn Portret, met paruik en punthoed, zeer hoog op het hoofd geplaatst, in prent is gebragt, waarschijnlijk, door c. van noorde. Het vleesch is in aqua-tinta bewerkt en het overige geëtst; niet beteekend, h. 76, br. 65 str. Ned. Daaronder tavenier Pictor.
| |
[Tavenraat. (Johannes)]
TAVENRAAT. (Johannes) Ofschoon hij door Immerzeel is vermeld, moet ik er hier eenige teregtwijzingen en bijvoegingen op doen volgen. Hij werd den 20. Maart, 1809, te Rotterdam, geboren, waar zijn vader fabriekant en koopman, en lange jaren Wethouder is geweest. Zijne bestemming was voor den handel; echter werd tevens zijne natuurlijke neiging tot de beoefening der Beeldende Kunsten, onder de lessen van c. bakker, met ijver voortgezet, terwijl hij, na eenige vorderingen, als leerling bij het Kunstgenootschap, aldaar, Hierdoor tot hooger, de Medalje behaalde. Nu ontstond bij hem de verdere zucht, om zich geheel aan de kunst te wijden, doch dit werd door zijne ouders niet goedgekeurd, en hij moest zich dus op den handel blijven toeleggen. Nadat hij vier jaren op een kantoor en vijf jaren als associé in een handelhuis had doorgebragt, werd, na de likwi- | |
| |
datie daarvan, weder door zijn vader er op aangedrongen, dat hij deel zou nemen in den handel in verfwaren van den Dichter Tollens, waartoe hij besloot, echter onder voorwaarde, om na het afgeloopen eerste jaar te kunnen terugtreden, zooals dan ook in het voorjaar van 1839 plaats gegrepen heeft. Nu stond zijn besluit, om als Schilder in de maatschappij te willen optreden, vast. Hij maakte zich de lessen van h.w. schmidt ten nutte, en vergezelde dien reeds in den volgenden zomer op reis naar Noordbrabant, en vervolgde zijne studie-reizen van 1840-1841, voornmelijk in 1842 te Brussel. In 1843 bezocht hij het atelier van eugène de block, te Antwerpen, dien hij ook meer bepaald voor zijn meester erkent, en waar hij tot 1846 bleef govestigd. - Sedert dien tijd, heeft de Heer tavenraat te Cleef gewoond, en, na Duitschland in vele rigtingen, als ook Boheme, Oostenrijk, Tyrol, Zwitserland, Beijeren en den Bovenrijn te hebben doorkruist, vestigde hij zich, in April, 1861, weder in zijne geboortestad. - Hij heeft vele werken vervaardigd, welke hij wel in Duitschland, maar niet in Holland ten toon stelde, waardoor velen in de meening zijn gebragt, dat hij het palet had neêrgelegd; doch thans zijn de Tentoonstellingen, hier te lande, getuigen van het tegendeel.- Ofschoon zijns tafereelen meestal in Duitschland, Engeland, Polen enz. geplaatst werden, zoo zijn er toch ook hier te lande aangekocht, als door wijlen Z.M. Koning Willem II. een bergachtig Landschap, met figuren. - De Baron van Brakel, te Arnhem, bezit verscheiden zijner beste werken. In al zijne stukken, meestal op jagten, in woeste bergachtige streken, betrekking hebbende en in vreemde landen naar de natuur genomen, is de werking van het licht, vooral bij ondergaande zon, zoo geheel vreemd aan de Hollandsche School, dat buitenlanders steeds vermeenen, dat hij geen Hollander is. Het ware echter te wenschen, dat elk oorspronklijk genie zijne opvatting van de natuur met zulk gevoel teruggave, hoe vreemd die ook mogt wezen, en niet aan de zoogenaamd vereischte regelen der voorbeelden van anderen bleef hangen. Hoevele proeven van miskenning van oorspronklijke opvatting levert de kunstgeschiedenis niet op, waaraan door de waarheid eerst in later tijd de verdiende hulde gebragt wordt. - In 1841, heeft hij, als proeve, een prentje geëtst, een Straatlooper, in half beschonken toestand; onder in de plaat: Ge mot niet pysen da 'k zat zy; beteekend tavenraat; h. 48, br. 118 str. Ned. - Nagler vermeldt dit prentje op tavenraat, en zegt, dat er Genrestukken van zijne hand bestaan; welligt studiën van vroeger tijd. - De Heer tavenraat is den 16. September, 1841, in den echt getreden met Mejufvrouw Anna Catharina van Dyck, geboren te Meersel, Provincie Antwerpen, bij wie hij negen kinderen heeft verwekt, en waarvan vijf zonen en twee dochters in leven zijn. Den 15, April, 1855, werd zijne beminde echtgenoot, te Cleef, van zijne zijde door den dood weggenomen. - Zijn vriend eduard hamman, thans (1861) te Parijs, heeft de Portretten van deze echtgenooten geschilderd.
| |
[Tavernier (....)]
TAVERNIER (....) is bij Immerzeel vermeld; ik moet er nog bijvoegen, dat hij op den 24. Julij, 1859, te St. Josse-ten-Noode, bij Brussel, is overleden. Hij was van Vannes, in Frankrijk, geboortig.
| |
[Tavernier, (Gabriel en Melchior)]
TAVERNIER, (Gabriel en Melchior) vader en zoon, geboren Belgen, die de graveerkunst, den plaatdruk en den kunsthandel, ook later te Parijs, hebben uitgeoefend. - Het strekt tot eene bijdrage voor de Geschiedenis, hier te vermelden, dat gabriel de eerste is geweest, die de Graveerkunst in koper, om daarop prenten af te drukken, in 1573 te Parijs heeft ingevoerd. In 1618, beklaagde zijn zoon melchior zich bij de regering, aldaar, dat zijn bedrijf door de gewone boekdrukkers zeer benadeeld werd, terwijl zijn vader daarbij de volgende Memorie
| |
| |
voegde: ‘gabriel tavernier, père du deffendeur, a le premier apporté en ceste ville de Paris l'art de graver, imprimer en taille douce, s'y estant venn habiter en l'an mil cinq cens soixante et trèze. Il n'y avait alors personne en ce royaume qui eust connoissance de cest art; encore moins qui sceust l'exellence d'icelluy, ainsi, que le père du deffendeur.’ enz. (Dit komt voor in een Werk, onder Nr. 9544, bl. 193, deel II. der Bibliotheca Hulthemiana, getiteld: Mémoire pour melchior tavernier, graveur-imprimeur en taille-douce, dont le père gabriel tavernier, natif d'Anvers, avoit apporté l'art de taille douce à Paris, en 1573 etc., 24 blz. in 4o. In eene er bij gevoegde Noot staat: Waarschijnlijk, het eenigste exemplaar, dat daarvan bestaat. - Dit Werk is ook door Huber, in de Voorrede tot zijne Notice sur les graveurs Français genoemd, doch hij heeft, even als Heineken, onjuist het jaar der invoering van de Graveerkunst te Parijs opgegeven, zegt Van Hulthem. Zie verder Annuaire de la Bibliothèque Royale de Belgique, 1840, blz. 152, waarin tevens, op bl. 150, volgens F. Malpé, Notice sur les Graveurs etc., onze melchior als in 1594 geboren, en omstreeks 1620 te Parijs gevestigd, staat vermeld. - Bij Nagler is in zijn Artikel eene grove fout ingeslopen, die melchior in 1544 doet geboren worden, en, terwijl bij aan eene verbeterde kaart van Engeland werkte, in 1641, door den dood laat verrassen, waarop hij zegt: ‘hij was toen 97 jaren oud.’ - Dit geboortejaar zal dat van gabriel en het sterfjaar dat van melchior moeten zijn. - Hij vermeldt 16 zijner uitgegeven werken, 6 Portretten en 3 historiële onderwerpen, als door hem gegraveerd.
| |
[Taylor, (Isidor Justin Severin, Baron)]
TAYLOR, (Isidor Justin Severin, Baron) een vermaard teekenaar, in 1789, te Brussel, geboren. Hij heeft zijne opleiding te Parijs verkregen, vervolgens Europa en Azië doorreisd, en vele aanzienlijke Werken, die werelddeelen betreffende, uitgegeven, als, onder anderen, Voyage pittoresque dans l'ancienne France, 3000 afbeeldingen bevattende, waarvan de meesten door hem geteekend, met beschrijving, in 1820, te Parijs, in gr. fo. in het licht gegeven zijn. - Zie Nagler.
| |
[Teerlink (Abraham, gezegd Alexander)]
TEERLINK (Abraham, gezegd Alexander) is, naar waarde, door Immerzeel vermeld, en steeds als beroemd landschapschilder te Rome gevestigd gebleven. Onder de schoonste zijner werken wordt genoemd een Gezigt van Camaldoli, op de kusten van Bajä en Messina, in 1842 geschilderd. In een berigt uit Rome, van 4 Junij, 1857, las ik: ‘Van onze oude kunstenaars heeft een der besten ons verlaten, namelijk de schilder a. teerlink, uit Dordrecht. Hij bereikte den hoogen ouderdom van 80 jaar.’ - Eene Magdalena, door hem naar titiaan geteekend, is door j. bemme, adrz., gegraveerd, in 4o. - Hij was ook dichter, zooals mij is gebleken uit een Fransch vers van 34 regels, hetwelk hij den 13. Januarij, 1835, bij gelegenheid van een vereerend feestmaal te Rome, in hartlijke kunstbroedertaal, heeft voorgedragen, en waarvan het opschrift luidt: A Mr. le Chevalier horace vernet, ex-Directeur de l'Académie de France, à Rome, à l'occasion de son départ de la Capitale du monde chrétien; geteekend: a. teerlink. Dit gedicht, door hem eigenhandig geschreven, is mij door Dr. Wap voor mijn Atlas ten geschenke gegeven, en daarbij tevens eene Adreskaart gevoegd, welke hij, in 1837, te Rome zijnde, van hem heeft ontvangen: Mr. teerlink, Palazzo de' Pupazzi Nr. 3. Salita de S. Giuseppe a capo le case 3o piano. - In 1839 benoemde Koning Willem I. hem tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw.
| |
[Teigmuller (....)]
TEIGMULLER (....) komt als teekenaar voor in den Catalogus van D. Vrijdag, Amsterdam, 1825, bl. 16, Nr. 22, Gezigt op het Keenweer en Werkhuis, te Amsterdam, door teigmuller.
| |
[Teisier, (J.D.)]
TEISIER, (J.D.) een zeer bekwaam kunstenaar, die in de tweede helft der XVIII. eeuw bloeide. Ik bezit onderscheiden Gezigten om den Amstel, waar
| |
| |
schermutselingen zijn voorgevallen, als, onder anderen: Aanval op Amstelveen door de Pruissische troepen enz., den 1. October, 1787, door j.d. teisier ad viv. del. en g. brouwer sculp, 1791, in plano, eene zeer goede historische prent. - Of die nu tot het kunstwerk van jean george teissier, bij Immerzeel vermeld, behoort, en de g. eene d. of andersom moet zijn, en hier in den naam eene s. is weggelaten, - welke fouten zeer ligt door de lettergraveurs kunnen zijn begaan - mag ik voor alsnog niet beslissen; doch het is zeker, dat zij alsdan tijdgenooten waren.
| |
[Teixeira De Mattos. Bt. (J.)]
TEIXEIRA DE MATTOS. Bt. (J.) Het is hier de plaats, om dezen kunstenaar te vermelden, die, zoo ik 't wèl heb, het vak als liefhebber beoefent. Op verscheiden Tentoonstellingen, te Amsterdam, onder anderen, op die van 1840, was een schilderij, Een Philosoof in zijn studeervertrek, waarschijnlijk, werk van een kunstminnaar, dat vrijwèl voldeed. - Destijds woonde hij te Amsterdam.
| |
[Teixeira De Mattos. (S.)]
TEIXEIRA DE MATTOS. (S.) Deze dame heeft op de Tentoonstelling, te Amsterdam, in 1840, twee schilderijen van haar werk doen plaatsen, zijnde een Bloem- en een Fruitstuk, welke zij naar de natuur geschilderd had, zooals zij zelve, in den daarbij behoorenden nederigen geleibrief, meldt. Deze stukken werden aldaar met genoegen beschouwd. - Destijds woonde zij te Amsterdam, doch niet in hetzelfde huis van den voorgaanden liefhebber van dien naam.
| |
[Tellier (Johannes)]
TELLIER (Johannes) is een beeldhouwer geweest, door Pieter Terwesten, Ms., op het jaar 1673 vermeld, die zijne kunst te 's Hage heeft uitgeoefend, doch van wien hij geen verdere levensbijzonderheden kent.
| |
[Temmerman, (Fransz)]
TEMMERMAN, (Fransz) een beeldhouwer, omstreeks 1724, te Gent, geboren, die eenige vermaardheid verkreeg, doch wiens werken geene bekendheid hebben, zegt Nagler. - Men weet, dat hij zijn neef, jan de vaere, tot een voortreflijken beeldhouwer gevormd heeft.
| |
[Temminck, (Leonard)]
TEMMINCK, (Leonard) Deze voorname miniatuurschilder wordt door Immerzeel opgegeven, als, in 1746, te 's Gravenhage, geboren, terwijl het moet zijn 1753, volgens P. Terwesten, Ms., zijn tijd-, stad- en kunstgenoot. - Het Portret van Petrus Faassen de Heer, Predikant, te Scheveningen, is naar zijn miniatuur in koper gebragt, 1799, in 4o. - De beroemde ornitholoog en teekenaar c.s. temminck is, waarschijnlijk, zijn zoon.
| |
[Temmink (E.)]
TEMMINK (E.) heeft, waarschijnlijk, de kunst voor uitspanning beoefend, daar mij slechts ééne schilderij is voorgekomen, en wel in den Catalogus van H. Muilman, Amsterdam, 1813, onder Nr. 155: Een Gezigt op de Kerk en het Kerkhof, te Drempt, bij Doesburg, gestoffeerd met een huifkar en paard, waarbij eene vrouw en twee kinderen; uitvoerig gepenseeld door e. temmink en w. hendriks; bijgevolg een tijdgenoot van den laatstgemelden, die in de tweede helft der XVIII. eeuw bloeide. Welligt was hij aan leonard temminck verwant.
| |
[Tempel. (Abraham van den)]
TEMPEL. (Abraham van den) Bij het berigt van Immerzeel moet ik nog voegen, dat zijn eigenlijke naam was abraham lambert jakobze, doch, ‘omdat in den voorgevel van 't huis, waarin hy tot Leyden woonde, een Tempel stond, werd hy abraham van den Tempel genoemd,’ zooals Houbraken, II., bl. 47, ons berigt. Ik acht het voor de Geschiedenis noodig, dit te herinneren. - Balkema zegt, dat hij, in 1618, te Leyden, werd geboren. Het is gemaklijker een jaartal in te vullen, dan soms de bronnen er van aan te wijzen, waarom andere auteurs van meer gezag, om die gegronde reden, het jaar zijner geboorte ook oningevuld laten. - In het Museum-van-der-Hoop, te Amsterdam, is een Portret van Hugo de Groot, door hem zeer schoon geschilderd. Heeft hij dit naar de natuur genomen, of is het eene door hem vervaardigde kopij? De Groot, in 1583 geboren, was tot 1618 een vrij man, doch van toen af tot 1621 op Loevestein gevangen en vervolgens
| |
| |
naar Frankrijk, gevlugt; ter sluik kwam hij, den 29. October, 1631, te Rotterdam, en heeft zich toen, ‘ten aanzoek zyner vrienden,’ door m. mierevelt, te Delft, doen schilderen, waarnaar dadelijk de fraaije gravure door w. delft, met het vers van Vondel: ‘De Zon des Landts wiert dus door mierevelt's penseel’ enz., is verschenen. Den 17. April, 1632, heeft hij zijn vaderland andermaal moeten verlaten. In Mei 1645, vertrok hij van Parijs naar Zweden, en heeft toen slechts eenige dagen Rotterdam en Amsterdam aangedaan. - Wanneer kan onze abraham hem nu geschilderd hebben? Alleen ware dit mogelijk geweest in 1631; doch De Groot had destijds hier wel andere dringende zaken te behandelen, behalve nog het overwinnen der moeijelijkheden, die werden aangewend om zich door mierevelt te doen schilderen. Ook bij Brandt, Leven van Hugo de Groot enz., waarin alles, hem betreffende, naauwkeurig is beschreven, vond ik geen woord, dat abraham, De Groot geschilderd heeft. Mijns inziens, zullen er dus nog nadere bewijzen, dat het bewuste Portret naar de natuur genomen is, moeten volgen.
| |
[Tengnagel. (....)]
TENGNAGEL. (....) Op eene Kunstverkooping, te Amsterdam, in April, 1735, staat, onder Nr. 61 van den Catalogus, vermeld: Een Landschap met Beeldjes op koper, door tengnagel. Zie G. Hoet, Catalogus enz. I., bl. 441. - Later is mij niets meer van zijn werk voorgekomen, waardoor ik bijna zou gelooven, dat deze en a. tynagel - Zie aldaar. - één-en-dezelfde persoon is.
| |
[Teniers, (Abraham)]
TENIERS, (Abraham) in 1608, te Antwerpen, geboren, was een leerling van zijn vader, david teniers, den Oude, en schilderde, gelijk deze, volksfeesten, kermissen, rookende en spelende gezelschappen enz., die elkaêr zeer nabij kwamen; doch hij werd door zijn broeder david ver overtroffen, wien hij dan ook zijne betrekking, als Hofschilder van Hertog Leopold, overlaten moest. - Prins Karel van Lotharingen bezat, in 1754, een Gezelschapsstuk van hem. Zie Nagler. - Felix Bogaerts zegt, dat er voorheen in de Jezuiten-kerk, te Bergen (Mons), eene Kruisverheffing van hem aanwezig was. - In het Register van St. Lucasgild, te Antwerpen, staat: ‘abraham teniers, meesterszoone, ontfangen, 1646, als meester;’ zoodat hij toch zijne opleiding in de kunst wel bij rubens kan hebben genoten. Zie daarover op MOERMANS. (Jacob) - Naar gemeld wordt, is hij, in 1671, te Antwerpen, overleden. - Hij heeft ook kunsthandel gedreven, want ik heb een prentje door f. van de steen, naar d. teniers gezien, door hem excudit. - Zijn Portret, door hem pinx., is door edelinck sculp. 8o., waaronder Peintre de son Altesse Illustrissime l'Archiduc Leopold Gouvernr. des Pais-Bas.
| |
[Teniers, (David)]
TENIERS, (David) de Oude, is bij Immerzeel geboekt, als geboren te Antwerpen, in 1582, en in 1649 overleden. Ik voeg er bij, dat zijne ouders waren Juliaan Teniers en Johanna van Maelbeke, diens tweede vrouw. In het Gildeboek van St. Lucas, te Antwerpen, komt voor: ‘david teniers werd ontfangen als leerling by juliaen teniers in 1596, meester 1607, stierf 1649.’ Deze ‘julius teniers werd Meester in de Confrerie van St. Lucas Ao. 1595, schilder,’ zoodat de eerste leermeester van onzen david wel bekend is, en zijn halve broeder schijnt te zijn geweest, uit het eerste huwelijk van Juliaan met Francisca Francqz. Dat hij niet als discipel van rubens in die Registers voorkomt, en dit toch wel kan geweest zijn, daarover zie men op MOERMANS. (Jacob) - Voorts zijn er een aantal teniers, tot 1690, als schilders ingeschreven, zooals Mols, Ms., in die Registers ze aangetroffen heeft. Hij is den 12. October, 1608, gehuwd met Dympne Cornelissen de Wilde, of eenvoudig genoemd Dympne Hendrickx, dochter van Cornelis Hendrickx, bijgenaamd Platvoet, kapitein op de Schelde, en later Admiraal. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857. - In de meeste Museums
| |
| |
en Kabinetten van Europa vindt men van zijne fraaije werken, en, om der Geschiedenis wil, moet ik hier een stuk boeken, dat onder Nr. 291 van den Catalogue des Tableaux etc. du feu Comte Despinoy etc., Versailles, 1850, voorkomt: ‘Charles-quint, après son abdication, au moment de s'embarquer a Wisbourg (West-Zouburg), Zélande, pour retourner en Espagne; il reçoit les députations des villes des Pays-Bas, qui viennent lui rendre leurs hommages et lui témoigner leur regrets. Le fond représente un port où l'on voit en rade un vaisseau prêt à apparailler. teniers, en peignant les costumes de son époque et non ceux du temps de Charles-quint, a commis un anachronisme de plus d'un siècle; h. 60, 1. 1.01 metre.’ - Zijn Portret, met eene hand, levensgroot, en de weêrgaê van zijne echtgenoot, uitmuntend geschilderd door zijn zoon, david, waren, onder Nr. 287 en 288 der Verzameling van J. Clemens, Chanoine de St. Bavon à Gand, verkocht te Gent, 1779. - Ook komt hij voor in de Bie, p.v. mol pinxit. p.v. leysebetten sculp., in 4o.
| |
[Teniers, (David)]
TENIERS, (David) de Jonge, is, naar waarde, door Immerzeel beschreven, en het zou overbodig zijn, om den roem van dezen Europeesch beroemden kunstenaar nog meer te verbreiden; trouwens hij behoorde tot die geniën, wier werken, evenals die van adriaan van ostade en van jan steen, bij alle volksklassen gewild zijn en bekend. - Ik zal echter eenige aanteekeningen, zijn persoon en werken betreffende, hier doen volgen. Hij was de zoon van david teniers, den Oude, en van Dympne Cornelissen de Wilde, of gewoonlijk genoemd Dympne Hendrickx, dochter van Cornelis Hendrickx, bijgenaamd Platvoet, Kapitein op de Schelde, later Admiraal, en van Dympne Cornelis. Hij zag het levenslicht te Antwerpen, en werd in de St. Jacobs-kerk, aldaar, den 15. December, 1610, gedoopt. Zijn oom, de schilder juliaen teniers, en Maria Janssens waren de doopheffers. - Hij heeft zeker, de kunst bij zijn vader geleerd, en later in de school van rubens, die hem bijzonder genegen was, voortgezet, en behoefde daarom ook niet als leerling aan het St. Lucasgild te voldoen; - Zie daarover op MOERMANS. (Jacob) - doch hij komt daarin wel voor als ‘david teniers (meesterszoone) werd ontfangen 1633 als Meester, diende als Deken Ao. 1645-46. 18 Octob.’ - In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, vind ik het sterfjaar van onzen david, volgens A. Wauters (Histoire des Environs de Bruxelles, 2 vol. p. 706) den 5. April, 1694, te Brussel, opgegeven. Dit jaar vindt men ook bij Immerzeel, gelijk bij meest alle andere auteurs; doch zij allen verkeeren in dwaling. Ziehier wat in De Navorscher, VI, (1856) bl. 40, voorkomt, en alles beslist: Sterfjaar van david teniers, den Jonge. In de Haarlemsche Courant van 22 Mei, 1685, Nr. 20, vinden wij, dat ‘Tot Brussel, op Maandag 4 Juny en volgende dagen, sullen verkocht worden in 't huys van teniers, den Jonge, zaliger, op de Hoogstraat, verscheidene uitstekende en kunstige schilderyen van de voornaamste meesters, daaronder eenige Italiaansche stukken, en verscheidene stukken van den overledene, mitsgaders teeken- en prentboeken, vele stucken tapyt en meubelen enz.’- Hieruit zou blijken, dat de 5. April, bovengenoemd, goed was, maar dat het jaar 1694, 1684 moet zijn. Hij is te Perck, bij Vilvoorde, waar hij een kasteel, de Dry-Toren genaamd, bezat, begraven. Uit het opschrift der Familie-graftombe blijkt, dat zijne tweede echtgenoot, Isabella de Fren, aldaar, vóór hem begraven werd. - Immerzeel zegt, bij vergissing, ‘Perth, een dorp tusschen Antwerpen en Mechelen, bij Vilvoorde,’ lees Perck, tusschen Mechelen en Brussel bij Vilvoorde. - In 1637, is hij, te Antwerpen, gehuwd met Anna Breughel, dochter van den vermaarden schilder jan breughel, gezegd den Fluweelen, en van diens tweede vrouw, Catharina van Mariënborch; david teniers, de Oude, peter paulus rubens, een
| |
| |
der voogden van Anna, en Paulus van Halmale, Antwerpsch edelman, waren de getuigen bij dit huwelijk, hetgeen den 22. Julij, in de St. Jacobs-kerk, voltrokken werd. Uit deze echtvereeniging zijn vijf kinderen verwekt, als: 1.) David, 1636. 2.) Cornelia, 1640. Deze huwde, 22 jaren oud zijnde, met jan erasmus quelllinus, te Perck. - 3.) Anna Maria, 1644. 4.) Clara, 1646, en 5.) Antonia, 1648. Het overlijden van de moeder is niet bekend. teniers bertrouwde den 21. October, 1656, in de kerk der Abdij van St. Jacques-sur-Caudenberg, te Brussel, met Isabella de Fren, (Immerzeel noemt haar, bij vergissing, De Fresne, evenals zulks in den Catalogue du Musée d'Anvers, 1849, staat vermeld) dochter van Mr. André de Fren, geheimschrijver van den Raad van Brabant, en van Anna Maria Montfort. De getuigen waren zijn schoonbroeder Antonie de Fren, Lid van den Raad van Brabant, zijn broeder, abraham teniers, en zijn zoon, David Teniers. Uit dit tweede huwelijk zijn drie kinderen bekend; Lodewijk, Justin-Leopold, en Maria Elisabeth Teniers. - De fortuin was hem gunstig, en hij leefde op zeer hoogen voet, weshalve hij bijzonder bevriend was met den grooten rubens, en zulks te meer, daar diens kasteel Steen in de onmiddelijke nabijheid van zijne Dry-Toren was gelegen. - Uit het bovengemelde Couranten-berigt, leeren wij de Straat kennen, waarin hij, te Brussel, gewoond heeft. - Reeds in 1655, had hij aanzoek gedaan, om in den Adelstand te worden opgenomen, welk verzoek den 10. Januarij, 1663, door den Wapenkoning ondersteund, herhaald werd. Het attest maakt gewag, dat het geslacht teniers ‘est famille honorable, originaire de Haynaut, cartier d'Ath. L'écu que ceux de la dite famille ont de tout temps porté, est décrit ainsi: d'argent, à ours au naturel, au chef d'azur, à trois glands d'oranges; le heaume ouvert et treillé, bourrelet et hachements d'argent et d'azur; cimier, un ours naissant au blason de l'écu, tenant en sa patte droite un gland d'or.’ De Ridder Léon de Burbure, die deze belangrijke bijzonderheden uit een Register van 's Rijks-archiven trok, (zie gemelde Catalogue) heeft tevens ook een advies van den 4. November, 1657 gelezen, geteekend A. Colebrant, ‘Cet avis - zegt Burbure - incline à l'octroi de la demande du peintre, pourvu qu'il ne lui sera pas permis d'exercer l'art de sa ditte profession publiquement, pour aucun gain ni salaire, à paine d'estre déchu de noblesse. C'est tout au moins interdit à teniers ces expositions de tableaux, que les maitres de cette epoque faissaient assez fréquemment dans leur maison.’ - Het schijnt, dat het Diploma van Adeldom niet is gevolgd, want na het verzoekschrift van 1663 wordt er geen gewag meer van die zaak in de Registers gemaakt. - Alexander de Groote gaf juist tegenovergestelde wetten, namelijk, dat de Adel-alleen de Kunst mogt beoefenen. Welk eene tegenstrijdige, zoogenoemd heerschende beschaving! - De Stad Antwerpen was in 1663 aan david teniers den Jonge, en aan zijne medeleden, de Dekens der Broederschap van St. Lucas, de Stichting der Academie van Schoone Kunsten verschuldigd, door Philips IV. den 6. Julij, 1663, te Madrid, bevestigd. - Zijne laatst-bekende werken zijn gemerkt 1678 en 1679, zegt Bryan-Stanley, en slechts stukjes van 9 bij 8 duim groot. - Dat zijne stukken in het midden der XVIII. eeuw nog meest in België aanwezig waren, blijkt uit de Kunstveiling van Anna Theresia van Halen, gehouden te Antwerpen, 19 Augustus, 1749, waarop 27 schilderijen van teniers voorkwamen; en op eene Idem, van Jacques Clement, Chanoine de St. Bavon à Gand, Ibid., 1779 waren 20 stuks, en daaronder de beroemde Vischmaarkt, waarop teniers-zelf is afgebeeld, aan den vischverkooper geld betalende; achter hem een Neger; voor hem zes andere figuren enz.; verder eene menigte beelden, op den tweeden grond werkzaam; in het verschiet een kasteel, bij eene rivier enz., pinx., 1647. Dit stuk
| |
| |
werd met ƒ337 betaald, en is welligt hetzelfde, dat in de eerstgemelde Veiling voorkwam, en toen op ƒ200 werd gemijnd. Vergelijk nu dezen prijs met dien voor eene schilderij van hetzelfde water, De Potjes-markt, waarvan, zoo gemeend wordt, twee dergelijke, of slechts ééne echte bestaan, als een bij den Graaf Du Chatel, die er 30,000 francs aan den Kunsthandelaar Verschaffelt voor betaalde, die haar voor 3,000 francs bij den Baron Everaert, te Gent, magtig werd, en een bij den Heer F. Heusch, te Londen, door den Heer N.J. Nieuwenhuys geleverd, afkomstig uit de Galerij van den Hertog van Berry, in 1837 verkocht. In 1845, werd, op de Kunstveiling van den Kardinaal Fesch, te Rome, voor Christus met de doornen-kroon, door teniers, 25,000 fr. betaald. - In 1857, waren op de Kunstveiling van Mr. Th. Patureau, te Parijs, van onzen david, een Corps de Garde, fecit 1647, welk stuk door den Heer Schneider, voor 25,500 francs, werd aangekocht. - De Verzoeking van St. Antonius, door den Heer Deroux voor 9,600 fr.; Tabakrookers, door den Heer Bischoffsheim voor 2,550 fr.; een Herberg van binnen, door den Heer Fould, voor 4,300, en, een Landschap door denzelfden, voor 2,000 francs gekocht. - Op de Tentoonstelling, te Manchester, in 1857, waren de schoonste zijner bekende werken, zegt de Heer W. Burger, in zijne Trésors d'art etc. Paris, 1857, bl. 234, die door H.M. de Koningin van Engeland, alsmede andere Vorstlijke personen enz., ten getale van 16 stuks, waren geleverd. - Zijne werken zijn alom bekend, waarvan een tafereel, De Dansende boeren, zegt hij, ‘twee duizend ponden sterling (ƒ24,000) waard is.’ - ferdinand van abtshoven, als zijn leerling genoemd, heeft vele zijner schilderijen zóó bedrieglijk gekopiëerd, dat ze wel voor werken van zijn meester doorgaan. - Clement bezat 4 stuks uitmuntende portretten, levensgroot, kniestukken, ‘zoo goed geschilderd, alsof die van van dyck waren,’ als: 1.) david teniers, de Oude; - 2.) diens Echtgenoot; - 3.) david teniers, de Jonge; hij heeft in de linkerhand zijne handschoenen, houdende de regter op de borst; - en, 4.) zijne Echtgenoot, houdende in de linkerhand een waaijer, de regter nederwaarts uitgestrekt; allen door david, den Jonge, geschilderd, en van een der afstammelingen van den beroemden Schilder afkomstig. - Ik bezit, bij zijne portretten, de groote prent, door j. ph. le bas zoo schoon gesneden, daar teniers met zijne familie muzijk maakt, in een rijk landschap, bij eene rivier, waarover zijn kasteel, de Dry-Toren, ligt; door hem pinx. Deze prent is, naar ik meen, Nr. 40 uit het door hem bezorgde Werk, getiteld: Theatrum pictorium davidis teniers, Antwerpiensis, in quo exhibentur ipsius manu delineatae ejusque curâ in aes incisae picturae architypae Italicae, quas ipse Archidux (Leopoldus) in Pinacothecam suam Bruxellis collegit; Antverpiae, apud Verdussen, (1658), in fo., 245 gravuren, door de beste meesters van dien tijd. Ditzelfde Werk is weder bij Henricus Aertsens, aldaar, in 1660, uitgegeven. Er bestaan ook exemplaren met Franschen titel, en de Voorrede deels in de Fransche, deels in de Spaansche taal geschreven, Bruxelles, aux dépens de l'auteur, 1660, als ook te Antwerpen, chez la Veufve de Abr. Teniers, 1660 (?) Of nu de eerstgenoemde uitgave, in 1684, nog bij denzelfden uitgever verkrijgbaar was, als waarvan een exemplaar onder Nr. 778, I. deel van den Catalogue de feu Borluut de Noortdonck, Gand, 1858, voorkomt, kan ik niet beslissen, maar betwijfel het zeer, te meer, daar er bijgevoegd staat: Edition la plus estimée de ce cerueil; dit moet voor Plaatwerken op de eerste drukken doelen. - De gravuren naar zijne werken, en weêr kopijen daarnaar, zijn in Europa legio verspreid. - Hij heeft ook de etsnaald gehanteerd, doch het getal van 52 stuks, bij Nagler vermeld, moet men als werk van de beide david's; en ook wel als kopijen van boel en van van wyngaerde beschouwen. Bryan-Stanley zegt, dat
| |
| |
een Fransch graveur, g. du vivier, eenige prenten in den trant van en naar de werken van teniers geëtst, en met diens gewoon monogram beteekend heeft. De beide david's hebben hetzelfde Monogram gebezigd, eene t in eene d geplaatst, soms met eene F er bij, als fecit. Verder wordt gemeld, dat hij ook in mezzo-tinto heeft gegraveerd, welke gravuren met zijn naam beteekend zijn; doch er bestaat geen historisch bewijs, zegt Nagler, dat hij die kunst beoefend heeft, ofschoon de Graaf Laborde, in zijne Histoire de la gravure en maniere-noire enz., p. 257, er twee van teniers beschrijft, namelijk: Boeren in een vertrek; vooraan zit een rookende boer, regts staat een pissende, en links op den achtergrond zijn boeren, die kaartspelen, en een die rookt; onder staat: Pour chasser ma mélancholie etc. teniers fecit; h. 9 dm. 1½ str., br. 6 dm. 5 str. Par. - Eene vrouw, met een ketel; op den achtergrond drie boeren; onder: Si j'écure proprement ce chaudron, c'est pour plaire aux bons garçons. Idem, idem, in fo. - Zijn Portret is door petrus thys pinx. l. vorsterman sculp. Abr. Teniers ex., in fo. - Een Idem, in gemeld Theatrum pictorium. - Een Idem, in De Bie, door hem pinx. p. de jode sculp., in 4o.; doch dit behoort in de uitgave van jan meyssens, - Zie aldaar. - en verder kopijen in de meeste bekende Werken.
| |
[Teniers. (Juliaen) - Zie op Teniers, (David) den Oude.]
TENIERS. (Juliaen) - Zie op TENIERS, (David) den Oude.
| |
[Terbruggen, (J.)]
TERBRUGGEN, (J.) een weinig bekend bloemschilder, die zijne ordonnantiën zeer goed wist te regelen, en getrouw naar de natuur voorstellen; echter is de penseelsbehandeling voor zijne onderwerpen meestal te zwaarmoedig.
| |
[Terburg, of Ter Burg (Gerard)]
TERBURG, of TER BURG (Gerard) is, naar waarde, door Immerzeel beschreven. Ik moet hier evenwel eenige bijzonderheden, nopens zijne alom bekende en beroemde schilderij, De Beëediging van den Munsterschen Vrede, in 1648, mededeelen. Deze schilderij is in de nalatenschap van terburg, omdat men minder bood dan ƒ6000, die hij er voor eischte, gebleven, en was, tijdens Houbraken, 1721, er over schreef, nog bij den rentmeester Terburg, te Deventer, aanwezig. Waarschijnlijk, is zij vandaar in de Verzameling van Van Leyden overgegaan, want daar werd dit stuk door Prins Talleyrand gekocht. De Heer Buchanan - zegt Nagler - kocht, in 1817, de geheele Verzameling van dien Prins, en daarna is het genoemde stuk voor duizend Louis d'or in handen van den Hertog van Berry overgegaan. In April, 1837, werd diens Kunstverzameling, uit het Paleis Elisée-Bourbon, te Parijs, verkocht, en het stuk door Graaf Demidoff, voor 45,500 Francs, verkregen; voor Koning Louis Philippe was er tot 45,000 francs op geboden. - De gemelde Graaf kocht daar tevens Een Binnenhuis, door terburg, voor 15,200 franc. - Van de Beëediging berust eene kopij op 's Rijks-Museum, te Amsterdam. Naar het origineel is eene schoone gravure vervaardigd door jonas suyderhoef, in gr. plano. Deze en de zoo voortreflijke Schutters-maaltijd, door j.w. kaiser naar b. van der helst gegraveerd, zijn gedenkstukken, om de wanden der woningen van Vaderlanders te versieren, en waarbij men nog kan voegen De Vreede-Vreugde-Maaltijd, aan al de Gevolmagtigden, die het Uitvoerings-traktaat te Neurnberg gesloten hebben, aldaar, op het Raadhuis, in 1650, gegeven, welk stuk door j. sandrart werd geschilderd en in genoemde Stad berust. Hiernaar heeft w. kilian eene fraaije gravure, in 2 bl. plano, vervaardigd, waaronder de namen staan van de 47 personen, die het feest hebben uitgemaakt, zijnde in mijn bezit, alsmede nog eene veel verkleinde gravure, zonder naam, die tot weêrgaê van die van suyderhoef dienen kan. - Het schijnt, dat terburg's werken toen reeds de hoogste markt hadden, want op de Kunstveiling van Patureau, te Parijs, in April, 1857, werd een beroemd stuk, De jonge Dochter aan haar Toilet, door g. terburg, door M. Etienne le Roy, voor 7800
| |
| |
francs gekocht, waarvoor Patureau 25,000 francs betaald had. - Het getal zijner bekende schilderijen, behalve zijne Portretten, loopt tot de honderd stuks, en vinden, bij voorkeur, wegens den aard der deftige voorstellingen, overal gereedelijk eene plaats, waardoor in de openbare Museums niet veel van hem voorhanden is. De schilderij, door de gravure van j.g. welle, onder de benaming van l'Instruction maternelle bekend, berust op 's Rijks Museum, te Amsterdam, en een idem, bekend door de prent van vaillant. - Een idem in dat te Berlijn, en een idem, iets kleiner, in Bridgewater-Gallerij van Lord Ellesmer, waaruit blijkt, dat hij dit onderwerp driemaal geschilderd heeft. Hij heeft onderscheiden Portretten van Willem III, waarschijnlijk, naar het origineel bij hem berustende, - 'twelk hij later, zooals Houbraken schrijft, aan een Heer te Amsterdam voor eene fraaije koets verruilde, welke hij sedert tot zijn gebruik hield - vervaardigd. - Zulk een Portret stond voor den schoorsteen in de Raadzaal van het Stadhuis te Deventer, met Wapens omgeven. Dit kunststuk, door den grooten schilder terburg gemaakt, werd ‘door driftige leden van het toenmalige Tweede lid van regenten, op den avond van de Keurapprobatie van 1785, op een vuile en verwaten wyze, uit de schoorsteen gerukt, en gins en herwaarts in de vertrekken van dit Raadhuis rond gesleurd, en, eindelijk, na afsnyding van het hoofd, dit meesterstuk, van alle kunstminnaren geacht, te verbryzelen.’ Den 13. Februarij, 1788, is er een ander Portret van Willem III, door een Geldersch edelman, wiens naam uit zedigheid werd verborgen, daarvoor geschonken, geplaatst, hetgeen door tusschenkomst van het Raadslid Bosc de la Calmette was geschied, aan wien ook werd opgedragen, den dank des Raads, aan den schenker over te brengen. Zie Verzameling van Stukken betrekkelijk de Gebeurtenissen, in 1787 voorgevallen, IV. deel, bl. 301 en 302. - Daar onze terburg zelf in de Regeringen en burgemeester te Deventer was, zoo is het wel aanneemlijk, dat hij een monument van zijn beste penseel zal hebben nagelaten, en mag men dus de vernietiging dubbel betreuren. - Zijn Portret heeft hij, als toeschouwer, in den bovengemelden Vredehandel aangebragt. - Een Idem, ten voeten uit, in de kleeding van een Magistraatspersoon, is in het Kon. Kabinet, te 's Gravenhage, aanwezig, en komt in de Kunstkronijk voor in prent. - In de Verzameling van Van der Marck, te Leyden, 1773, was een Idem, zittende, ten halve lijve te zien; - een Idem in Houbraken; - een Idem se ipse del. a. bartsch sc., in 4o., - en, een Idem, idem door j.h. weyssenbruch Lith., in fo.
| |
[Terburg, of Ter Burg. (Gezina)]
TERBURG, of TER BURG. (Gezina) Dewijl er geen werken van haar zijn vermeld, zoo voeg ik bij het Artikel van Immerzeel, dat op de Verkooping van Gerrit van der Pals, te Rotterdam, in 1840, op blz. 12 van den Catalogus voorkomt: Eene Kermis bij avond; met O.I. inkt, door gezina terburg.
| |
[Terbrugghen, of Ter Brugghen (Hendrick)]
TERBRUGGHEN, of TER BRUGGHEN (Hendrick) wordt door eenige auteurs verkeerdelijk als verbrugghen beschreven. - Immerzeel heeft teregt vermeld, dat hij, in 1588, te Deventer, geboren is. - Utrecht, Middelburg en Brussel, worden daarvoor bij de vreemde schrijvers opgegeven, en zelfs Fiorillo, die voor Transisalanus, of Overijsselaar - door Houbraken vermeld - denkelijk Transsylvanus gelezen heeft, doet hem in Sevenbergen geboren worden. Dat hij zonder twijfel te Deventer geboren is, kan ik hier, naar aanleiding van Houbraken, wel aannemen, als hij zegt: ‘dat zijn zoon Richart Terbrugghen, in den jare 1707, van wil was, om met eenige van zyns vaders kunstwerken deszelfs geboortestad Deventer een geschenk te doen, hetwelk ook geschiedde, gelyk my gebleken is uit een gedrukt Extract uit het Boek van de Resolutiën der stad Deventer den 5. van Oogstmaand 1707.’ - Dat is zoo, want in de Raadkamer aldaar
| |
| |
hangen vier schilderijen, de vier Evangelisten voorstellende, met het onderschrift: ‘Anno 1621 pinxit henricus ter brugghen, natus 1588, denatus 1629. Filius Richardus, curiae Traiectinae advocatus, civitati Daventriensi in memoriam donavit, anno 1707, anno etatis suae 89.’ - Zijn vader heette Jan ter Brugghen, en komt in eene Acte, te Utrecht, aldus voor: ‘Op huyden den 4. April, 1614, compareerde Jan ter Brugghen, de Oude, out omtrent 53 jaer, attesteerde enz.’ Deze was dus nagenoeg in 1561 geboren, terwijl verder in eene oorspronklijke Acte aldaar voorkomt: ‘Op den 30. Mey, 1616, cedeerde Jan ter Brugghen, de Oude, henrick ter brugghen, schilder, zijn zoon.’ enz. - Nog blijkt, dat hij een zoon, Jan, had, die zich in eene Acte van 16 Oct., 1627, teekende Jan ter Brugghen de Jonge, en kastelein was in het Kasteel van Antwerpen, bij de Bakkerbrug, te Utrecht. - Algemeen wordt hij voor een leerling van abraham bloemaert, te Utrecht, gehouden, en dat hij daar huwde, vervolgens vele landen bezocht en tien jaren te Rome gewoond heeft, vanwaar hij weder naar Utrecht terugkeerde, en den 1. November, 1629, oud 42 jaren, overleed. Is dit goed, dan zou hij in 1587 geboren zijn. In een getuigen-verhoor - Zie dit in zijn geheel op KNIBBERCH (François de) - komt hij voor als ‘oud omtrent 25 jaren,’ en verklaarde, dat hij in den zomer van 1614, te Milaan, in het koningrijk Lombardije was geweest, enz. Dus was hij toen 26 jaren oud, en moet alzoo op zijn 15. jaar, en reeds na het onderwijs van bloemaert, die kunstreis ondernomen hebben. Dit is onwaarschijnlijk, en toch bevestigt de gemelde Acte, dat hij in 1614 in Italië was. Mijns inziens, zal hij niet zooveel jaren daar geweest zijn, en alsdan kan hij tijd gehad hebben om zich eerst behoorlijk bij zijn meester daartoe te vormen. - Dat rubens hem in Italië heeft leeren kennen, moet vóór 1609 zijn geweest, want in dit jaar kwam deze, na den dood zijner moeder, te Antwerpen terug. Dat rubens, te Utrecht zijnde, hem heeft bezocht, is mogelijk, doch van den lof, dien hij hem zou hebben toegezwaaid, namelijk, dat hij, ‘de Nederlanden doorreisd, en een schilder gezocht hebbende, er maar één met name henric ter brugghen had gevonden,’ wordt door sandrart, die rubens vandaar naar Holland vergezelde, en door wien wij dan ook alleen die bijzonderheden weten, geen woord gerept. - Er wordt vermeld, dat hij proeven van uitmuntende kunst in Italië heeft achtergelaten, inzonderheid, te Napels, een groot stuk, geplaatst boven het Hoogaltaar, in de groote Kerk, aldaar, hetwelk Pilkington zegt, de Afneming van het Kruis te zijn. Op dit stuk en op vele zijner historiestukken heeft hij geen naammerk gesteld, en hierdoor zal ontstaan zijn, dat dit alleen als werk van een Vlaamsch schilder wordt aangewezen. In geen Hoofdkerk, te Napels, vind ik iets dienaangaande vermeld. Alleen lees ik: ‘l'Eglise des S. Apôtres renferme de peintures de lanfranc, de luc. jordan, un du flamand, et 5 tableaux du guide.’ Zie Itinéraire d'Italie, Milan, 1810, in 8o., bl. 241. - Slechts drie stukken van zijn penseel zijn mij voorgekomen, als, op de Kunstveiling van J. de Flines, te Amsterdam, in 1720, ‘Een kaarsligtende Vrouw,’ en ‘Een lachende Snaek, kunstig, van henrico ter brugghen;’ - en op eene Idem, van Hogendorp, te 's Hage, in 1751, ‘een kapitaal stuk, verbeeldende een Joodsche Rentmeester, door h.t. brugghen, 1621.’ - Ik bezit zijn Portret, van voren te zien, met de regterhand zijn mantel vasthoudende, met historisch onderschrift; p. bodart fec., in 4o.; en nog een Idem, staande, met palet en penceelen in de linkerhand en met de regter zijn mantel vasthoudende; op een gordijn zijn Wapen, zijnde een schild met 3 hulsbladen, 2 en 1, g. hoet del., waarschijnlijk, naar de schilderij, door terbrugghen zelf geschilderd, p. rodart fecit, idem. Hieronder is een Levensberigt gedrukt.
| |
| |
| |
[Terlee (....)]
TERLEE (....) is, met een paar regels, bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat hij, volgens opgave van Bryan-Stanley, in 1636, te Dordrecht, geboren, en aldaar, in 1687, overleden is. - Men zegt, dat hij een leerling van rembrandt en een goed historieschilder was. Zijne schilderijen zijn met genie, in schoonen stijl, fraai van teekening en zamenstelling, en aangenaam van kleur vervaardigd. Houbraken vermeldt een stuk van hem, De Schaking van Europa. - Hij wordt ouder de bekwaamste historieschilders der Hollandsche School gerekend. - Zie bij mij op DROST, (.... van, of den) zijnde eene teregtwijzing op drost van terlee, voor Nagler.
| |
[Tersteeg, (Jan)]
TERSTEEG, (Jan) Junior, een kunstenaar, van wien ik eene houtgravure in fo.-oblong bezit, voorstellende Het Laatste Avondmaal, waar Christus aan zijne twaalf Discipelen zegt: ‘een van ulieden zal mij verraden.’ Zij is vervaardigd naar eene eerste schets van raphael, fiks met de pen geteekend, en licht en schaduw door zware hartseerstrepen aangeduid; raphael delin. jan tersteeg Junr. fecit, h. 225 str., br. 328 str. Ned., met de marge; de hoeken achtkantig. Bij eene naauwkeurige beschouwing dezer houtsneêprent blijkt duidelijk, dat zij even als eene kopergravure is bewerkt, en dus al de lijnen in de houten plaat zijn ingesneden, en de afdruk ook door eene walspers werd verkregen, want op de achterzijde is de voorstelling juist zoo kenlijk, als de stempelfiguur op gezegeld papier. Daardoor is de inkt, door de persing, uit de insnijdingen met het papier vereenigd en leggen deze er dus zeer verheven op. - Ik vond nog een tersteeg, te Dordrecht, vermeld, in den Catalogus van D. van Dyl, op de Verkooping, te Amsterdam gehouden, in November, 1813, bl. 87, Nr. 21: ‘Een Studiebeeld, op blaauw papier, door tersteeg, à Dordrecht.’ - Of deze nu dezelfde is, kan ik niet beslissen. - In mijne uitgebreide Verzameling van Schilders-portretten berust er een, geteekend door h.w. caspari, zijnde dat van j. tersteeg. Naar het kostuum, paruik met boekels en haarzak in den nek, te oordeelen, is dit een man van de laatste helft der XVIII. eeuw, en die, waarschijnlijk, te Amsterdam tehuis behoort. Later werd dit mijn vermoeden bevestigd door wijlen den beroemden Kunstverzamelaar c.j. fodor, te Amsterdam, die mij meêdeelde, dat tersteeg een aanzienlijk kunstliefhebber en beoefenaar was, en tot hem in familiebetrekking stond, terwijl hij mij eene groote Gouden Medalje vertoonde, met het opschrift: jan tersteeg Junior, 13 Sept. 1780. Teeken-Academie der Stad Amsterdam; daarbij verhalende, dat er kunstenaars waren, die het euvel opnamen, dat liefhebbers naar zulk goud streefden. tersteeg, met nog een evenzoo bekroonde liefhebber, kocht te Parijs, voor eene aanzienlijke som, pleisterbeelden, en schonk die aan de Academie, ten gerieve van de kunstenaars, daarmede bewijzende, dat het hem niet om het goud, maar wel om de eer der Academie te doen was geweest. - Hij werd den 10. Januarij, 1750, te Amsterdam, geboren, en is, aldaar, in 1807, overleden. - Zijne Kunstnalatenschap is in Mei, 1808, te Amsterdam, verkocht.
| |
[Terwesten, (Augustinus)]
TERWESTEN, (Augustinus) de oudste van het bekende Kunstenaarsgeslacht van dien naam, is door Immerzeel vermeld; ik voeg er alleen bij, dat zijne geboorte, te 's Gravenhage, in 1649, bij alle auteurs overeenkomt, doch zijn overlijden te Berlijn, in 1711, niet, dewijl toch Van Eynden en Van der Willigen, Aanhangsel, bepaald zegt: ‘Hij overleed, te Berlijn, den 21. Januarij, 1717, oud 68 jaren.’ Dit strookt met het geboortejaar, anders zou hij 62 jaren oud geworden zijn. - Hij heeft ook, met goed gevolg, de etsnaald gevoerd, wat men niet algemeen vindt vermeld. Onder anderen, zijn er bij de liefhebbers dezer kunst bekend: Een Bachus ten halven lijve, ter regterzijde van de prent gezeten; zijn hoofd is
| |
| |
met wijngaardranken bekroond, en met de beide handen houdt hij een drinkschaal vast. De letters w.t. - gelijk ze er rondom geplaatst voorkomen - zijn onder aan den linkerkant geplaatst. - Nog eene groote plaat, naar paul veronese inv., voorstellende De Vinding van Mozes in den Nyl; a. terwesten fecit. A. Blooteling ex. Cum privilegio; - en, twee stuks, kl. in fo., in de breedte, voorstellende Narcissus en Pyramee, welke hij, volgens Brulliot, te Rome vervaardigd heeft. - Er gaat een Portret uit van M. Hermanus Glaserus, Luth. Leeraar, te 's Hage, obiit 1674, aetatis 68, in ovaal in fo., beteekend a. terwesten fecit aqua forti et in lucem edidit. Hagae-Comitis, 1 Decemb. Ao. 1681, zeldzaam; het hoofd is bijzonder fraai bewerkt. - Om over de studiën te kunnen oordeelen, welke Terwesten te Rome heeft gemaakt, naar de beroemde schilderijen van raphael, vooral naar zijne kapitale mythologische voorstellingen, moet men zien het aantal Teekeningen met rood krijt, zeer uitvoerig door hem aldaar vervaardigd, en waarvan ik een tiental overdrukken bezit, nog zóó krachtig, dat men ze voor de gewone teekeningen zou aanzien; en ik druk er op, dewijl men daaruit kan afleiden, met welke zorg en onvermoeiiden ijver hij zulke uitgebreide geheelen op het papier heeft gebragt. In waarheid, dusdanige voorbereidende studiën leiden, het geheele volgende leven door, tot voortbrengselen van goede kunst. - Hij had in de Roomsche Schilderbent den bijnaam van de Snip verkregen.
| |
[Terwesten, (Augustinus)]
TERWESTEN, (Augustinus) zoon van matheus terwesten, wordt ter loops bij Immerzeel vermeld, doch geen sterftijd opgegeven, dien zijn broeder Pieter Terwesten, Ms., opgeeft, als te 's Hage, in 1781, te hebben plaats gehad, terwijl hij ook zegt, dat augustinus eenige jaren te Delft heeft gewoond, en daar even als in zijne geboorteplaats, 's Hage, verscheiden zalen heeft beschilderd enz. - In 1737, is hij als Lid der Kamer van Pictura, te 's Gravenhage, ingeschreven. - Zijn Portret komt voor, als teekening in kleuren, borstbeeld regts, in rok, met staartparuik, in ovaal, met randschrift, en bijwerk van palet enz. naar zich-zelvèn, zonder naam, in 4o. - Idem, idem, geheel van voren, in ovaal, doch zonder bijwerk, door t.h. j.(elgersma), in 4o. Zie Nr. 5305 en 5306 van den Catalogus van Portretten van F. Muller.
| |
[Terwesten (B.)]
TERWESTEN (B.) vond ik nergens elders vermeld dan in den Catalogus van C.H. Schultz, te Amsterdam verkocht, in 1826, onder Nr. 152: Een Familiestuk door b. terwesten.
| |
[Terwesten. (Elias)]
TERWESTEN. (Elias) Ik moet alleen nog bij het artikel van Immerzeel voegen, dat hij bij de Romeinsche kunstenaars in de wandeling de Paradijsvogel was genoemd; dat hij te Rome, op last van den Keurvorst van Brandenburg, eene groote Verzameling van Gipsvormen heeft aangekocht, voor de Academie, te Berlijn, en voor dien Vorst zelfs het geheele Kabinet van Beeldwerken van peter bellori.
| |
[Terwesten (Matheus)]
TERWESTEN (Matheus) is bij Immerzeel geboekt, doch deze heeft zijn sterftijd niet opgegeven, die in het Ms. van zijn zoon, P. Terwesten - Zie aldaar. - op 11 Junij, 1757, oud 87 jaren, staat vermeld. - In den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, 1773, blz. 161, was zijn Portret, met palet en penseelen in de hand, h. 11½, br. 9½ dm. Rhijnl. - Nog een Idem, in ovaal, met een mantel om, en de hand voor de borst, h. 37, br. 23 dm. - Een Idem is door t.h. j(elgersma), borstbeeld, regts, met lange paruik, in ovaal, zonder bijwerk, naar hem-zelven, in kleuren geteekend, in kl. fo. Het stelt hem op 67 jarigen leeftijd, in 1737, voor. Zie Nr. 5307 van den Catalogus van Portretten van F. Muller. - Een Idem vindt men in Descamps.
| |
[Terwesten, (Pieter)]
TERWESTEN, (Pieter) zoon van matheus terwesten, in 1714, te 's Gravenhage, geboren, heeft de kunst bij zijn vader geleerd, en het vak van bloemen en
| |
| |
vruchten beoefend, zonder zich geheel aan de kunst te kunnen wijden, daar hij reeds op zijn 34. jaar het ambtsleven heeft moeten gaan leiden, doch evenwel der Confreriekamer getrouw bleef, waarvan hij, in 1762, Secretaris, en in 1785 tot Hoofdman werd geëligeerd. Hij is, aldaar, in 1798, overleden. - Het is deze terwesten, dien Weyerman als een veel-belovend discipel van coenraad roepel vermeldt, en van wien hij zegt: ‘Onze algemeene wensch is, dat die pieter terwesten, zynde reeds zoover gevordert in de uitgestrekte loopbaan der Schilderkunst, onder dat oordeelkundig bestier van dien bovengemelden konstenaar, 's vaders, en aller konstbeminnaren welgegronde verwachting, behoorlyk, in alle deelen mag beantwoorden.’ - Hij is de Schrijver, of liever de Compilateur van den Catalogus, of Naamlyst van Schilderyen met derzelver Pryzen enz., 's Hage, 1770, in 8o., loopende van 1726-1768, waar is bijgevoegd de Catalogus van het Kabinet van Zyne Doorl. Hoogh. den Prins van Orange enz., zijnde dit Werk een Vervolg op dat van Gerard Hoet, in 2 deelen, 8o. - Ook heeft hij eene menigte Aanteekeningen gemaakt, betreffende de Kunstenaars, als leden of als meesters ingeschreven in de Confreriekamer van Pictura, te 's Gravenhage, waarin vele teregtwijzingen en levensbijzonderheden van hen voorkomen, die voor de Geschiedenis zeer nuttig zijn, en waarvan ik trouw gebruik gemaakt heb, bij het voor den druk gereed maken van dit mijn Werk.
| |
[Testelin. (Henry)]
TESTELIN. (Henry) Ofschoon, in 1616, te Parijs geboren, en dáár het grootste gedeelte van zijn leven, als kunstschilder, doorgebragt hebbende, waar hij zelfs Hofschilder en Secretaris van de Koninklijke Academie was, wil ik echter vermelden, wat niet algemeen bekend is, namelijk, dat hij, in 1693, als Refugié, te 's Hage gevestigd was. Dit is mij gebleken uit zijn folio Boekwerk, getiteld: Sentimens des plus habiles Peintres du temps etc., A la Haye, chez Matthieu Rogguet, Imprimeur, dans le Pooten etc.; met veel platen. In het Privilegie, hem den 13. Februarij, 1693, verleend, komt voor, dat, bij de uitgave van dit Werk, te Parijs, (ten jare 1680) ‘den Suppliant na het drucken van weinigh exemplaren, met de persecutie der Religie, was genootsaackt geweest sig herwaarts te begeven, sonder de vrugt van syn langdurigen arbeyt en groote depences te hebben kunnen genieten, en hy de coperen platen van hetselve Werck had mede gebracht, en wel genegen soude syn, tot syne subsistentie, deselve in onsen lande verders te laten drucken en debiteren, met byvoeginge van ses Academische Discoursen, die hy, in syn voorsz. qualiteyt in de solemnele vergaderingh der voorsz. Academie, ter presentie van wylen den Heer Colbert, nopende de instellinge van het gepasseerde der voorsz. Academie, gehouden had enz.’ - Hieruit moet blijken, dat in de Parijsche Uitgave deze Academische Discoursen niet voorkomen. Er is nog een druk, te Parijs uitgegeven, bij de Weduwe Marbre-Cramoisy, in 1696. Deze zal alzoo wel buiten zijn weten, of na zijn dood, het licht hebben gezien, want in 1693 had hij reeds den ouderdom van 77 jaren bereikt. Dewijl hij een hoogst bekwaam portretschilder was, en, zeker, ook hier te lande zijn bedrijf wel zal hebben uitgeoefend, kan men door het bovenstaande weten, dat de Portretten, die mogten voorkomen, hier, en niet te Parijs moeten zijn geschilderd, en, bovendien, dat de meeste Auteurs zijnen dood niet vermelden, omdat hij uit het oog verloren was. Alleen vind ik bij Heller, (L.) overleden, te 's Hage, 1695? - Om eene en andere reden heb ik hem hier, voor memorie, eene plaats ingeruimd.
| |
[Tetar van Elven (Charles)]
TETAR VAN ELVEN (Charles) was de derde zoon van Henri Louis Tetar van Elven, en broeder van martin gerard tetar van elven - Zie aldaar. - bij wien hij het vak der Bouwkunde leerde. Hij overleed te Amsterdam, in 1844, in slechts zeven-en-twintig-jarigen ouderdom.
| |
| |
| |
[Tetar van Elven (Jean Baptist)]
TETAR VAN ELVEN (Jean Baptist) is, naar waarde, door Immerzeel vermeld. Ik moet daarop doen volgen, dat hij de tweede zoon was van Henri Louis Tetar van Elven, en broeder van martin gerard, - Zie aldaar. - wonende te Amsterdam; dat hij sedert 15 jaren de graveernaald met het penceel heeft verwisseld, en nu, met het beste gevolg, het Inwendige van Kerkgebouwen, met veel talent, vervaardigt, gelijk blijkt uit zijne schilderij Het jaarlijksch Te Deum in de St. Bavokerk, te Gent, welk stuk door Z.M. den Koning der Belgen, in 1853, voor de Koninklijke Galerij, werd aangekocht. Zie Handelsblad van 15 Februarij, 1853. - De Heer tetar van elven heeft, in zijn huwelijk met Mejufvrouw Fanny Noël, een zoon verwekt, pierre henri theodore, thans (1861) 30 jaren oud, en te Turin woonachtig, waar hij met eene Italiaansche vrouw gehuwd is, Stadsgezigten schildert, en onlangs door den Koning van Sardinië (Italië) met de Orde van Mauritius en Lazarus werd versierd.
| |
[Tetar van Elven. (Martin Gerard en Henri Martin)]
TETAR VAN ELVEN. (Martin Gerard en Henri Martin) Eerstgenoemde, hoogst-verdienstelijke Bouwmeester is reeds, naar waarde, door Immerzeel te boek gesteld. Ik moet er op doen volgen, dat hij, te gelegener tijd, met ijver en goed gevolg, zijn talent heeft getoond, namelijk, toen hij te Londen de eer genoot van uit meer dan 200 opgetreden wedstrijdende Architecten voor het bouwplan van het Paleis der Wereldtentoonstelling, in 1851, met 16 keurlingen, te worden gekozen en bekroond, wegens het daarvoor ingezonden ontwerp. - Zijne hooge verdiensten bleven niet onopgemerkt, daar hem Z.M. de Koning, in 1860, tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw benoemde, en hij, in 1846, reeds tot Lid der 4. Klasse van het Kon. Ned. Instituut verkozen werd. - Verder moet ik er nog bijvoegen, dat hij de oudste der vier zonen is van den, in 1855, te 's Gravenhage, overleden Hoofdcommies bij het Departement van Binnenlandsche Zaken, Henri Louis Tetar van Elven, geboren 11 Julij, 1780, en gehuwd geweest met Dorothea Carolina de Hosson, thans nog in leven te Amsterdam. Deze Henri Louis is de eerste geweest, die hier te lande de Snelschrijverij systematisch ingevoerd, en er eene Gouvernementsschool voor gevormd heeft. Zie daarover het onlangs verschenen Werk, getiteld: Het Boek der Uitvindingen. - De Heer martin gerard tetar van elven is gehuwd met Mejufvrouw Françoise Abadie, bij wie hij 15 kinderen heeft verwekt. - Zijn oudste zoon, henri martin, in 1827, te Molenbeke, bij Brussel, geboren, volgt, op waardige wijze, als Bouwmeester zijns vaders voetspoor, en heeft zich door het Metalenkruis-Monument, in 1855, te Amsterdam opgerigt, doen kennen, alsmede door het Graf-gedenkteeken voor Abraham des Amorie van der Hoeven, op de groote begraafplaats, te Utrecht. - In datzelfde jaar, werd hij met de Orde der Eikenkroon versierd. - Behalve het behalen van een groot aantal Prijsmedaljes, genoot hij ook nog de bijzondere onderscheiding, dat hem, tot het doen eener kunstreis, een Rijkspensioen, voor den tijd van vier jaren, werd toegekend, waarvan hij echter, tot dusverre, uit hoofde van ernstige ligchaamsongesteldheid, slechts één jaar gebruik heeft kunnen maken.
| |
[Tetar van Elven, (Paul Constantin Dominique)]
TETAR VAN ELVEN, (Paul Constantin Dominique) de vierde of jongste zoon van Henri Louis, en broeder van martin gerard tetar van elven, - Zie aldaar. - is den 13. September, 1823, te Antwerpen, geboren. Hij werd, aanvanklijk, (van zijn 14. tot zijn 19. jaar) voor de Graveerkunst opgeleid, door de vermaarde meesters taurel en de mare, doch ging vervolgens over tot de School van den toen zich te 's Gravenhage vestigenden, en sedert aldaar, 20 Julij, 1861 overleden kunstschilder, j.e.j. van den berg. - Hij behaalde, zoowel te Amsterdam als te 's Gravenhage, verscheiden Academische medaljes, en werd ook tweemalen door de Maatschappij Felix Meritis, te Amsterdam, met haren Zilveren Eerepenning
| |
| |
bekroond. - Sedert 1853, is de Heer tetar van elven belast met het onderwijs in het Handteekenen, aan de Koninklijke Academie ter opleiding van burgerlijke Ingenieurs enz., te Delft.
| |
[Tetrode, (Willem Danielsz. van)]
TETRODE, (Willem Danielsz. van) meer dan waarschijnlijk, een der beroemdste beeldhouwers van zijn tijd, die, in het midden der XVI. eeuw, te Delft bloeide, en door Immerzeel zonder van wordt vermeld, die ook het beroemde Altaar, in de Oude Kerk, te Delft, door hem vervaardigd, opgeeft, en er tevens bijvoegt: ‘Hugo de Groot stelde zijnen stadgenoot tetrode met de grootste beeldhouwers der oudheid gelijk.’ - Nu ja, het is zoo, dat Grotius, als stadgenoot, dien lof zoo hoog heeft opgevijzeld; doch Meerman heeft hem reeds wegens die vervoering verschoond: dit leest men immers in de Vergelijking der Gemeenebesten door Hugo de Groot enz., Haarlem, 1802, in 8o., III, bl. 208 enz. Als men echter den tekst van De Groot goed leest, dan schrijft hij daar, op bl. 20: ‘dien (Hadrianus) Junius in zijn Werk (Batavia) geroemd heeft.’ Dus heeft hij zich niet weinig gedekt, door dezen auteur, als tijdgenoot van van tetrode, te laten spreken. - Om der geschiedenis wil van het bovengenoemde Altaar, wil ik hier doen volgen, wat eenige liefhebbers der oudheid dienaangaande hebben opgeteekend. Op bl. 163 van de Beschryving der Stad Delft enz., Ibid., 1729, in fo. leest men: ‘Het Hoofd-autaar van deze (namelijk Oude) kerk is een zeer prachtig pronkstuk geweest, doch men moet onderscheit maken tusschen hetgeene in de beeldstormerye en kerkplunderinge van den jare 1566 is vernielt, en tusschen hetgene naderhand door den kunstryken meester willem van tetrode weder is gemaakt. Van het eerste hebben wy zoo heel veel bescheyts niet, maer het laatste is by alle kunstkenners vermaart. Vosmerus spreekt er aldus van: “binnen tegen de gevel van het Koor, waarin het Hoofdoutaar stond, 'twelk door willem van tetrode, een Delfsch burger, van Alabaster jaspis en toetsteen was gemaakt, en wiens weërga in gansch Nederland nimmer is gezien; op dit werk, 'twelk naar de Dorische wyze gevormt was, heeft Cornelis Musius deze volgende vaarzen gemaakt. Hoc opus augustum diverso ex marmore pulchre, - Perfectum, ut nusquam Cultius invenias, - Alter Praxiteles, si non illustrior illo est. - Delphus apud Delphos tetrodius statuit. Deze vermaarde en kunstige tetrode die hier een meesterstuk van zyne kunst wilde tonen heeft meer dan eens door zyne begaafde hant Rome vermaart gemaakt, en zich zelve by den adel der kunstenaren in d' uiterste hoogachting gebracht, gelyk de beroemde thomas follet, gezwore bouwmeester van den Bisschop van Luyk, van welke hy de kostelyke steenen tot dat heerlyk stuk had opgekogt, van hem sprekende in deze woorden te kennen geeft. Overmits die kennisse en reputatie ende ook die excellente stukken werx, die hy selfs van dese oprecht bysondere constenaar tetrode binnen Romen een gesien hadde; en uyt welken hoofde hy die steenen voor ditmaal beter koop wilde geven, dan hy die aan de borse in Engelant gelevert hadde, waarmede hy de Beurs te Londen schijnt te verstaan welke omtrent dezelfde tyd gebouwt is. Belovende verder, tot vorderinge van het werk de allerbeste, reinste en uitgelezenste steenen hiertoe te zullen leveren. Onder de getuigen van dit Kontrakt, wert eenen meester Dieryk Borghgrave, geboren van Delft, Burger der stad Luyk, vermeld; de steenen en verdere stoffen waarvan dit werk moest gemaakt worden, waaren volgens het Akkoord: Albaster swerten marmorsteen ende Ransteen elx op syn proportie de meeste cieraat, alles naar den eysch van 't werk glat en gaaf gewrogt soo wel achter als voor, ook ettelyke dingen van koper als naarvolgende het patroon by den voorschreve meester willem daervan geconcipieert en den Kerkmeesteren gelevert, en dat op syn stuk ende voet naarvolgende die konste van
| |
| |
den schulpture ende antiquiteiten. Dit Contrakt berust noch in der Kerkmeesteren Comptoor in de lade C. maar in een later Verdrag werd uitdrukkelyk den kostelyken Jaspissteen gedagt; wegens de groote van dit werk zie ik dat in het zelve Akkoort gemelt werd van twee groote pylaren, ieder van 13 voeten lanch, uyt een stuk; doch zoo die niet te bekomen waren, moest het dan op de beste wyze tot syner volmaaktheit gebragt worden; en schoon er al iets aan deze grootsche uitvoering mogt gemangelt hebben, echter was dit blinkent kerkcieraat zoo konstig en prachtig dat men naar zyne weêrgade vergeefs in Nederland zou gezogt hebben, volgens de getuigenisse van den grooten Vosmerus; trouwens dit is uit het Kontrakt der aanneminge van 't werk zelfs af te nemen; daar leest men: Welk voorschreven Autaar na voorsz. patroon en eysch van t werk die voorsz. meester willem gehouden sal wesen ende belooft by deze te maken soo goet excellent en constich als hy oyt zyn leven enig werk gemaekt mach hebben, en alsoo goet als enig meester 't selve zoude konnen en moghen maken, sulx dat diergelyke in dese Nederlanden niet gevonden sal worden. Dit Verdrag was met d' eigen hand des kunstenaars ondertekent, die in de uitvoering van 't werk zich ook eerlyk en loflyk heeft gedragen.” - En verder: “Ook zegt zeker geleerde van luiden die het wel meenden te weeten onderrecht te zyn, dat op het gemelde Autaar twaalf alabaste beelden, verbeeldende de 12 Apostelen gestaan hebben. Doch in een oude aanteekening van een onbekend persoon, die echter goede kennis van zaken schynt gehad te hebben en veele omstandigheden weet te vertellen, werd gemeld, dat de alabaste Apostelen op een alabaste Autaar, op de hooge Koor stonden. Dan voegt hy er by, dat de Prins van Oranie, in een venster van St. Aagten leggende, het beschadigen van het alabaste Autaar, en de alabaste Beelden heeft doen beletten.” En noch verder, “dat hy 't gemelde Autaar voor een schenkadie gezonden heeft aan den Graaf van Zwartzenburgh in Hoogduytsland; en dat de 12 alabaste Beelden, gelyk men zelde, te Straatsburg in de kerk gezien wierden.” - De gemelde Contrakten zijn door den genoemden Meerman, bl. 212, op nieuw in het kantoor van de Kerkmeesters onderzocht, in hoe verre die met de reeds gegeven berigten strookten; doch hij heeft toen geen ander gevonden dan de gemelde, en eenige regelen, boven niet meêgedeeld, er bij gevoegd, namelijk, dat het Contrakt van aanneming door tetrode en Kerkmeesteren is van den 9. Maart, 1568; dat hij daarin Mr. willem danielsz. van tetrode, Beeldsnijder wordt genoemd, en, eindelijk: “waarvan Mr. willem voorsz. bedongen heeft voor arbeidsloon zestien honderd Caroli gulden, te betalen drie hondert guldens gereed, en voorts tot drie eerstkomende half-jaaren telkens 300, en de rest, beloopende nog 400, twee jaren daaraan volgende, nadat het werk al opgeleverd zal zyn, telkens 200 tot de volle som toe; waarvan de Meesters van 't H. Sacraments-Gilde de eene helft betalen zullen, en de Kerk-meesters de andere, zoowel als alle de materialen dienende tot de voorsz. Outaar, als arbeidsloon voorsz.; mits hetgeen tot hetzelve gebeden en gegeeven zal worden, zal wezen de eene helft ten behoeve van 't H. Sacraments-Gilde, en de andere helft ten behoeve van de Oude Kerk.” - Nog zegt Meerman: “Intusschen schijnt men zich ten opzichte der betaaling niet stiptelijk aan het Contract gehouden te hebben. Ten minste de termijnen werden anders gerekend.” 'Er volgt in 't evengenoemd Register eene specifique opgave van een groote 1100 gl. die tusschen 9 Mei 1568 en 13 Maart 1570, in verschillende posten van meer of minder aanbelang aan tetrode, of een' gelastigde van hem in zijne afwezigheid, (dewijl hij zich tusschen beiden te Antwerpen en Luik heeft opgehouden) betaald werden. Daarna verschijnt op dit Rekenboek een post. van ƒ510-15: zoo voor
| |
| |
steen, als voor de vracht derzelve van Mechelen en Luik. Waarop verklaard wordt, dat bij tetterode besteed zijn alle de materialen van het Altaar, zoo aan steen als koper voor ƒ2250: en nu volgen weder verscheiden kleine sommen, die hem naar Luik of Antwerpen werden toegezonden, benevens een geringe post voor vracht en iets meer voor kalk; 't welk alles te zamen weder tusschen de 15 en 1600 gl. uitmaakt. Nog wierd hem op den 13 Maart 1570 voor een Mariabeeld, dat in 't bestek niet begrepen was, betaald 32 gl. Eindelijk, op den 9 Maart 1572 gaven Kerkmeesters bovendien ƒ50-15; uit, voor al het hout van balken en deuren van dit Altaar.’ - Op bl. 214, zegt hij, dat hij niet heeft kunnen ontdekken, wat er na 1575, toen het Altaar na vier jaren arbeids, gereed was, van hem is geworden, en waar hij gestorven is, bleef onbekend; ‘en even weinig of hij nog meerdere vruchten van zijn beitel, zoo hier te lande, als voorheen in Italiën, heeft nagelaten. Van zijn restaureeren van antique statuën te Romen, is De Groot, welke in zijne jeugd den man misschien te Delft wel kan gekend hebben, de eenigste die gewag maakt. Dit evenwel ben ik in staat hierbij te voegen, dat onze Landsman ook met het graveerijzer wist om te gaan. De Heer oud-griffier Royer (en wien konde ik over iets dat de Geschiedenis der Kunsten betreft, veiliger raadplegen?) heeft mij verzekerd prenten gezien te hebben, waarop de naam van tethrode, of teterodius invenit, gelezen wierd, en die Antique beelden, Portiquen of iets dergelijks voorstellen. Veel vreemder evenwel moet het schijnen, dat men niet weet, waar een stuk van die vermaardheid, als dit Altaar-zelve, gebleven zij; en dat wij uit De Groot slechts ontdekken, dat er in 1602 van tetrode's beeldhouwarbeid hier te lande niets meer aanwezig was.’ Verder zegt Meerman, dat, hetgeen ik boven heb gemeld van een Altaar met Beelden, die aan den Graaf van Schwartzenburg ten geschenke zijn gegeven, een ander is, dan dat, hetwelk op het hooge Koor heeft gestaan, en door zorg van Prins Willem I, in de beeldstorm is gespaard gebleven.’ - Later vond ik nog door Mr. J.(an) S.(outendam), Archivaris der Stad Delft, medegedeeld, wanneer dit Altaar voltooid werd, namelijk een Extract uit de Stadsrekening van 1571 (Archief van Delft) p. 68 seqq. ‘Noch ghesconcken Mr. willem van tetrode Beeldsnyder ten tyde hy het hooch Autaar in d' Oude kercke ghemaect ende 'tzelue by den Kerckmeesters opghenomen werde, VJ stede canne wyns, beloopende VIJ £ IIIJ sc.’ Zie De Navorscher, XI., 1861, bl. 289. - Wat de prenten betreft, waarop zijn naam voorkomt, dit heb ik bevonden de waarheid te zijn, en ook als de reden, dat hij telkens afwezig was, tijdens de volvoering van het genoemde Altaar, te Delft, om dat hij zich dan te Antwerpen en te Luik ophield, zooals door Meerman gezegd wordt. - Het is mij altijd een raadsel gebleven, waarom deze waarlijk groote Bouwmeester alleen genoemd wordt door het Altaar, te Delft, en dat hij niet overal in ons land van zijne werken geleverd heeft. Zeker is het, dat hij zijne bestendige woonplaats niet te Delft heeft gehouden, dewijl mij uit een berigt over hem, bij den ijverigen navorscher J.J. Merlo, gebleken is, dat hij, ten jare 1570, te Keulen was; ik laat dat hier volgen: ‘willem tettrodeus (ook tetrodius), architect en beeldhouwer, te Keulen, in den jare 1570, was van Delft geboren, en voerde den titel van Hofbouwmeester van den Aartsbisschop en Keurvorst van Keulen, Salentin van Isenburg. Ik vond zijn naam op de volgende, bij Peter Overardt uitgegeven gravuren: Mercurius en Minerva; onder leest men: bibliotheca. mercurii. est sermo. enz, (4 Latijnsche verzen in 2 rijen); dan de beteekening: guilielmo tettrodeo, Delphensi, Batauo, Reuerendissimi Archiepiscopi Coloniensis, et Principis Electoris, Illustrissimi Architecto Authore: Coloniae-Agrippinae Ao. MDLXXV Mens. Augusti, Petri
| |
| |
Ouerardi Formulis. Adria. de Weert fig: gr. fo. Men houdt adriaan de weert voor den graveur. Füssli (Künstler-Lex., Francf., 1845.) noemt er nog een: Venus, met Cupido slapende; verder op, een Faun, houdende in de linkerhand een boomtak. gul. tetrodius Delfinus Batavus sculptor Colonia formulis Petri Conradi Colot 1574. Aug. 24. (In het adres is, waarschijnlijk, de naam van Peter Overardt onleesbaar geworden.); in 4o. Elders vind ik haar aldus beschreven: De statuën Jupiter met den Adelaar, Venus met Amor en Mercurius, alle op één blad; naar den beeldhouwer willem tetrodius. Coloniae formis Hadriani de Weert, gr. 4o. Bij Nagler, (K-L. XVIII. 277, 279, 280) wordt hij met twee vermeende graveurs, tetterdil en g. tettesdet, in verband gebragt, die te Keulen naar hem gewerkt zouden hebben. Het is buiten twijfel, dat deze zoo verminkte namen die van onzen kunstenaar zijn.’ - Alzoo blijkt, dat hij buitenslands in werkelijke dienst met zijn talent schitterde, en men hem, als stadgenoot, de vervaardiging van het gemelde Altaar heeft opgedragen, hetgeen tevens als een gedenkstuk prijken, en voor den beschouwer als de vrucht van zijn genie en tot vereeuwiging van zijn roem in zijne geboortestad dienen moest. - Welligt is adriaen van tetroede - Zie aldaar. - een zijner afstammelingen.
| |
[Tetroede (Adriaen van)]
TETROEDE (Adriaen van) vond ik onder de teekenaars-rekwestranten, die, in 1610, den Magistraat der Stad Leyden verzochten, een Schilder- of St. Lucasgild te mogen oprigten, om aan hun bedrijf in de Schilderkunst eenige voorregten te verzekeren, zooals zulks in meest al de steden van Holland plaats vond. - Zie over deze belangrijke stukken bij mij op ELSEVIER. (Aernout) - Waarschijnlijk, is hij wel een afstammeling van den beroemden beeldhouwer geweest.
| |
[Teunissen. (Cornelis Antoniszoon) Zie op Antoniszoon, (Cornelis)]
TEUNISSEN. (Cornelis Antoniszoon) Zie op ANTONISZOON, (Cornelis) bij Immerzeel en bij mij; en ook nog op CORNELIS TEUNISSOON bij mij. - Bij Nagler vindt men op dezen teunissen 12 houtsneden, met het teeken van dien meester gemerkt, vermeld. - Volgens Brulliot, stelt er een voor het Portret van Keizer Carel V, en eene allegorische Voorstelling, eene vrouw, die een kind draagt en den hoorn van overvloed vasthoudt, door hem in koper gesneden.
| |
[Themer, (Willem)]
THEMER, (Willem) een landschapschilder, te Brussel, van wien op de Tentoonstelling, aldaar, in 1845, Een Landschap bij avond voorgesteld, te zien was, zegt Nagler.
| |
[Theodoor. (Dirck) - Zie op Dirk van Haarlem.]
THEODOOR. (Dirck) - Zie op DIRK VAN HAARLEM.
| |
[Theodore. (A.)]
THEODORE. (A.) Bryan noemt hem, op gezag van Mr. Strutt, een bekwaam teekenaar en graveur, volgens eene prent, voorstellende eene Processie in Holland, door hem geëtst, en met de graveerstift opgewerkt, zwemende in den stijl naar dien van w. hollar, en welke prent het jaartal 1636 voert. - Daar ik verder nergens eenig spoor van dezen kunstenaar uit dien tijd heb ontdekt, zoo geef ik hem, wegens de genoemde voorstelling, hier eene plaats, ter memorie, totdat nadere bescheiden nopens hem een en ander zullen hebben bevestigd of weêrlegd.
| |
[Thesing, (J., of C.)]
THESING, (J., of C.) een onvermeld kunstenaar, die, waarschijnlijk, voor uitspanning de etskunst beoefend heeft. - Ik heb voor mij liggen een Landman, of Schipper, staande bij eene rivier, waarop twee schepen; links boven, in de lucht, zeer flaauw, beteekend j., of c. thesing; h. 65, br. 55 str. Ned., een aardig, zeldzaam prentje. - Ik vond van zijn werk opgegeven onder Nr. 46, bl. 181 van den Catalogus van Mevr. van Leyden van Warmond, verkocht te Leyden, 13 Junij, 1816.
| |
[Thibaut.]
THIBAUT. In de Archiven, te Rijssel, wordt in de Rekeningen van de Hertogen van Bourgondië, op den 1. Julij, 1398, het volgende gevonden: ‘Par devant nous, Robert de Bertrangle, Escuyer, Lieutenant de MS. bailli d'Arras, est aujourdhui comparu personnellement: thibaut le verrier, demourant à Arras,
| |
| |
lequel a cogneu et confessé avoir eu et reçen - la somme de seze livres six sols deux deniers, Par., qui deuz lui estoient, pour plusieurs ouvraiges de verrières par lui faiz et délivrez ès hostelz de MS. le duc de Bourgogne à Arras, depuis le premier jour d'avril mil CCC IIIxx XVII jusques au jour de Saint Jehan Baptist mil CCC IIIIxx et XVIII ensuivant, cest assavoir: - (diverses verrières à écussons d'armes). - Item pour III piez de neuf voirre, ou il a fait un tabernacle, et dessoubs ycelluy à III ymaiges qu'il a assis en la chapelle dudit hostel devant l'autel, au pris de VIII sols le piet, valent XXIV sols Par. Le premier jour de Juillet, mil CCC IIIIxx dix huit.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1851, in 8o.; Sec. Partie, Tome II, p. 205. - Zou hij ook verwant kunnen zijn aan willem tybaut? - Zie aldaar. - Hun kunstbedrijf pleit er voor.
| |
[Thibout, Thibaut of Tibout. (Willem) - Zie bij Immerzeel, en bij mij op Tybout. (Willem)]
THIBOUT, THIBAUT of TIBOUT. (Willem) - Zie bij Immerzeel, en bij mij op TYBOUT. (Willem)
| |
[Thiel, (J. van)]
THIEL, (J. van) een weinig bekend graveur, die, op het laatst der XVII. eeuw, waarschijnlijk, in Friesland, bloeide. Immers, aldaar is door mathurin guitet, eene Zeekaart vervaardigd, getiteld: Nieuwe Wad- en Buitenkaart der Vaart van Amsterdam naar Hamburg, met de monden van Weezer en Elve, door j. van thiel, in 2 bl., in fo., gesneden. Zie De Navorscher, IX, 1859, blz. 6.
| |
[Thielen (Jan Philip van)]
THIELEN (Jan Philip van) staat bij Immerzeel vermeld. Ik voeg er bij, dat hij door vreemde auteurs ook wel genoemd wordt, gezegd Rigouts; welligt, dat hij dien moeders-naam tot onderscheiding van meerdere van thielen's voerde; verder, dat hij, in 1631, als leerling bij theodorus rombouts in het St. Lucasgild, te Antwerpen, ingeschreven staat. Later kwam hij, door bijzondere vergunning, onder de leiding van Pater daniel zegers; ofschoon het opperhoofd zijner Societeit het onderwijs aan menig jongeling van de hand had gewezen, maakte hij echter ten aanzien van van thielen daarop eene uitzondering. - Hieruit zien wij, dat zegers dus weinig leerlingen kan hebben gehad. - In 1641, werd hij als meester in gemeld Gild aangenomen. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857. - Zijn Portret, met zijn Wapen, komt voor in De Bie, en een Idem, bij Descamps.
| |
[Tielen. (Maria en Anna van)]
THIELEN. (Maria en Anna van) Immerzeel zegt, dat jan philip van thielen drie dochters heeft nagelaten, als: maria theresia, anna maria en françoise catharina, die allen bij haren vader het bloemschilderen, met goed gevolg, geleerd en beoefend hebben. - Ziehier, wat waar is. j.p. van thielen heeft, in zijn huwelijk met Francisca van of de Hemelaar, negen kinderen verwekt, die alle in de Kathedrale kerk, te Antwerpen, zijn gedoopt. In de Doopboeken komen voor drie dochters, als de oudste 1.) maria, geboren 17 Maart, 1640; zij is ongehuwd overleden, den 11. Februarij, 1706, en in gemelde kerk, in het graf harer ouders, zoo als het inschrift op de grafzerk uitwijst, begraven. - 2.) anna, gedoopt 1 Januarij, 1642. Deze twee hebben alleen de Kunst beoefend, want van de 5.) catharina, gedoopt 16 Julij, 1647, wordt, evenmin als van de zes zonen, dienaangaande iets vermeld. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, waarin men ook oorspronklijke bewijzen betreklijk den vader, met de uiterste naauwkeurigheid meêgedeeld, aantreft. - Zie nog op TIELE. (Jufvr. Maria Theresia van)
| |
[Thielens, (Jan)]
THIELENS, (Jan) een Vlaamsch kunstschilder, die, omstreeks 1694, te Antwerpen, bloeide. Hij schilderde gewoonlijk het Inwendige der werkplaatsen van schilders, beeldhouwers, en laboratoriums van chimisten, in de manier van david teniers. - Zie Bryan-Stanley.
| |
[Thienen. (Jacques van)]
THIENEN. (Jacques van) In de Gemeenterekeningen der Stad Brussel, vindt men, op de maand October, 1405, aangeteekend, dat de Architect jaques van
| |
| |
thienen de werkzaamheden bestuurde van den bouw van het Stadhuis, aldaar. Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris 1851, in 8o.; Seconde Partie, Tom. II, Introduction, pag. XLII. - De hiervolgende kan wel zijn kleinzoon geweest zijn.
| |
[Thienen, (Renier van)]
THIENEN, (Renier van) een vermaard metaalgieter, die, van 1470-1509, te Brussel, bloeide, en door Margareta van Oostenrijk aangemoedigd werd. Hij is de vervaardiger van verscheiden gegoten werken, die de Monumenten aldaar versieren, onder anderen van die der oude Abdij van Koudenberg. Men meent, dat hij ook wel het Grafmonument der Heeren van Ravesteyn, in de Oude Kerk der Dominikanen, te Brussel, kan hebben gemaakt. - Hij heeft de schoone koperen Kroon-kandelaars gegoten, die de kerk van Leau, bij St. Truyen, versieren, en in het Werk van arnoud schaepkens, L'art Ancien, op pl. XXV, voorkomen. - Zie over van thienen, ook nog Piot, Revue universelle des Arts, T. I, p. 281, Bruxelles et Paris. - Hij kan wel een kleinzoon van den voorgaanden jaques zijn geweest.
| |
[Thier. (Barend Hendrik)]
THIER. (Barend Hendrik) Immerzeel geeft 1751 voor zijn geboortejaar op, doch Heller, in zijn Lexicon etc., Leipzig, 1850, zegt, geboren 1743 of 1751, te Lundinghausen, in het Munstersche; verder, dat hij een leerling van zijn broeder evert was, en, in 1841, te Leyden is overleden. - Hij heeft ook geëtst, als: 2 bl. Landschappen, met hutten, paarden, wagens enz., 1780, in fo. - Een Landschap met vee, in den trant van w. romeyn, idem. - 4 stuks Beestenstudiën, koe, paard, geit en ramskoppen, 1773, 1777 en 1780, in 8o. en 4o. - Dit schijnt een Boekje te zijn, waarbij een Titel zal behooren. - Allen zijn schoon en uitvoerig geëtst, terwijl de meeste beteekend zijn b.h. thier f., met het jaartal.
| |
[Thim (Cornelis)]
THIM (Cornelis) is door Immerzeel geboekt. Ik voeg daarbij, dat ik in het Doodregister te Utrecht, het volgende lees: ‘cornelis thim, gepensioneerd kapitein, geboren te Rotterdam, weduwenaar van Catharina Schoon, overleden 1 November 1813. Ouderdom tijdens het overlijden 58 jaren;’ dus in 1755, en niet in 1759 geboren, zooals Immerzeel berigt.
| |
[Thiry. (Leonard)]
THIRY. (Leonard) Deze thiry is dezelfde als diry, bij Immerzeel, verkeerdelijk, op beide namen geboekt. Hij is, waarschijnlijk, ook dezelfde, die door Vasari leonardo fiamingo - de Vlaamsche - wordt genoemd, en tevens een Frescoschilder was, die met rosso rossi naar Fontainebleau kwam, en naar diens teekeningen schilderde. Van het oorspronklijk schilderwerk dier Fresco's is in dat Paleis weinig meer te zien; trouwens, het meeste daarvan is door den tijd verteerd en beschadigd, en wordt of door bekwame schilders bijgeholpen, of overschilderd, zooals ik dit bij mijn bezoek aldaar, in Augustus, 1861, ten uitvoer brengen zag. - Zijn naam komt nog op onderscheiden wijzen anders voor, als: leo daven, davin, davis, d'aven en d'avesne. Ofschoon eenigen willen, dat hij een Belg zou zijn, omdat Vasari hem fiamingo noemt, zoo is 't toch zeker, dat die Auteur steeds bij allen, die uit de Nederlanden in Italië kwamen, en geen geslachtsnaam voerden, het oord hunner afkomst bij den doopnaam voegde, terwijl men voor vast kan aannemen, dat leonard zich-zelf naar Deventer, als de stad zijner herkomst, heeft genoemd. - Bartsch beschrijft 69 bladen, door hem gegraveerd, en Nagler brengt dit getal tot 88, waarvan er dus 19 aan Bartsch niet bekend waren; zijne bekende prenten voeren het jaartal 1540-1565. - Ik bezit een paar zeer fraaije teekeningen, met de pen en opgewasschen, blijkbaar patronen voor een glasraam, dewijl de roeden, met roode inkt, netjes er op zijn verdeeld. Eene er van stelt voor Jonas uit den walvisch aan land geworpen; beteekend l. thiri f.
| |
| |
| |
[T.H.K.]
T.H.K., een plaatsnijder, die prenten voor Boekwerken heeft vervaardigd, en van wien ik eenige geschiedkundige prentjes bezit, van middelmatige kunstverdienste. Naar de voorstellingen te oordeelen, was hij misschien wel in 1783, te 's Gravenhage, werkzaam. - Zie over deze prenten op FARGUE. (Maria La)
| |
[Thomaes, (Dominicke Jan)]
THOMAES, (Dominicke Jan) een beeldhouwer, die in de tweede helft der XV. eeuw, te Audenaerde, bloeide. Men vindt hem als zoodanig vermeld in de Archiven van het O.L. Vrouwe-Hospitaal, aldaar, ten jare 1462, als hebbende toen zes Beelden ter versiering van een Waterput gemaakt, en verscheiden oude Beelden hersteld. ‘Item dominicke jan thomaes, beeldsnydre, van zes beelden, staende aen denzelven Putte, nieup d'oude te versnydene ende die te pareerne ende oec te verwapene. IIJ lib. Par.’ - Zie over dit medegedeelde berigt aan het slot van het Artikel DELEHAYE, (Pierard) waaruit ook dit overgenomen is.
| |
[Thomas (Geraerdt)]
THOMAS (Geraerdt) vond ik in St. Lucasgild, te Antwerpen, vermeld, ‘als meesterszoone ontvangen by .... van eck, - Schilder 1666. - Meester 16.... Deken 1695-98. 18 Oct. Stierf 1721.’ Deze zal wel dezelfde zijn, dien Nagler alleen thomas noemt, als in den trant van teniers schilderende, en dien men, zegt hij, niet met jan thomas, van Iperen, moet verwarren: want onze thomas was de meester van baltasar van den bosch, die, in 1715, in 40 jarigen ouderdom, stierf. - Wanneer Nagler slechts den voornaam gekend had, zouden zijne aanmerkingen van-zelf overbodig geworden zijn.
| |
[Thomas, (Jan)]
THOMAS, (Jan) een kunstschilder, van wien geene levensberigten bekend zijn. In de Registers van St. Lucas, te Antwerpen, komt hij voor in 1457, doch na 1471 niet meer, zegt Nagler.
| |
[Thomas, of Tomas. (Jan)]
THOMAS, of TOMAS. (Jan) Deze kunstschilder van Iperen, leerling van rubens, is door Immerzeel vermeld; doch ik moet er bijvoegen, dat hij een der eersten is geweest, die in mezzo-tinto heeft gewerkt, welke prenten zeer zeldzaam zijn, en waarvan er eenigen, door Nagler, Heller (L.) en Bryan-Stanley opgegeven, hier volgen: Achilles als Pyrrha en haar Speelgenoot, de dochter des konings van Skyros, Lykomedes en Cupido (voor een gedeelte kenlijk als het portret van a. van dyck's huisvrouw, Maria Ruthen,) naar a. van dyck pinx., berustende te Weenen, 1659. - De H. Carolus Borromeus, borstbeeld in profiel, regts gewend. - Christus en zijne Moeder, 1658. Het Latijnsche onderschrift zegt: ‘Zij gaan ter bruiloft naar Cana;’ bij Nagler niet vermeld. - Een Eece Homo. - Een groep van drie drinkende Boeren, aan eene tafel; links, een gebaarde grijsaard, met een jongen; regts, eenig vaatwerk; naar boot (a. both) pinx. 1664. - Titiano Vicelli, 1661. - Johan Philips von Schönborn, Keurvorst van Mainz, en Prins-bisschop van Wurzburg. - Een Meisje in een venster, mel licht, hetwelk zijn in de lantaarn van Diogenes zet, naar g. dou. - Eene Dame (wordt voorondersteld, Christina van Zweden te zijn), die hare aandacht op een Cupido vestigt. - Een geharnast Krijgsman, houdende een lans over den schouder, met het motto: Pro Deo et Patriâ. - Portret van Keizer Leopold. - Diogenes met de lantaarn, en drie andere figuren. - Dezelfde voorstelling, kleiner, doch twijfelachtig. - Ook vindt men eenige etsen, door hem vervaardigd, als: Eene Dame bij haar toilet, met een portret in de hand, in fo. - Ik zie, dat hij deze geëtste prent heeft beteekend j. tomas inv. et fec., doch Nagler schrijft, dat er thomas op staat. - Een Herder en eene Herderin. - Een Sater, die eene herderin omhelst. - Een landelijk onderwerp van zes figuren, waarvan er een op den doedelzak speelt. - Een Herder bij een boom, die eene herderin wil omarmen, waarschijnlijk, rubens en zijne vrouw. - Een Landschap, waarin een man eene koe melkt, naar titiaan, in fo., niet beteekend. - Abrahams Offerhande, in fo.; niet beteekend. - Mercurius bij de herderin, in 4o.
| |
| |
| |
[Thomas (Peeter)]
THOMAS (Peeter) komt voor in het St. Lucasgild, te Antwerpen, als ‘peeter thomas, Schilder, ontfangen by.... 1634. Meester 1646. Sterf 1675.’ De volgende is welligt zijn zoon.
| |
[Thomas (Peeter)]
THOMAS (Peeter) vind ik in de Registers van St. Lucas, te Antwerpen, vermeld: ‘peeter thomas, meesterszoone, ontvangen by godefridus maes, 1681. Meester 1689.’ Hij was, waarschijnlijk, een zoon van den voorgaande.
| |
[Thomas Thomassone]
THOMAS THOMASSONE, ‘Schilder, ontfangen 1510, diende als Deken 1529-1534;’ aldus staat hij in de Registers van St. Lucasgild, te Antwerpen, vermeld. Daar zijn dood niet in het Register voorkomt, kan hij zich wel in Holland gevestigd hebben, zooals destijds veel geschiedde, en waardoor de kunstenaar, die hier volgt, welligt een zoon van hem kan zijn geweest.
| |
[Thomas Thomaszoon]
THOMAS THOMASZOON, teekenaar en graveur, die, waarschijnlijk, in de tweede helft der XVI. eeuw, te Haarlem, bloeide. Hij heeft met joannes a doetekum vervaardigd de Grond-Conterfeytinghe der Stad Haerlem, anno 1578, die zeer zeldzaam is, en onder de Kunstnalatenschap van H. Kaan, te Haarlem, 1852, op bl. 2 van den Catalogus, voorkwam. Hiervan bestaat eene verkleinde kopij, door p. saenredam en w. akersloot, Ao. 1628, voorkomende in S. Ampzing, Beschryving der Stad Haarlem, Ibid., 1628, in 4o. Hij kan wel een zoon van den voorgaande geweest zijn.
| |
[Thombion, ook Thumbiun (Domiun, en Damian, of Hieronymus)]
THOMBION, ook THUMBIUN (Domiun, en Damian, of Hiëronymus), beeldhouwer van Mechelen, was een leerling van rumbaut (?), en verkreeg, in 1576, het meesterschap, te Munchen, waar hij, als kunstenaar, zeer in aanzien was, en veel leerlingen heeft gevormd. Hij heeft voor Kerken en kloosters, als ook voor het Hof gearbeid, en stierf in 1623. Zie Nagler. - De gemelde rumbaut is mij niet bekend, en moeijelijk is de vermaarde nicolaas rombouts, - Zie aldaar. - wegens het tijdverschil, er voor te nemen, te minder nog, daar Nagler niets over den aard van thombion's werk zegt.
| |
[Thopas. (J.)]
THOPAS. (J.) Ik bezit een schoonen afdruk van het Portret van Mr. Noach Smaltius, Chirurgyn en Operateur der Stad Haarlem, Aet. 39. j. suyderhoef sculp. 1668, in fo. Op de schilderij-zelve staat duidelijk j. thopas pinxit. Dit is al, wat mij van het schilderwerk van dien volkomen meester in de kunst is voorgekomen, doch waaruit stellig blijkt, dat hij in de tweede helft der XVII. eeuw, waarschijnlijk, te Haarlem, heeft gebloeid. - Op de Kunstveiling van J. Kleinenberg, te Leyden, 1841, blz. 56 van den Catalogus, komt voor: ‘Een omslag met 6 stuks Portretten, geteekend met zwart krijt en O.I. inkt, door j. thopas, zeer uitvoerig behandeld. - Welligt van denzelfden, of van zijn zoon, of van een verwant, die de kunst wel tot uitspanning kunnen beoefend hebben.
| |
[Thuilliers (Jean)]
THUILLIERS (Jean) wordt, door Nagler, als een Nederlandsch kunstenaar genoemd, en is, vermoedelijk, een leerling van jan van der heyden geweest. Hij schilderde doorzigtkundige onderwerpen in zijns meesters trant, en bragt gewoonlijk vele kleine figuren in zijne tafereelen aan. Zijn overlijden is niet bekend. Dat van zijn meester, te Gorinchem, in 1712. - Dit zal toch wel Amsterdam moeten wezen.
| |
[Thulden, of Tulden. (Theodorus van)]
THULDEN, of TULDEN. (Theodorus van) Daar zijn geboorte- en sterfjaar noch door De Bie, noch door Houbraken vermeld is, had Immerzeel zijne bron moeten aanwijzen, waarom hij daarvoor 1607 en omstreeks 1676 geboekt heeft. Voor het eerste jaartal kan hij Basan, Dictionnaire des Graveurs etc., Paris, 1767, in 8o., hebben gebruikt, voor zoover ik weet, de eerste, die alleen het geboortejaar 1607 opgeeft; maar het tweede is, tot nog toe, niet juist bekend. Balkema, bij wien men bijna alle onbekende jaren van geboorte en overlijden
| |
| |
steeds vindt ingevuld, heeft onzen van thulden, als, te 's Hertogenbosch, in 1686, overleden opgegeven. Dit zijn altemaal ongeoorloofde bepalingen: vroegere schrijvers hebben het onbekende opengelaten, en waarom dan, zonder oorspronklijke bewijzen, een en auder zoo maar los weg op te geven? Dat hij in 1661 weêr in zijne geboortestad woonde, kan men gerust uit het berigt van De Bie aannemen, als hij zegt: ‘Deze van thulden houd zyn woonplaetse nu teghenwoordich tot 's Hertogenbosch, daer hy om zyn conste in groot aensien is;’ en men vindt dit reeds vroeger bewezen door eene der vier Teekeningen, welke hij voor een Glasraam in de Kerk van St. Gudule, te Brussel, heeft vervaardigd, door joannes de la baer - Zie aldaar. - geschilderd, die beteekend is: Anno 1656, habitante Silvae-Ducis, dat is: Anno 1656, wonende te 's Hertogenbosch. Zie Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, p. 304. - Ik kan hier nog bijvoegen, wat Nagler berigt, te weten: ‘In de groote Marmerzaal, te Potsdam, zijn twee zinnebeeldige voorstellingen van hem, de eene op de Geboorte van den Kroonprins, 1657, en de andere op den Vrede te Nijmegen, 1679, (1678) doelende. Deze beide groote en rijke schilderstukken liet Frederik I. vervaardigen;’ zoodat hij dus nog na dien tijd moet hebben geleefd. Dat hij te 's Hertogenbosch geboren is, en zich later, van Antwerpen komende, daar weder heeft gevestigd, hiervoor schijnt te pleiten, dat er een geslacht van dien naam, reeds vroeger en tot zijn tijd, in die stad woonachtig was, namelijk, Gerardt van Tulden en Hendrick van Thulden, die als voortvlugtige burgers op de lijst der door den Hertog van Alva ingedaagde personen der Gereformeerde religie, van 28 Augustus, 1568, voorkomen. Zie J. van Oudenhoven, Beschryving van 's Hertogenbossche enz. Ibid., 1670, in 4o., bl. 148. Verder vindt men aldaar van bl. 69 tot 75 zes Van Thulden, of Van Tulden, als Schepenen, van 1583 tot 1646, opgegeven. Hieruit zou ik afleiden, dat hij, op later leeftijd, liever verkoos, in zijne geboortestad, te midden zijner familie, dan te Antwerpen, zijne dagen te eindigen. - Ik vond in het Register van St. Lucas, te Antwerpen, aangeteekend: ‘theodorus vas thulden, Schilder, ontfangen by abraham van bleydenbergh (of bleyenbergh) 1622. Meester 1626. - Deken 1639-1640. 18 Oct.’ - ‘Zijne rekening is niet ingevuld (zegt de meergemelde Raadsheer Mols, Ms.), waardoor men niet kan weeten, wat de Confrerie gedaan heeft, om de memorie van rubens te verheerlyken, die onder deze regering gestorven is, te weeten 30 Mey, 1640.’ - Hij zou dus, 15 jaren oud zijnde, ingeschreven, en op zijn 19. reeds meester geweest zijn. Is hij dan daarna bij rubens gekomen? Zeker is het, dat hij bij hem heeft geleerd, zooals Gaspard Gevaerts, zijn tijdgenoot, in de Voorrede van het Werk Pompa introilûs etc., hieronder vermeld, te kennen geeft, en hetgeen zeker is, al komt hij niet als zoodanig in de gemelde Registers voor. - Zie daarover op MOERMANS. (Jacob) - Dat hij geen geboren Antwerpenaar was, blijkt hieruit, dat hij, te Antwerpen, den 18. November, 1636, het burgerregt verkreeg. Zie bovengemelde Catalogue, waaruit ik tevens verneem, dat hij, den 24 Julij, 1635, huwde met Maria van Balen, dochter van den vermaarden schilder hendrik van balen, den Oude, geboren 1618, van wien p.p. rubens peter was. De Doopboeken der oude Parochiekerken vermelden slechts één telg uit dit huwelijk, Maria Anna, den 7. Mei, 1636. - In de meeste Museums van Europa wordt van zijn uitmuntend werk bewaard. Immerzeel zegt in dat van Antwerpen, ‘Moordenaars, die een' Monnik vergif ingeven,’ doch dit stuk is er nu niet meer te zien; ik vond het nog in den Guide des Etrangers de la ville d'Anvers etc., Ibid., 1823, onder Nr. 132, vermeld, en daarbij den bedoelden Geestelijke als van de Orde van St. Franciscus aangeduid. Boven in het stuk is de H. Maagd in
| |
| |
verheerlijking afgebeeld. - Ook noemt hij alleen de Smederij van Vulkaan, op het Huis ten Bosch, bij 's Gravenhage, terwijl aldaar de weêrgaê, Venus met de Wapenen van Mars, mede door hem voor dat Huis geschilderd, berust. Deze beide schilderijen zijn schoon door p. tanje sculp. 1757, in fo. - In de St. Michaëlskerk, te Gent, berust van zijn penseel de Hemelvaart van Maria, dat vroeger in de Kerk der Jezuiten, te Brugge, te huis behoorde, en voor het schoonste van zijn werk gehouden wordt. In waarheid, vele zijner tafereelen zijn voor die van zijn meester rubens aangezien, terwijl tevens staat vermeld, dat hij een groot aandeel heeft gehad in de uitvoering der beroemde, door rubens geschilderde Galerij van Maria de Medicis. Ja, inderdaad, voortreflijk, zoo als ik die andermaal, en toen geheel frisch van kleur, in 1881 heb bewonderd. - Daar onze van thulden ook een groot aandeel in de graveer- en etskunst heeft gehad, zoo is het noodig, zijne voornaamste Werken, die in Europa bekend zijn, hier te vermelden, als: Pompa triumphalis introitûs Ferdinandi Austriaci Hispani Infantis, in urbem Antverpiam. Auct. Casp. Gevartio. Antv.; Th. van Thulden, (1642) 42 pl., en het Portret van Ferdinand, door j. neeffs, ook met het adres van Joan. Mursius. Hiervan bestaan pracht-exemplaren, op perkament gedrukt, die, bij het adres van Van Thulden, het jaartal 1641 voeren. - Het Leven van Johannes van Malta, onder den titel: Revelatio ordinis S.S. Trinitatis-Redemptionis captivorum sub Innocentio III. 1190; Parisiis, 1633, gr. 8o. - Een vervolg van 6 bladen, De Verloren Zoon, in 8o. Hiervan worden de eerste drie aan rubens toegekend.- Errores Ulyssis adumbrati a S. Martino, et in aes incisi a th. van tulden; una cum argumento et interpr. morali; Parisiis, 1634, 58 pl., in fo. Gemelde Mols zegt: ‘van thulden heeft deze prenten tot Parys verveerdigd, en gedrukt door Melchior Tavernier 1632, die gelove van Antwerpen geboortig was. Onze van tulden heeft zeerveel voor primatrice en andere meesters geteekend, die onder Franciscus I. Fontainebleau met hunne werken verheerlykt hebben; waartoe dient niet alleenlyk deze 58 platen van de Doolingen van Ulysses, maar wel een aantal van by de 300 stukken origineele Teekeningen, alle door van thulden met zwart en rood kryt uitgevoerd; maar menigte andere voorwerpsels, zoo te Fontainebleau, als uit de Partiquliere paleizen tot Parys als elders, die primatrice aldaar geschilderd heeft, welke Verzameling van teekeningen tans (1778) by my berust.’ - Waar zijn die beland? - Deze fresco-schilderstukken, door nicolo dell' abate, naar de teekeningen van primatrice, in de wachtkamer van het gemelde Paleis volvoerd, en die voor Frankrijk een monument der oude Schilderschool waren, hebben hunne plaats moeten inruimen, toen dit gedeelte in vertrekken herschapen werd, thans genaamd Appartement de Madame d'Estampes; welk Vandalismus door een, in 1738 in functie zijnden Superintendant van het werk is volbragt, zoodat nu nog alleen door de gravure van van thulden de herinnering er van is bewaard gebleven. - Een ongenoemde (kilian?) heeft dit werk van van thulden, doch andersom, gekopieerd, en verzen in het Duitsch er onder geplaatst. Nog bestaat er eene uitgave, schoon gesneden, door m. küsell en a. krans, te Augsburg, 1681-1702, in 12o. Zie Nagler. - Met belangstelling voeg ik, ten slotte, nog het volgende Courant-berigt hierbij: ‘Te 's Hertogenbosch, heeft de Heer frans donker rein hz., beeldhouwer, aldaar, het Standbeeld van den vermaarden Bosschen Schilder, theodorus van thulden, nagenoeg 7 voet hoog, voor die Stad vervaardigd, en den 5. December, 1854, naar de Tentoonstelling, aldaar, overgebragt. Het is breed van compositie, de houding is edel, het costuum en bijwerk schilderachtig; het doet den kunstenaar eer aan.’ - Geen Portret van hem is mij bekend.
| |
| |
| |
[Thybout, of Thibaut, (Pieter Janszoon)]
THYBOUT, of THIBAUT, (Pieter Janszoon) vond ik bij Wagenaar, Beschryving van Amsterdam, in fo., I. 235, ten jare 1528, als drukker, te Amsterdam, vermeld. Het is deze thibaut, die destijds een door hem in houtsnede vervaardigde Kaart van Amstellandt en der Gestichte, naar die door zijn zwager, Jan Benninck, Raad in het Hof van Holland, gemaakt, heeft uitgegeven. - Medegedeeld berigt door den Heer Mr. J.T. Bodel Nyenhuis, te Leyden, die tevens verklaart, deze kaart nooit te hebben gezien. - Hieruit kan men de hooge zeldzaamheid er van afleiden. - Mijns inziens, zal die Kaart ter dienste van het Bestuur dier Ingelanden gemaakt wezen, en zulke soort van Kaarten zijn, omdat ze aan de muren werden opgehangen, meestal verloren geraakt of vergaan.
| |
[Thys, (Mejufvrouw Babette)]
THYS, (Mejufvrouw Babette) eene Belgische schilderes, waarschijnlijk, eene zuster van joan françois thys, zegt Nagler. - Men zag, in 1823, van hare schoone werken, zijnde teekeningen, op de Tentoonstelling te Gent. Later schilderde zij huislijke tafereelen, in den trant van j.f. thys.
| |
[Thys, of Tys, (Gysbrecht)]
THYS, of TYS, (Gysbrecht) staat, als een Antwerpsch portretschilder der XVII. eeuw, bij Immerzeel geboekt. - Bryan-Stanley zegt, op gezag van Descamps, dat hij, omstreeks 1625, te Antwerpen, werd geboren. Nagler meldt ditzelfde, doch zegt, te Amsterdam, en voegt er bij, dat hij een leerling van andreas hanneman is geweest; dat er Portretten van hem bestaan, die voor werk van van dyck zijn aangezien geworden, zooals een Jongman, op een stoel gezeten, dat, in 1840, uit het Kabinet van Mr. Schamp d'Aveschoot, te Gent, in andere handen overging; en verder, dat hij landschappen met figuren enz., in den trant van c. poelenburg, schilderde. - Ik vond in de Registers van St. Lucas, te Antwerpen, ingeschreven: ‘gysbertus thys (tys), ontfangen als leerling by jacob van den bemden, 1630. Meester 1637. Schilder.’ Dit zal dan toch op een anderen thys moeten doelen, als op dien Nagler vermeldt, want hanneman was een Hagenaar, en heeft steeds, tot zijn dood toe, te 's Hage gewoond, en aan het hoofd der Broederschap van Pictura, aldaar, gestaan. De door Immerzeel bedoelde moet dezelfde zijn, die bij Bryan-Stanley voorkomt, en deze kan toch op den ouderdom van vijf jaren niet zijn ingeschreven. - Als men nu eerst Amsterdam en hanneman kan wegredeneren, en een vroeger jaartal vinden, dan kunnen de overige berigten voor onzen gysbrecht geldend zijn; doch tot zoo lang zal men aan een gysbert thys van Amsterdam, en aan een van Antwerpen moeten denken.
| |
[Thys. (Jean François)]
THYS. (Jean François) Bij het Artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat zijn Portret door j.j. beckhout, in fo., is gelithografeerd.
| |
[Thys, of Tyssens, (Peeter)]
THYS, of TYSSENS, (Peeter) wordt bij de meeste auteurs voor twee onderscheiden Antwerpsche kunstenaars opgegeven, en zelfs Nagler maakt daarop bepaald opmerkzaam, als hij zegt, dat peeter thys alleen portretschilder was, en peeter tyssens het historiële vak beoefende, die, in 1625, te Antwerpen, geboren werd, en als leerling van antonie van dyck wordt vermeld. Immerzeel voert hem als pieter tyssens op, en zegt hetzelfde, doch noemt zijn meester niet, en voegt er bij, dat hij, in 1661, Directeur der Academie, te Antwerpen, was. In den Catalogue du Musée d'Anvers, 1857, vond ik vermeld, dat alle mogelijke nasporingen zijn gedaan, om het geboortejaar te ontdekken van peeter thys, dien men meent, den Oude te moeten noemen, doch dat ze niet naar wensch zijn uitgevallen, daar er slechts één peeter thys gevonden is, dien men voor onzen schilder houden kan, als het naast aan het gestelde geboortejaar, 1625, komende, en deze is den 5. April, 1616, gedoopt, en zou voor den hier bedodden kunstenaar moeten gehouden worden. - Na alles overwogen en die verschillende berigten met elkander vergeleken te hebben, is, om een en ander tot meerder klaarheid te kunnen brengen,
| |
| |
mijne meening, dat er alsnog maar één zoodanige kunstenaar, die talent in zijne werken toonde, te Antwerpen, bestaan heeft, en dat deze peeter niet de Oude behoeft genoemd te worden, dewijl er tot heden nog geen zoon van dien naam als kunstenaar is bekend. Waarschijnlijk, heeft hij-zelf aanleiding gegeven, om later aan twee schilders te denken, dewijl hij, werklijk tyssens, of thyssens heetende, echter thys schreef; want ik vond in de Registers van St. Lucasgild, te Antwerpen: ‘peeter tyssens, ontfangen by arnold deurwaerders, 1635. - Meester 1645. Deken 1661-62.’ De meergemelde Raadsheer Mols, Ms., voegt daarbij, dat in die Gildeboeken te zien is, dat ‘zyne rekeningen door hem zelven geschreven zyn, en er staet altoos thys voor thyssens, zonder abreviatie.’ Verder vond ik onder het aantal thys en thyssens, die in de genoemde Registers, van af 1516 tot 1716, voorkomen, geen tweeden peeter ingeschreven. Tengevolge hiervan, zou het Portret van david teniers, den Jonge, door l. vorsterman voor het Brusselsche Galerij-werk, in 1659 gegraveerd, in fo., en door petrus thys pinx. zeer wel van thyssens kunnen zijn, en hierdoor het afzonderlijk Artikel van thyssens, door Nagler gegeven, vervallen. - In bedoelden Catalogue wordt gezegd, dat peeter thys, de Oude, in 1616 geboren, en in 1680 overleden is; dat hij den 19. Maart, 1648, is gehuwd met Constance van der Beken, bij wie hij tien kinderen verwekte. Onder deze kan, mijns inziens, niet augustinus, maar wel nicolaes tyssens - Zie aldaar. - begrepen worden, want de genoemde tien kinderen zijn van af 1648 tot 1663 geboren. - Dat hij van dyck in alles gevolgd heeft, blijkt uit zijne werken, die in vele Museums en Kerken worden bewaard, en vroeger in België nog in verscheiden bijzondere Kabinetten voorhanden waren, zoo als ik zag, dat in dat van den Kanonik van St. Bavo, te Gent, J. Clemens, en aldaar in Junij, 1779, verkocht, 7 stuks gevonden werden, als: De Gevangenneming van Simson; - St. Anthonius, in een Landschap; - St. Christoffel; - St. Hubert; - St. Adriaan; - Cupido aan het Zeestrand - en, vooral, St. Sebastiaan, door twee levensgroote Engelen van den boom los gemaakt, terwijl twee kleine, in de lucht, hem de martelkroon brengen enz., waarbij in den Catalogus staat gevoegd: ‘Deze schildery is van eene voortreffelyke teekening; de kleur, de vleeschtint en de ordonnantie zyn ook volkomen, alsof het door van dyck, zyn meester, geschilderd was.’ - Tot in 1779, schijnt men van het aan hem toegekende geboortejaar 1625 niets te hebben geweten, anders zou het tegen de mogelijkheid strijden, dat hij bij van dyck had geleerd, dewijl die in 1631 naar Engeland vertrok en er tot zijn dood toe is gebleven.
| |
[Thys. (Mejufvrouw S.F.)]
THYS. (Mejufvrouw S.F.) Op de groote Tentoonstelling, te Haarlem, in 1825, was een Binnenhuis, waarin een Jager met eene vrouw en kinderen, door deze Dame van Brussel geschilderd.
| |
[Thysebaert, (Aug. N.P. Baron van)]
THYSEBAERT, (Aug. N.P. Baron van) een kunstliefhebber, waarschijnlijk, van de familie van den hiervolgende, heeft, even als die, in het koper geëtst. In Weigel's Kunst-Catalog, Nr. 11899, komt voor zijn eigen Portret, naar le gros, met zijn naam beteekend; ovaal, kl. fo. - Ik heb voor mij liggen een Bergachtig Landschap; op den voorgrond, een heuvel; in de schaduw, geboomte, en links, twee figuren; op den tweeden grond, eene hut enz.; links, in de marge, beteekend aug. de thysebaert; h. 76, br. 90 str. Ned., zonder de marge; een lief bewerkt prentje. - Zijn Portret is door le gros del. en door hem sculp., kl. in fo.
| |
[Thysebaert, (Francois Baron van)]
THYSEBAERT, (Francois Baron van) een geboren Hollander, waarschijnlijk, verwant aan den voorgaande, die als kunstliefhebber eenige prenten heeft geëtst, waaronder er voorkomen naar n. van haeften, als: het Borststuk van een Matroos,
| |
| |
met een pijp aan den hoed gehecht, en die schijnt, te schreeuwen; beteekend f.t. 1793, h. 3 dm., br. 2 dm. 3 str. Par. - Zie Brulliot, II. Nr. 880; Nagler en Weigel, Supplément au Bartsch, p. 328.
| |
[Thyssens (B.)]
THYSSENS (B.) is, welligt, een der tien kinderen van pieter thys, of tyssens, - Zie aldaar. - van wien bepaaldelijk schilderwerk voorkomt, als: De Historie van Rynoud en Armida, onder Nr. 64 van den Catalogus van Jacques Jordaans, 's Gravenhage, 1734. - Maria, met het Kind Jezus en St. Jan, onder Nr. 30, in een Idem van Ignatius van Bree, Antwerpen, 1741; - en, een kapitaal Fruitstuk door den Oude snyers, en de daarby zynde kinderen door b. tyssens, onder Nr. 15, in een Idem, Antwerpen, 1765; allen door b. thyssens en b. tyssens pinx. - Ik vond hem in het St. Lucasgild, te Antwerpen, niet ingeschreven.
| |
[Tibbermans. (P.)]
TIBBERMANS. (P.) In de Kunstverzameling van A. Leers van Amyden, te Rotterdam, verkocht te Amsterdam, 1767, was, onder Nr. 126 van den Catalogus, ‘Een Landschap, in de manier van millé, door tibbermans, h. 14, br. 18 dm. Rhijnl. ƒ9-10.’ In den Catalogus van diezelfde Verzameling, door G. Hoet, II, bl. 524, meêgedeeld, staat bepaaldelijk voor deze-zelfde schilderij, door p. tibbermans.
| |
[Tibelius. (C.)]
TIBELIUS. (C.) In het Cabinet-Paignon-Dyonval, 1810, worden twee stuks Vue d'Amsterdam en Vue de Rotterdam, door hem, naar backhuysen gegraveerd, vermeld, zegt Nagler; doch het is, mijns inziens, zeker, dat men g. sibelius - Zie aldaar. - zal moeten lezen.
| |
[Tiberghien, (L.)]
TIBERGHIEN, (L.) een kunstschilder, te Brussel, die welligt, zegt Nagler, een zoon van den hiervolgende kan zijn, is door historische tafereelen bekend. Op de Tentoonstelling, te Brussel, in 1845, zag men van hem De Overspelige Vrouw. - Ik vond nog een beeldhouwer, louis tiberghien, te Brussel, die, aldaar, in 1851, eene Medalje behaalde. Is dat nu een-en-dezelfde persoon, of een zoon van den eerstgenoemde.
| |
[Tiberghien. (Pierre Joseph Jaques)]
TIBERGHIEN. (Pierre Joseph Jaques) Bij het levensberigt van dezen hoogstverdienstelijken kunstenaar, door Immerzeel gegeven, moet ik alleen nog voegen, dat hij ook op keurige wijs de graveerstift heeft gehanteerd, voor Landschappen, in den stijl van perrelle, die fraai gegraveerd en met p.j.j. tiberghien sculp. 1786 beteekend zijn, in kl. 8o.
| |
[Tideman, of Tiedeman. (Philip)]
TIDEMAN, of TIEDEMAN. (Philip) Bij dit Artikel van Immerzeel voeg ik nog, dat zijn Portret door antonia houbraken, met O.I. inkt geteekend, voorkomt op bl. 222 van den Catalogus van Van der Marck, Amsterdam, 1773. - Een Idem vindt men in Houbraken en bij Descamps.
| |
[Tieck, (N.)]
TIECK, (N.) een onvermeld kunstenaar, van wiens werk mij slechts ééne ets is voorgekomen, een staand Paard aan een boom, extra raar, in den Catalogus van Van Leyden van Vlaardingen, verkocht te Amsterdam, 1811, bl. 174, die met ƒ50 werd betaald.
| |
[Tielemans, (F.M.)]
TIELEMANS, (F.M.) een kunstenaar, die, omstreeks 1800, te Aerschot, werd geboren, en aldaar, zegt Nagler, den naam, van een bekwaam schilder van historiën en huislijke onderwerpen, bekwam.
| |
[Tielemans. (Lodewyk)]
TIELEMANS. (Lodewyk) Deze veelbelovende, jeugdige, Antwerpsche kunstenaar is, den 4. December, 1856, na eene langdurige ziekte, in den ouderdom van 30 jaren, te Antwerpen, overleden, en, aldaar, in de St. Pauluskerk, door een groot aantal kunstenaars begraven. De Heer Jos. Thomas heeft, bij die gelegenheid, eene redevoering in de Fransche, en Jan van Ryswyck eene in de Vlaamsche taal gehouden. Hij laat eene weduwe na, geboren Josephina de Cort. - Zijne laatst-voltooide schilderij, eene Jaarmarkt te Brugge, was op de Tentoonstelling, te Antwerpen, en wekte ieders bewondering. - Er waren hem nog vier schilderijen, elk van 1000 franken,
| |
| |
besteld. - Of bij verwant was aan den bij Immerzeel vermelden m.f. tielemans, is mij niet gebleken.
| |
[Tielemans, (Seger)]
TIELEMANS, (Seger) een kunstgraveur, die, omstreeks 1640, in Holland werkzaam was. - Van zijne hand komt voor de beeldtenis van Johannes Calvin en van andere Kerkhervormers; benevens eene groote zinnebeeldige voorstelling, de zoogenaamde Waagmeester Hendrick Bullinger, die het kerklijk gehalte der R. Cath. en Lutheranen weegt; R. van Hoye exc. - Zie Nagler.
| |
[Tieling. (Lodewyk)]
TIELING. (Lodewyk) In Hoet's Catalogus, II, bl. 127, vond ik: ‘Een Landschap, kapitaal en uitvoerig, met veel beesten, door tieling, ƒ30,’ vermeld. - Ook in de Galerij, te Salzthalen, was, in 1776, eene dergelijke schilderij, van l. tieling, onder de Nederlandsche en Vlaamsche school geplaatst. Dat hij er toe behoort, wordt door Nagler, op gezag van Guariente, gezegd, die hem, als omstreeks 1650 bloeijende, heeft geboekt.
| |
[Tielle. (Jufvr. Maria Theresia van)]
TIELLE. (Jufvr. Maria Theresia van) Van haar vond ik in den Catalogus van Hoet, I, bl. 375: ‘Vier Waterverfjes, uit het Kabinet van den Keurvorst van Beyeren, door Jufvr. maria theresia van tielle.’ - Zij is, waarschijnlijk, dezelfde als maria van thielen, - Zie aldaar. - doch die later bij hare vorming den naam van theresia zal hebben bekomen.
| |
[Tiellius, (M.)]
TIELLIUS, (M.) een weinig bekend kunstenaar, van wien echter in voorname Kunstverzamelingen werk voorkomt, als: Een Trompetter en Trommelslager; - Een Liereman en een Liedjeszangster; - en, op de Kunstverkooping van Wierman, te Amsterdam, 1762, een zittende Man op een leuningstoel, rustende met zijn elleboog op eene tafel, en met een pijp in de hand; hij is in Spaansche kleeding, met een sluijer, over den arm en schoot geslagen, voorgesteld, en met een rood fluweelen muts op het hoofd; m. tiellius pinx. 1683; h. 13 5/4, br. 10¾ dm. Amst.
| |
[Tielt, (Willem van)]
TIELT, (Willem van) een kunstgraveur, die, omstreeks 1614 tot 1630, te Iperen, leefde. - Er bestaan van hem Titelbladen, zegt Nagler, die echter zeer middelmatig gesneden zijn.
| |
[Tienen. (.... van)]
TIENEN. (.... van) Slechts twee schilderijen zijn mij van dezen onvermelden kunstenaar voorgekomen, namelijk, op de Kunstverkooping van Henrietta Popta, gehouden te Amsterdam, 5 April, 1697, onder Nr. 41 van den Catalogus: Een bijtende Hond, van van tienen; en Nr. 42, Vruchten en Vogels van denzelfden.
| |
[Tienen, (Cornelis van)]
TIENEN, (Cornelis van) een graveur en kunsthandelaar, die in de XVII. eeuw leefde, en, waarschijnlijk, dezelfde is als vincent en g.b. van tienen, door Basan en Füssly vermeld, zegt Nagler, die tevens 5 stuks historiële prenten enz., door hem gegraveerd en ook excudit, beschrijft.
| |
[Tierendorff. (Jeremias van)]
TIERENDORFF. (Jeremias van) Van dezen kunstenaar, die nog ten jare 1621 in leven was, berust in de Kerk van St. Pieter, te Iperen, De Zaligmaker, de sleutels aan Petrus overreikende, en in die van St. Jacobus aldaar, De Geboorte van Jezus, zooals Descamps ons berigt.
| |
[Til, (N. van)]
TIL, (N. van) een kunstgraveur, die in de tweede helft der XVII. eeuw bloeide, blijkens eene prent, voorstellende St. Mattheus, met de pen in de hand, voor eene tafel gezeten; verder op, een Engel, die een papier in de hand heeft, waarop: Matthei Evangelium geopend en betoogt; beteekend n.v. til f., 1686; h. 6 dm. 6 str., br. 5 dm. 2 str. Par. - Ook komen er Titelbladen voor Godgeleerde Werken, in 4o., van hem voor.
| |
[Tilburg, (Egidius, of Giles van)]
TILBURG, (Egidius, of Giles van) de Oude. Volgens Descamps, werd deze kunstschilder, omstreeks 1578, te Antwerpen, geboren. Hij was een tijdgenoot van david teniers, den Oude, en schilderde, even als deze, tafereelen, voorstellende Vlaamsche feesten enz., die in zijn tijd zeer werden gezocht. -
| |
| |
Bryan-Stanleij zegt, dat hij omstreeks 1632 is overleden; dat Balkema zijn geboortetijd op 1570 stelt, en zijn overlijden op 1622, hetgen alzoo drie jaren zou wezen vóór de geboorte van zijn zoon. - Zie bij mij op TILBURG, (Egidius, of Giles van) den Jonge, vooral op hetgeen Immerzeel betwist, te weten, dat er geen twee kunstenaars van dezen naam hebben bestaan.
| |
[Tilburg, Tilborg, of Tilborgh, (Eigidius, of Giles van)]
TILBURG, TILBORG, of TILBORGH, (Eigidius, of Giles van) de Jonge, is, vermoedelijk, een zoon van den Oude van dien naam, - Zie aldaar. - geboren te Brussel, 1625, en heeft alsdan het eerste onderwijs van zijn vader genoten, na wiens dood hij een scholier werd van david teniers, den Jonge, te zelfder tijd toen franciscus du châtel bij dien meester leerende was. Hij is, gelijk sommigen schrijven, in 1678 overleden, doch dit is, tot heden, nog niet bewezen. Zijn schildertrant zweemt meer naar brouwer of craesbeeck, dan naar dien van david teniers, den Jonge. - Het bovenstaande heb ik tot verbetering van het berigt van Immerzeel noodig geoordeeld, omdat deze auteur geen vader en zoon van dien naam erkent, en alles, wat hen aangaande vermeld staat, als geldende houdt voor eén-en-denzelfden persoon. Toetst men nu zijne meening aan hetgeen hij bijbrengt, namelijk, dat De Bie, Houbraken en Weyerman er geen twee van dien naam opgeven, ofschoon Descamps, Pilkington, Fiorillo en anderen er wel van spreken, - die echter, zoo hij zegt, uit de gemelde bronnen alles hebben geput, - dan zal dit niet in zijn voordeel uitvallen. Dat er bij den eerstgemelde maar één wordt genoemd, bewijst niets, want er is bij hem een grooter aantal niet dan wel vermeld, doch die door onderzoek er weder aan zijn toegevoegd, gelijk ik in mijn Werk heb bewezen, welk een groot aantal er nog tot het geheel behoort. Tevens schijnt Immerzeel niet genoeg bekend te zijn geweest met den vlijtigen arbeid, door de drie laatstgenoemde schrijvers aan den dag gelegd, om de vele feilen en onzin in de Geschiedenis der Kunst, die wijd en zijd waren verspreid, weder teregt te brengen, vooral door Fiorillo, wiens onderzoekende geest, uitgebreide geschiedkundige en litterarische kennis legio praatjes en historietjes van de baan der Geschiedenis heeft weggeruimd, en die zich niet bevlijtigd heeft, om sierlijken stijl, omzetting van zaken, of vervorming van gedachten voor Geschiedenis op te disschen, maar alleen, volgens zijne beste meening en bevinding, waarheid meê te deelen. - Houbraken heeft alleen over hetgeen hem omringde geschreven, en, wat tot de Vlaamsche school behoort, meest uit mondelijke overleveringen geboekt, welke schrijver dan ook met veel voorzigtigheid moet geraadpleegd worden. Weyerman heeft te weinig gezag, omdat hij den grondtekst van Houbraken slechts gevolgd en in sarkastischen stijl en platte ironie overgegoten heeft. - De Bie heeft bezongen, wat in en om zijn tijd voorviel, hetgeen over zijne tijdgenooten veelal wel eenig licht verspreidt, doch hij dringt niet tot het vroegere door. Maar genoeg. Bryan-Stanley en meer latere auteurs geven bepaaldelijk vader en zoon op, zooals ik ze heb vermeld, en welke beide personen ook wel noodig zijn, om van 1578 tot 1678, dus gedurende eene eeuw, de werken, met dien naam beteekend, te kunnen uitvoeren.
| |
[Tilens (Jan, of Hans)]
TILENS (Jan, of Hans) vond ik in den Catalogus der Weener-Galery, op blz. 179, onder de oude Vlaamsche school vermeld, met eene schilderij, voorstellende een bergachtig Landschap, door bosschen omgeven, met eenige kasteelen enz.; en, in die te Berlijn, een Idem, gestoffeerd met Diana en, hare Nimfen, ter jagt gaande enz., beteekend h. tilen. Dr. Waagen voegt in dien Catalogus er bij: ‘hans tilen bloeide omstreeks 1650.’
| |
[Tilius (Johannes)]
TILIUS (Johannes) wordt door P. Terwesten, Ms., op het jaar 1683, als een te 's Hage bloeijend kunstenaar opgevoerd, die geboortig van 's Hertogenbosch,
| |
| |
en een discipel van gaspar netscher was. Hij schilderde, in het klein, fraaije portretjes, eerder in de manier van gerard terburg, dan in die van zijn genoemden meester. Meer bescheiden worden er niet van hem gevonden. - Ik kan er echter de beschrijving bijvoegen van een zijner schilderijen: Een staande Jongeling, met een pijp in zijn regterhand, en in de linker, een kom, waarin een opgeblazen zeepbel; zijnde dit stukje delicaat en uitvoerig gepenseeld; h. 11. br. 9 dm. Zie Catalogus van 11 Julij, 1798, Nr. 100 eener Verkooping in het Trippenhuis, te Amsterdam. - In de Galerij, te Weenen en te Dresden, zijn van zijne werken, in dien trant, aanwezig.
| |
[Tilmans, of Tillemans, (Simon Peter)]
TILMANS, of TILLEMANS, (Simon Peter) wordt bij vreemde auteurs tillemans, Schilder van Bremen genoemd. Houbraken zegt daar niets van, en ook niet, waar hij geboren werd, maar heeft hem toch opgenomen, en, zoo als mij schijnt te blijken, moet hij zeker te Amsterdam hebben gewoond; immers, Houbraken meldt, dat hij landschappen, beeldjes en inzonderheid bloemen, uitvoerig met waterverf geschilderd, van tilmans dochter heeft gezien, en dat zij gehuwd was met Bokelman, wiens zoon, Hendrik Bokelman, hij te Amsterdam heeft gekend. - tilmans, bijgenaamd Schenck, schilderde landschappen, heeft zich vele jaren in Italië geoefend, en begaf zich later tot het schilderen van portretten, waarin hij bijzonder slaagde, zoodat hij de Afbeelding van Keizer Ferdinand, te Weenen, vervaardigd heeft, enz. - Zijn Portret is fraai, door chr. hagen, in 1668, sculp., kl. in fo., waaronder: simon peter tilmans, genoemd schenk, pinxit. - Aetatis 67, en: Dit was tilmans gesicht, staet, leven nog geslacht enz., dus staat op mijn exemplaar, doch op latere drukken is dit vers veranderd in Dit 's tilmans beeltenis, die boogden op geslacht, enz. Alleen dit laatste was aan Houbraken bekend, en is ook in zijn Werk opgenomen. Hij is dus in 1601 geboren, en daar beide verzen over hem, als in het verleden spreken, zoo is het duidelijk, dat hij in 1668 reeds overleden was, oud zijnde 67 jaar. Dit is er opzetlijk bijgevoegd, en niet omdat hij op dien leeftijd zijn Portret heeft geschilderd, waardoor de dienst, ons door Balkema bewezen, om zijn dood op 1670 te berigten, hier onnoodig is. - Ik moet nog eene opmerking maken, te weten, dat men, in het verbeterde vers, de woorden die boogden op geslacht, voor van edele, of oude herkomst moet houden. Als ik daarbij overweeg, wat Nagler zegt, dat Boschini dezen kunstenaar tiliman van gemeren noemt, hetgeen, waarschijnlijk, t. van bremen beduiden moet, dan zal, zegt hij verder, tilman toch 's meesters naam zijn geworden. - Zoo nu dit Van Gemeren, of wel Gameren, aanleiding tot Bremen kan hebben gegeven, dan ben ik geneigd, te gelooven, dat onze schilder den naam van tilmans heeft aangenomen, en van het aanzienlijk geslacht Schenck, welligt van dat van Schenck van Gameren, eene Heerlijkheid, bij Bommel, in Gelderland gelegen, kan afstammen.
| |
[Tilmont, of Tilemont, (Charles)]
TILMONT, of TILEMONT, (Charles) is, als een jeugdig Brusselsch historieschilder, door Immerzeel vermeld. Sedert dien tijd heeft hij zich steeds door zijn talent gunstig aan de Kunstwereld vertoond, maar mogt niet lang daarin schitteren. - Ten jare 1838 en 1839, woonde hij te 's Gravenhage, met zijne echtgenoot, Sophia Hanssens, van Gent, verkeerende toen in ziekelijken toestand, waardoor hij weder naar Brussel vertrok, waar eerst zijne vrouw overleed, en hij haar spoedig, in 1842, volgde.
| |
[Timmerman (.... de)]
TIMMERMAN (.... de) In den Catalogus eener Kunstverkooping, gehouden te Middelburg, 31 October, 1775, bl. 42, Nr. 23, vond ik onder de fraaije teekeningen vermeld: Een drift met koetjes en schapen, op blaauw papier, met wit en zwart krijt geteekend, zeer uitvoerig door de timmerman. Meer is mij, tot heden, van hem niet voorgekomen.
| |
| |
| |
[Tipper. (H.)]
TIPPER. (H.) Ik bezit een prentje, in 8o., waaronder: Effigies R.P. Marci ab Aviano, en beteekend h. tipper, à Gand, vrijwel gegraveerd. Daar ik hem nergens vermeld vind, heb ik hem hier geboekt, totdat nadere bescheiden zullen beslissen, wie hij is geweest. - Deze afbeelding is, waarschijnlijk, na het overlijden van Avianus, in 1699, algemeen verspreid, daar deze bij Keizer Leopold, als een geleerd Capycijner-monnik, wegens zijn voorbeeldigen wandel, zeer hoog stond aangeschreven, en wel zóó, dat de Keizer zijn lijk in de Vorstlijke Kapel, te Weenen, deed begraven, terwijl hij-zelf er een Epithaaf voor heeft gemaakt. Uit een en ander kan men den leeftijd van den Graveur afleiden.
| |
[Tischbein'S]
TISCHBEIN'S, een uitgebreid Duitsch schilders-geslacht, waarvan veel leden in Holland werkzaam geweest zijn. Bij Immerzeel vindt men jan frederik august vermeld, die verscheiden aanzienlijke personen geschilderd heeft. Deze is, in 1786, als Portretschilder, in de Kamer van Pictura, te s' Gravenhage, ingeschreven. Zijne werken, en vooral zijne Dames-portretten, zijn fraai en bevallig van kleur. Hij was zeer gezien in de hooge kringen, waarin hij met zijne schoone echtgenoot soms lang verbleef, onder anderen, bij den Heer Scherenberg, die in Gezantschap naar China was geweest, en daarom, tot een aandenken, deed bouwen de Chinesche landhuizen Canton en Peking, bij het Vorstlijk buitenverblijf Soestdijk gelegen, op welke huizen vele zijner werken, alsmede het familiestuk, de Portretten van J.H.W. Tischbein - neef van onzen Schilder - zijne echtgenoot en een dochtertje, zeer bevallig, levensgroot geschilderd, bewaard werden, en later te Utrecht zijn beland - Ten jare 1752, vind ik in genoemde Kamer johan anthony tischbein, als Portretschilder, ingeschreven, en het is wegens dezen, dat P. Terwesten, evenals G. Hoet, de Jonge, Van Gool verwijten, dat hij in zijn Schouwburg dezen verdienstlijken kunstenaar, die zich jaren lang te 's Gravenhage ophield, niet heeft opgenomen, evenmin als hij aan johan valentyn, den Batalje-, aan johan hendrick, den historie-, aan johan jacob, den landachap-, en aan anthonie willem tischbein, den miniatuurschilder, gedacht heeft. - Nagler zegt van den laatstgenoemde, dat hij vijf zonen heeft nagelaten; doch dit is eene vergissing, daar hij de hier volgende bron nog niet kende, en zich alleen zal hebben bediend van l'Esprit des Journaux, Mars, 1783, waarin onder de Mélanges touchant les Artistes et les Arts en Allemagne, een Artikel over de Familie van tischbein, voorkomt. - Deze anthonie willem heeft maar één kind, Hendrik Willem, gehad. - De voornaamste kunstenaar uit dit geslacht, leerde ik kennen uit het Werk Aus meine Leben. Von johann heinrich wilhelm tischbein. Herausgegeben von Dr. Carl. G.W. Schiller, mit Portret und Stammtafel. Braunsweig, 1861, 2 Bände, in 8o., zijnde welligt het uitvoerigste en voor de Geschiedenis belangrijkste Handschrift, door een kunstenaar nagelaten. - Ik wil hier eene enkele zaak, nopens zijn reizen en vertoeven in Holland, 1772-1773, meêdeelen. Bij zijn bezoek, te Amsterdam, kwam hij bij een ouden, blinden Portugeschen jood, bij wien hij eene groote Verzameling van Zeestukken vond, allen van de hand van willen van de velde. Het huis van dien Joodschen Kunstliefhebber was een handelhuis, waarmeê reeds zijn grootvader belangrijke zaken had gedreven, en dat zelfs den Scheepsbouw voor eigen gebruik uitoefende, waardoor het veel zeestukken van van de velde aankocht, of voor zich deed vervaardigen, weshalve gezegde Portugees dan ook met regt kon zeggen: ‘daar gij een liefhebber van schilderijen zijt, zoo zult gij zóó iets zeldzaams zien, dat gij nergens vinden zult.’ En, indedaad, do beste en kapitaalste werken van dezen meester waren hier bijeen, zegt tischbein, als: de Vlugt van den Koning van Engeland, die bij stil weder aan de Fransche kust aankomt, waar kanonschoten worden gelost. - Een Idem,
| |
| |
waar de Koning van Scheveningen naar Engeland terugkeert. - De aankomst op de Theems, vol vreugdebedrijven enz. Verder Zeeslagen enz. Het zal genoeg zijn, te melden, zooals die Heer zeide: ‘dat van de velde hun huisvriend was, met vrije kas, onder beding, dat zij van alle stukken, welke hij vervaardigde, de voorkeur hadden. Op deze wijze bekwamen wij de schoonste werken, die door hen boven alles werden geliefd. Bij den dood van w. van de velde kochten wij ook al zijne teekeningen, zoodat wij ook dezen schat alleen bezitten.’ - Nimmer is mij elders deze bijzonderheid voorgekomen, en het is jammer, dat hij den naam van bedoeld Handelhuis niet opgeteekend heeft. - Het Portret, vóór zijn Werk geplaatst, is hetzelfde, dat op het gemelde Familiestuk voorkomt.
| |
[Toepfer. Jr. (J.A.) Zie Topfer. Jr. (J.A.)]
TOEPFER. Jr. (J.A.) Zie TOPFER. Jr. (J.A.)
| |
[Toeput (Lodewyk) - Zie bij mij op Pozzo, (Lodewyk Serrato)]
TOEPUT (Lodewyk) - Zie bij mij op POZZO, (Lodewyk Serrato) - staat bij Immerzeel naar Van Mander geboekt, die zegt: ‘zoo ik meen, is lodewyk toeput van Mechelen geboortig;’ hij vermeldt geen jaar, doch, volgens de rangschikking, komt hij tusschen 1564 en 1566 voor. Hij schilderde geen Jaarmarkten, Keukens en dergelijke onderwerpen, alsmede geen enkele Altaarstukken, gelijk Immerzeel zegt; dit alles heeft betrekking op dierick de vries, insgelijks te dier plaatse bij Van Mander vermeld, en, zegt hij verder: ‘lodewyk nu (1604) woont buiten Venetië, te Derviso (Treviso?); deze is kloek in landschappen en ordonnantiën, en over zulks een naam-waardig Meester in de konst.’ - Latere bescheiden doen hem meer als graveur en uitgever van prenten kennen, dewijl die werken beteekend zijn l. pozzo serrato, welke naam de beduidenis van toeput heeft. - Hij noemde zich l. da trevizi, en zelden komt hij onder den naam van toeput voor. Zoo wordt hij ook onder de teekenaars genoemd van het Stedeboek van G. Braun en f. hogenberg. - Zie daarover op HOEFNAGEL. (Joris) - Nagler noemt de Portretten van tintoretto, giovanni da bologna en cornel. cort, in ovaal, in fo., gegraveerd, naar l. posso serrato del.
| |
[Tol, (David van)]
TOL, (David van) waarschijnlijk, van het geslacht van dominicus van tol, wiens werken in ons land wel zijn bekend. Zie daarover op TOL, (Pieter van) van wien hij wel een broeder kan geweest zijn. Hij heeft kleine stukjes, veelal in nissen voorgesteld, geschilderd, als: Een Meisje met eenige Anjelieren. - Een haspelend Besje. - Een slapend Mannetje, met een Vrouwtje, dat zijn zak naziet. - Een oude Vrouw, met een vuurpot op haar schoot; aan hare zijde staat een spinnewiel; dit stukje was in de Kunstnalatenschap van Catharina Backer, Weduwe van Allard de la Court, te Leyden, verkocht in 1766, en werd met ƒ71 betaald. - Op eene Verkooping, te 's Gravenhage, 1750, van den Graaf van Wassenaar Obdam, was, onder Nr. 74, van den Catalogus, Een Man, die een haring eet; h. 10¼, br. 7½ dm., welk stuk ƒ155 opbragt.
| |
[Tol, (Dirk van)]
TOL, (Dirk van) een onvermeld teekenaar, van wien ik bezit eene op schetsachtige wijze vervaardigde Afbeelding van het Princelyk Lusthuis van syn Excell. den Heere van Odyk etc., tot Zyst, gegraveerd door hendrick hulsbergh, vervaardigd in het begin der XVIII. eeuw.
| |
[Tol (Dominicus van)]
TOL (Dominicus van) is bij Immerzeel vermeld. - Ik vind bij Bryan-Stanley geboekt, dat hij een neef en leerling van gerard dou zou geweest zijn, en wel de eenige, die het op die hoogte heeft gebragt, dat hij den schildertrant van zijn meester zóó wist na te bootsen, dat sommige van zulke kopijen het oorspronklijke dermate nabij kwamen, dat ze, onder zijn eigen naam, op publieke veilingen, van ƒ1800 tot ƒ4200 hebben opgebragt. - Zijne Binnenhuizen, met gezelschappen, waarin hij origineler is, vallen meer in de manier van brekelenkamp, terwijl zijne werken beter dan zijn levensloop bekend zijn. - In 's Rijks-
| |
| |
Museum, te Amsterdam, berust een stukje, genaamd De gevangen Muis; - in het Museum-Van der Hoop, aldaar, Eene Vrouw, met kinderen, naar g. dou; in het Idem Boymans, te Rotterdam, het Portret van g. dou, allen door hem geschilderd. - Hij heeft zich-zelf afgebeeld, waarvan de beschrijving aldus luidt: ‘Dezen kunstenaar ziet men verbeeld in een Binnevertrek, gekleed in een nagtrok met een bonnet op 't hoofd, hebbende een palet met verwen, penseelen en maalstok in de linkerhand. Hy staat voor eene tafel, waarop een oud boek ligt enz.; aan de zyde hangt een tapyt. In 't verschiet ziet men een andere kamer etc. en verder bywerk. Fraai en ongemeen uitvoerig, door hem-zelven geschilderd, op paneel; h. 14½, br. 11 dm.’ Zie Catalogus van J. van der Marck, verkocht te Amsterdam, in 1773, bl. 161, Nr. 464. - Ik bezit een uitmuntend, uitvoerig geteekend Portret van dominicus van tol, in een rond, kl. 4o. formaat, waarnaar dat in Immerzeel is genomen, doch de gelijkenis maar flaauw naar zweemt.
| |
[Tol (Nicolaas van)]
TOL (Nicolaas van) behoort, welligt, tot het geslacht van dominicus van tol. Weinig werken komen er van hem voor, en echter hebben ze eene plaats in aanzienlijke Verzamelingen bekomen, als in die van Pieter de Klok, verkocht te Amsterdam. 1744, onder Nr. 118 van den Catalogus, Een banket der Goden, fraai door nicolaas van tol; h. 1 vt. 3 dm., br. 4 vt. 8 dm. - Bij Füssly vindt men nog zekeren c. van tol, wien hij eene historiële teekening toeschrijft; dit zal waarschijnlijk, claas beduiden, en dus die teekening van onzen nicolaas zijn.
| |
[Tol, (Pieter van)]
TOL, (Pieter van) een tijdgenoot van dominicus van tol, en, welligt, van hetzelfde geslacht, dien ik nog niet afzonderlijk heb vermeld gevonden. - Bryan-Stanley, maakt, in het levensberigt van dominicus, gewag van zekeren david en pieter van tol, die soms worden genoemd; doch, zegt hij, er bestaan redenen, om te gelooven, dat deze met dominicus verwisseld zijn. - Van Eynden en Van der Willigen, door Bryan-Stanley gevolgd, zijn ook in twijfel, en kunnen niet beslissen, of het bijzondere personen zijn, of wel dat Hoet en Terwesten, bij vergissing, de doopnamen hebben verward. - Dit is niet zoo: deze pieter is, zoowel als david en nicolaas van tol, bij ons te lande bekend, en vooral zijn in den handel hunne werken genoeg voorgekomen, om er zeker van te wezen, te meer, daar men ze anders bij voorkeur wel op naam van dominicus veilen zou. - Hij schilderde Binnenhuizen, in deftigen trant, waarvan er mij een aantal in Catalogussen van Verkoopingen zijn voorgekomen, die meestal goed werden betaald, als, onder anderen, in eene te 's Hage, in 1767, van Jacob van Zaanen, onder Nr. 3: Een Vrouwtje, zittende te speldewerken, en een kind met een trommel spelende, nevens eene meid, en verder bywerk daarby, ongemeen kunstig en uitvoerig geschilderd door pieter van tol; h. 2l½, br. 16½ dm. ƒ500. - Nagler zegt, dat in het Palais-Royal eene schilderij in den trant van g. dou aanwezig is, waarschijnlijk, dezelfde, door p.g. langlais, in 1782, gegraveerd, in fo., en getiteld: La Menagère Nord-hollandaise, terwijl er nog eene prent naar pieter van tol, door p. duflos Jun. sc., in fo., bestaat, voorstellende een Schoenmaker in zijn werkplaats, waarbij eene vrouw, enz.
| |
[Tol. (Willem van)]
TOL. (Willem van) Op de Kunstveiling van Brentano, te Amsterdam, 1822, was eene schilderij in den stijl van g. dou, voorstellende Eene bejaarde Vrouw, staande voor een open venster, en bezig met een koperen kan leeg te gieten, door willem van tol; ƒ300. - Kan men hier aan eene fout denken, in dien Catalogus, door de kunst-makelaars, aldaar, begaan?
| |
[Tollet, (Thomas)]
TOLLET, (Thomas) gezworen bouwmeester van den Bisschop van Luik, die in de tweede helft der XVI. eeuw bloeide. - Zie over hem op TETRODE. (Willem Danielsz. van)
| |
| |
| |
[Tombe. (Nicolaas La) - Zie Latombe. (Nicolaas)]
TOMBE. (Nicolaas La) - Zie LATOMBE. (Nicolaas)
| |
[Tomberg. (Daniel)]
TOMBERG. (Daniel) Het geheele Artikel over willem tomberg, door Immerzeel gegeven, moet voor daniel tomberg gelezen worden. Deze fout heeft bij vreemde auteurs, als bij Nagler, verwarringen doen ontstaan, die nog bovendien willem als een leerling van dirk van zyl opvoert, hem als een der kunstenaars noemt, die de St. Janskerk, te Gouda, met schoone glazen versierd hebben, en, in 1574, het door storm beschadigde glas van d. van zyl herstelde. Bij anderen vind ik weêr, dat daniel een zoon van willem was; doch dit is juist omgekeerd. - Dewijl daniel tomberg, 7 jaren lang, leerling van alexander westerhout (geboren 1588, overleden 1661) is geweest, zoo kan toch onmooglijk daniel (geboren 1603, en overleden 1678) een zoon van willem geweest zijn en een leerling van dirk van zyl, die reeds in 1560 een glas in de gemelde Kerk leverde, gelijk Nagler zegt, en dat hij, in 1574 het glas van van zyl, door storm beschadigd, herstelde. Dit jaar moet zijn 1674, en het glas is toen door daniel, die westerhout, als Opzigter over de Kerkglazen, aldaar, opvolgde, hersteld. In 1657 heeft hij in het ledige ondervak van het glasraam Nr. 22: Jezus drijft de koopers en verkoopers uit den Tempel, door dirck crabeth, in 1567, vervaardigd, al de Wapens van de Stedelijke Regering, aldaar, geschilderd. Dit is het eenige, wat hij, als een geheel, in dien tijd geleverd heeft; al het overige, door hem verrigt, geldt slechts herstellingen. - willem tomberg beoefende insgelijks de kunst, en is, na den dood zijns vaders, daniel, in diens betrekking, als Opzigter der glazen opgevolgd. Hij heeft de geschilderde glazen in de Luthersche (St. Joost-) kerk, te Gouda, vervaardigd. Zie De Goudsche Glazen enz., door C. Kramm, Gouda, 1853, in 8o., bl. 18-21.
| |
[Tomberg. (Willem) Zie bij mij op Tomberg. (Daniel)]
TOMBERG. (Willem) Zie bij mij op TOMBERG. (Daniel)
| |
[Tommann. (J.F.)]
TOMMANN. (J.F.) Een etsje, - voorstellende Een Oud Heer, met een bril en slaapmuts op, in een kamerjapon, bij eene tafel gezeten, waarop twee kaarsen in een lichtscherm branden, waarbij hij zit te lezen, beteekend j.f. tommann fecit. r. ox del.; h. 82, br. 122 str. Ned., zonder de marge, - is, waarschijnlijk, een Portret, dat vrij goed bewerkt werd. Vermoedelijk, behoort het tot onze Kunstschool, doch ik heb nog geene zekerheid daarvan.
| |
[Tonne. (Jehan de la)]
TONNE. (Jehan de la) In de Archiven van Rijssel, vindt men, in de oude Graaflijke Rekenkamer der Hertogen van Bourgondië, op het jaar 1457-58, het volgende aangeteekend: ‘A jehan de la tonne, orfèvre, démourant à Bruges, pour deux bassins d'argent, et iceulx fait donner au baptisement de l'enfant de Ms. de la Gruthuse, dont Madame sa femme est naguère accoucheé, lequel enfant MdS. a tenu sur sains fons de baptesme et lui donné son nom, CXIX fr.’ Zie le Comte de Laborde, les Ducs de Bourgogne etc., Paris, 1849, in 8o; Tom I, Sec. partie, pag. 472.
| |
[Tons. (Willem, Hans, Guilliam en Hubert)]
TONS. (Willem, Hans, Guilliam en Hubert) Onder de kunstenaars, door Van Mander beschreven, zegt hij, aan het einde van het levensberigt van adriaen de weerdt, dat hij deze ‘gelegenheid waarneemt, om hier ter plaatse nog eenige oude en latere schilders van Brussel te gedenken, als onder de ouden, aan een goed Meester, geheeten willem tons, die in het schilderen met waterverwen uitmuntte en in patronen met allerlei boomen, kruiden, dieren, vogelen enz., naar het leven. Deze willem had een zoon, genaamd hans, die ook in Italiën is geweest, en mede fraai in waterverw schildert; gelyk ook nog een anderen zoon, geheeten guilliam, welke in olieverf beeldjes, bordeeltjens en soortgelyke dingen afmaalde, en sich thans (1604) nog in Italiën zouden bevinden,’ zoodat deze willem reeds bloeide in het midden der XVI. eeuw. - Na den afdruk van Van Mander's Werk, heeft hij nog een blad Errata's gegeven, waarin
| |
| |
is bijgevoegd, wat in zijn Appendix was vergeten, en door De Jongh in de 8o.-uitgave niet is overgenomen, waaruit ik, met grond, kan afleiden, dat hij den eersten druk in 4o., van 1604, niet heeft gebruikt, maar alleen dien van 1618, waarin, natuurlijk, de eerste Errata's niet voorkomen, anders had hij de volgende en nog meer daarin voorkomende aanteekeningen zeker wel gebruikt. - Van Mander zegt dus nog: ‘Oock behoorde niet wesen vergeten onder de aenkomende jonge schilders, een seer geestigen hubert tons, afkomstigh van den tons (den bovengemelde) waervan fo. 230a is verhaelt. Hy is wonder fraey en veerdigh van Landschap en kleen aertige beeldenkens, hem nu (1604) te Rotterdam onthoudende.’ - Nagler noemt willem tons, Schilder van Brussel, een leerling van b. van orley, en schilderde, zegt hij, met dezen aan de Jagtstukken voor Keizer Karel V. Dit zal dan nog vóór het midden der XVI. eeuw hebben plaats gehad.
| |
[Tonys. (Jan en Jacob)]
TONYS. (Jan en Jacob) In de Nouvelles Mémoires de l'Académie royale de Bruxelles, 1832, werd, door den Baron De Reiffenberg, meêgedeeld, dat jan tonys, van het jaar 1461 tot 1471, en jacob tonys, van 1477-1482, als Leden der Broederschap van St. Lucas, te Antwerpen, voorkomen.
| |
[Toorenburgh, of Torenburg, (Gerrit)]
TOORENBURGH, of TORENBURG, (Gerrit) en niet torenberg, zooals Immerzeel schrijft; immers, tweemaal staat er onder de prent, De Groote kerk te Haarlem, van binnen, met het orgel, g. toorenburgh ad viv. del. 1762. j.c. philips sculp. 1763, in gr. fo., en, Opgedragen aan Raaden enz. door gerrit toorenburgh. - Immerzeel zegt, dat hij ƒ400 heeft gekregen van den Baron Van Esse, voor het schilderen van het oude huis te Scheffelaar (lees Schafelaar); doch ik geloof, dat men hiermeê de behangsels, door hem in dat huis geschilderd, moet verstaan; want het is bekend, dat hij die veel heeft vervaardigd; trouwens het was niet de heerschende mode van dien tijd, voor eene schilderij van zulk een ondergeschikt meester ƒ400 te betalen. - ‘Ware zijne levenswijze geregelder geweest, waarschijnlijk, zou hij het verder in de Kunst gebragt hebben; aan verstand en gelegenheid ontbrak het hem niet,’ zegt Van Eynden en Van der Willigen. - In het Koninklijk Kabinet, te 's Gravenhage, berust van hem Een Gezigt op het IJ, bij Amsterdam.
| |
[Toorn. (Jacob) Zie bij mij aan het slot van het Artikel Lois, of Loys. (Jacob)]
TOORN. (Jacob) Zie bij mij aan het slot van het Artikel LOIS, of LOYS. (Jacob)
| |
[Topas. (J.)]
TOPAS. (J.) Dit Artikel is door Immerzeel uit Van Eynden en Van der Willigen overgenomen, doch hij heeft, bij vergissing, 1675 voor 1765, het jaar van zijn overlijden, te Zaandam, geboekt: hoe kon hij anders, zooals Immerzeel meldt, het Portret van Czaar Peter, geboren 1672, in zwarte kunst hebben gegraveerd? - Welligt is thopas - Zie aldaar. - de ware naam van dezen kunstenaar.
| |
[Topfer Junr., (J.A.)]
TOPFER Junr., (J.A.) een Kunstliefhebber, die, te Amsterdam, in de eerste helft dezer eeuw, voor uitspanning, de kunst beoefend heeft. - Hij schilderde Landschappen, zoowel in Holland, als in Gelderland genomen. - Ik heb voor mij liggen een door hem geestig geëtst Landschapje: links een heuvel, waarop de ruïne van een kasteel; in het midden, een weg, en links, een hoogen boom, met verder struikgewas; de lucht weinig bewerkt; h. 85, br. 153 str. Ned., zonder de marge. Aan de regterzijde der plaat, is eene plek verkeerd gebeten; zeldzaam. - Daar bestaat er nòg een van hem. - Zijne nagelaten Kunst werd in November, 1841, in het Huis met de Hoofden, te Amsterdam, verkocht; er waren 25 stuks schilderijen, en 14 onafgewerkte, alsmede een aantal teekeningen enz. - Hij was Lid der Koninklijke Akademie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam. - Nagler noemt, bij vergissing, TOEPFER (J.A. Jr.) eene Schilderes, en zegt,
| |
| |
dat Jr. Juffer, dat is Jonkvrouw beduidt; bij ons is dit slechts de aanduiding van Junior, of de Jonge.
| |
[Torenvliet, of Toorenvliet, (Jacob)]
TORENVLIET, of TOORENVLIET, (Jacob), is bij Immerzeel beschreven, doch ik moet hier nog eenige zijner voorname werken er bij vermelden. - Wanneer zijn geboortejaar 1641 juist is, dan heeft hij reeds op zijn 19. jaar de fraaije teekeningen gemaakt voor de gravuren van het Prachtwerk, Verhael in forme van Journael van de Reys en Vertoeven van Prins Carel II. Koning van Grootbritanniën etc. welcke hy in Holland gedaen heeft, sedert 25 Mey tot 2 Juny 1660. In 's Gravenhage, by Adriaen Valck, MDCLX, in fo., waarvan gelijktijdig eene Fransche uitgave verscheen, en die beiden zijn in mijn bezit. - Hij heeft ook gegraveerd en geëtst, welke prenten door Weigel en Nagler worden vermeld, als: Een Manshoofd, met baard en hoed, ter zijde, regts gewend. Het Portret des Meesters, waarbij: jacobus toorenvliet qui fecit humillime donat ac dedicat d. abramo, ejus parenti plurimum colendo pro Anno novo 1667; in mezzo-tinto trant; h. 6 dm. 3 str., br. 5 dm. 1 str., Par., zeer zeldzaam. - Theodorus Craanen; j. toorenvliet delineavit; h. 10 dm. 8 str., br. 9 dm.; idem, idem. - De H. Jacob, met zijn naam beteekend, zegt Nagler, wat Brulliot gelooft, doch die deze prent niet gezien heeft, want zij behoort eerder tot het werk van a. blooteling. - Nog de volgende drie etsen, die van de hoogste zeldzaamheid zijn, als: Een zittende, kortharige Hond, links gewend, met halsband en ring; beteekend j.t. 8 of s., h. 3 dm. 5½ str., br. 2 dm. 3¼ str. - Een langharige, zwartgevlekte Hond, zittende en links gewend, met den kop naar voren, en meer regts gewend; regts, eenige groote steenen; idem, de j.t. door elkaêr geslingerd; h. 3 dm. 8 str., br. 2 dm. 3 str.; een wonder schoon blad, in den trant van j.b. weenix geëtst. Brulliot vermeldt nog een windmolen in het verschiet dezer prent, en voegt er als aanmerking de vraag bij, of de verklaring van dit Monogram wel geloof verdient? - Een staande, langharige Hond, regts gewend, met halsriem om; in het midden en op den achtergrond, boschaadjes en gebouwen, zeer ligt aangeduid; idem j.t., idem; h. 3 dm. 2 str, br. 3 dm, 11½ str. - In den Catalogus van den Graaf von Fries, verkocht te Amsterdam, 1824, bl. 138, waren, 2 stuks, met Honden, als bovengemeld, die door Woodburn met ƒ41 zijn betaald. - In de openbare Museums, bij ons, en in den vreemde, komen, zegt men, geen schilderijen van hem voor; echter zag ik in dat te Dresden, drie stuks zeer fraaije, als: Een oude Vischvrouw, over eene leuning. - Een oude Jood, een Hebreeuwsch boek in de hand houdende, - en, Eene zingende Vrouw, met een papier in de hand; voor haar staat een oude man, die op de viool speelt. - In dat te Weenen, is eene Groenmarkt, met veel kleine figuren, terwijl vele zijner schilderijen door voorname meesters in 't koper zijn gebragt. - Zijn Portret vindt men in den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam: ‘Deze heeft zich-zelven verbeeld, met het palet in zyn linkerhand, fraai geschilderd, h. 8½ br. 7½ Rhynl.’ Voorts nog een Idem, onder Nr. 1828, ten voeten uit, door hem-zelf met zwart krijt geteekend. - Ook komt zijn Portret bij Houbraken en Descamps voor.
| |
[Torrentius (Johannes)]
TORRENTIUS (Johannes) is door Immerzeel, als uit Houbraken overgenomen, reeds vermeld. Heeft de tijd niet reeds genoegzaam aan het licht gebragt, dat Houbraken het levensberigt van dezen, evenals van andere talentvolle kunstenaars, weder op hooren zeggen heeft geboekt, of, zooals hier, alleen Sandrart heeft nageschreven, zonder den Haarlemschen tijdgenoot van torrentius, die alles over dezen beschreven heeft, namelijk Theodorus Schrevelius, Beschryving der Stad Haerlem, Ibid., 1648, in 4o., bl. 385, te raadplegen? - In de hoofdzaak
| |
| |
is en blijft torrentius schuldig aan het schilderen van ontuchtige voorstellingen, waartoe hij de stof uit Petronius en Aretin genomen heeft, terwijl welligt ook Bocatius hem niet onbekend was. - Hij had zich van Amsterdam naar Haarlem gevestigd, en wist door zijn uiterst-deftig en hoogst-beleefd gedrag zich bij de aanzienlijke burgerij bemind te maken. ‘Hy heeft een wyl tydts in de huizinge van de oude Coltermans gewoont; - zegt Schrevelius - wist hem selve te insinueren in de gunst van voorname burgers, die veel van hem hielden, allemans vrient, die het vrouw-volck wonderbaerlick wist te believen en lief-locken, die dagelycx syn huys frequenteerde en konde daer niet van daen blyven, al speten en barsten haer mans.’ Het was dan ook binnen dit huis, in verband met zijne tafereelen beschouwd, dat de Haarlemmers het schandaal wilden verwijderd hebben, en hem openbaar aanklaagden, zoodat de Magistraat hem ten verhoore heeft opgeroepen, en de beschuldigingen, hem te laste gelegd, scherp onderzocht; doch, alles ontkennende, werd hij in verzekerde bewaring genomen, en ‘is aen de pynbanck ghebracht, alwaer hy met seer schrickelycke tormenten is gepynicht; maer hy onbeweeglyck zynde, heeft alle torture uytgestaen, ende heeft als een Socrates hem gehouden onverwinnelyck van ghemoedt, soodat sy niets hebben konnen uyt-parssen van 't ghene sy aen-seyden en daer sy hem mede betichten. De Rechters, die daerover saten, moede synde van soo strenghe torture, hebben hem ghesonden na 't Tuchthuys, en gecondemneert daer te blyven tot 20 jaren. Anno 1630, op den 25 July. (25 Jan. 1628?) Als hy daer een geruyme tyt geseten hadde, is hy eyndelyck uyt het Tucht-huys verlost, door tusschen-spreken van groote luyden, onder welcke ooek geweest is d'Ambassadeur van Engelant; derhalve is hij na den Haegh gereyst, en te scheep over ghevaren naar Engeland; als hem syne vrienden en borgen gheluck wenste, daer hy tot een tydt toe hem onthouden heeft. Uit Engelant is hy tot Amsterdam wederom t'hnys gekomen, alwaer hy gestorven en begraven is.’ - Dit wordt door Sandrart op 1640 gesteld. - Men houde hier in het oog, dat door zoovelen zijner vrienden, na alle beschuldigingen en regtspraak, bij hooge personen de voorspraak tot zijne vrijstelling werd verkregen, en de Engelsche Ambassadeur, Dudley Carleton, die, jaren lang, te 's Gravenhage heeft geresideerd, zelfs reeds twee schilderijen van torrentius, Een Stilleven, waarop twee Bekers met Rijnwijn enz. en, Een naakte Man enz., als een geschenk, aan zijn Heer en Meester had gegeven, die in diens Paleis eene plaats bekleedden; ik herzegge, dat die Carleton, na dit beruchte voorval, een brief aan Koning Karel I. van Engeland schreef, om 's Vorsten tusschenkomst tot bevrijding van den veroordeelde in te roepen. De Koning, zóó ingelicht, en te wel overtuigd van den buitensporigen factiegeest, die het berispenswaardige in torrentius tot in het overdrevene had opgevoerd, waarna eindelijk een regterlijk vonnis was gevolgd, voldeed volgaarne aan dit verlangen, door zich in den hiervolgenden brief, als van hem-zelven uitgaande, wel te willen verwaardigen, daarbij, als 't ware, een verzoek te doen: ‘Au Prince d'Orange. Mon Cousin. Ayant entendu qu'un nommé torrentius, paintre de profession, auroit depuis quelques années tenu prison à Harlem, par sentence de la Justice de delà, pour quelque profanation ou scandale par lui commis contre l'honneur de la Religion; croyez que nous ne désirions pas le favoriser contre la teneur du ladit sentence, pour abreger le terme, ou mitiguer la rigeur de la dit punition, laquelle nous croyons luy avoir esté justement imposée pour si énorme crime; toutasfois la réputation qu'il à d'exceller en la faculté de son art, laquelle ce seroit dommage de laisser perdre ou de périr en la prison, nous a meu par le plaisir que nous prenons en la rareté de ses ouvrages, de vous prier, comme
| |
| |
nous faisons affectueusement, ayant la pouvoir de son enlargessement en votre main de lui vouloir en notre faveur ottoyer (sic) son pardon et nous l'envoyer par deça, où nous aurons soing de le bien contenir dans les bornes du debvoir et de la revérance qu'il doit à la religion, pour l'employer près de nous en l'exercise de cest art. Ce que nous nous promettons d'obtenir tant plus facillement de vous, puisque la longeur de la prison, et les autres chastiments qu'il a soufferts à cette occasion, doibvent avoir déjà aucunement satisfait à la justice pour l'expiation de son forfait. Et ce sera une Courtoisie que nous tiendrons à obligation particulière en votre endroit pour la recognoitre et nous en revanger en autre chose, dont nous vous pourrons gratifier. Et sur ce nous demeurons, mon Cousin etc. A notre Palais de Westminster le.... 6 May 1630.’ Zie Mémoires et Documents inédits sur a. van dyck etc., par W. Hookham Carpenter. Traduit de l'Anglais par L. Hymans, Anvers etc.; 1845, in 8o., p. 251. - Ik moet doen opmerken, dat deze Brief iets vroeger dagteekent dan het gemelde vonnis, waarin, bij het afschrijven uit het Registre des Lettres écrites en Français par sa Majesté etc., wel eene fout kan zijn begaan; zeker is het, dat de dag niet is ingevuld, en dus de verzending daarvan ook wel later kan zijn geweest, tenzij men uit den Brief mag afleiden, dat hij al eenige jaren onder verhoor gevangen had gezeten, en men toen reeds getracht heeft, hem te bevrijden, hetgeen wel aanneemlijk is, want Schrevelius zegt, bepaaldelijk, dat hij, na een geruimen tijd gezeten te hebben, verlost werd; of men moet aannemen, dat deze het jaartal 1630 eenige jaren had moeten vervroegen, en zich alzoo heeft vergist. - Ik meen in dit schrijven eene tegenovergestelde beoordeeling van die der Haarlemsche Justitie te vinden; ook wordt daar alleen van het schenden en bespotten der Religie, als zijne misdaad, geroerd, zonder meer; zoodat men dit stuk mag beschouwen als den waren staat van zaken uitdrukkende, aangaande de zoo hoog opgedreven persoonlijke onzedelijkheid van hem, wien een Vorst zelfs verzocht, om hem naar Engeland te zenden, waar deze de zorg op zich wilde nemon, dat hij binnen de palen van den eerbied voor de Religie zou blijven, deor hem bij zich te houden, en steeds zijne kunst te doen beoefenen. Ziedaar, wat ik gemeend heb, te moeten boeken, om den overdreven blaam, op hem gelegd, als eene onwaarheid te doen uitkomen, zoodat Houbraken geen geloof verdient, als hij hem op de pijnbank doet sterven, en zijne schilderijen door beulshanden, in 1640, te Haarlem laat verbranden! - De tijd van zijn overlijden, waarvoor 1640 gesteld wordt, is niet juist bekend. - Als men den kerkelijken toestand van dien tijd, en den factiegeest nagaat, die steeds wakend en vijandig tegenover elkander deed staan de Arminianen en Gomaristen, zoo is het overbekend, dat te dier gelegenheid legio van de vuilste en stekeligste spotprenten, over en weêr, onder de hand zijn uitgegeven. Op dit terrein had torrentius zich óók geplaatst, en vond door zijn zeer vrijzinnigen toon veel aanhang; toen nu dat geheim ontdekt werd, stonden de Gomaristen in massa op, en wilden dit monster de stad uit hebben. Maar, wat heeft hij geschilderd? Ziehier wat ik gezien heb: een Portret van een deftig Theologisch leeraar, welligt destijds op iemand gelijkende, 6 bij 5 palm groot. En dan verder? Men kon een stuk van de lijst met dat Portret wegschuiven: verrast en verbaasd zag men dan een echt cyprisch bordeel, overschoon en natuurlijk geschilderd, eene schilderij, niet om te koopen, maar om te stelen. Zulk eene belijste schilderij was een doos van Pandora in der vrouwen oog, en de oorsprong dezer pest moest verbannen en zulke onderwerpen moesten verbrand worden. - Nu mag ik vragen, of hierbij geen factiegeest in het spel kwam? want, als wij de Bacchenaliën en Saturnaliën van petro testa, la fage, lairesse en zooveel anderen,
| |
| |
om geen Italianen te noemen, beschouwen, wat heeft torrentius dan méér gedaan? - Het is al naar gelang, dat men de zaken wil opnemen. Ik heb nimmer gewraakt gevonden, dat de vrome dirck volckerstz. coornhert de Vyftigh Lustighe Historiën of Nieuwigheden Joannis Boccatij, door hem uit het Italiaansch overgezet, te Haerlem, by Jan van Zuren, 1566, 4o., en nog een druk Amsterdam, bij Broer Jansz (1640?) verschenen, op onzen bodem heeft overgebragt, en hetgeen destijds ongestraft geschiedde. - Het ligt in den aard der zaak, dat, van tijd tot tijd, zijne werken in handen gekomen zijn van dezulken, die het als een pligt gerekend hebben, ze te vernietigen, en ook dat er nog wel meer zullen zijn, die in 't geheim worden bewaard, en bijgevolg noch in Museums, noch in Kabinetten te zien, of vermeld zijn. - Ik bezit zijn Portret, uitmuntend door jan van de velde gegraveerd, in fo.; om het ovaal staat zijn naam, en Amsterdam Aet. 39. Anno 1628. Uit het bijwerk om het ovaal zou ik besluiten, dat hij Vrij-metselaar geweest is. Dit Portret zal kort vóór zijne regterlijke vervolging vervaardigd zijn, en het mag bevreemding baren, dat Houbraken daarvoor eene plaats in zijn Werk heeft veil gehad. - Ook bij Descamps komt het voor.
| |
[Toulon (Karel van)]
TOULON (Karel van) werd, omstreeks 1820, uit een deftig geslacht, te Amsterdam, geboren. Reeds vroeg toonde hij eene bijzondere neiging voor de Beeldende Kunsten, en oefende zich in Felix meritis, maar vooral door het bestuderen der natuur. Ofschoon in eene voordeelige betrekking bij 's Rijks-Entrepôt, te Amsterdam, geplaatst, bezigde hij den geringen vacantietijd tot het doen van kunstreisjes, als naar Bentheim enz. Vervolgens vervaardigde hij van die studiën, voor uitspanning, zeer schoone teekeningen, die, om hare kunstwaarde, door bevoegde kenners met bewondering worden beschouwd. - De Heer toulon was allergelukkigst gehuwd met Mejufvrouw Delprat, die de stille kunstbeoefening van haren echtgenoot met innig genoegen gadesloeg. Omstreeks 1851, trof hem de vreeslijke ramp van plotseling zijne gade en eenig kind te verliezen, waardoor hij in eene diepe zwaarmoedigheid verviel, die spoedig door den dood werd gevolgd. - Hij heeft niet geschilderd en zijne kunst is nimmer in den handel geweest. - Zijne nagelaten, zeer zeldzame, voortbrengselen berusten thans bij den vermaarden Landschapschilder, den Heer a.j. eymer, te Haarlem.
| |
[Tour, of Latour, (Jean La)]
TOUR, of LATOUR, (Jean La) schilder, beeldhouwer en bouwmeester, die, omstreeks 1780, te Luik, werkzaam was. f.j. dewandre was, zegt Nagler, zijn leerling.
| |
[Toussaint-Cartisser.]
TOUSSAINT-CARTISSER. In den Kunstspiegel, 1. Jaarg., 's Gravenhage, 1815, bl. 63, lees ik: ‘De Heer toussaint-cartisser, van Maastricht, die zich door de beoefening van de aloude kunst der kleurschildering in glas roem verworven, en aan Z.M. den Koning voor het in 't Noord-einde aangebouwd wordende Paleis, verscheiden dergelijke vensters geleverd heeft, is dezer dagen benoemd tot Ridder der Orde van de Eikenkroon; - terwijl hem te gelijktijdig nog is opgedragen de vervaardiging van een tafereel, in den stijl der XIII. eeuw, mede bestemd voor 's Konings bovengenoemd Paleis, 'tgeen op 's Vorsten aanstaanden verjaardag, naar men wil, voor 't eerst gedeeltelijk voltooid en zigtbaar zal zijn.’ - Deze kunstenaar was, blijkbaar, aan Immerzeel onbekend en werd dus door hem overgeslagen: bij gevolg heb ik hem hier opgenomen.
| |
[Trachez (J.)]
TRACHEZ (J.) staat bij Immerzeel geboekt, en ik voeg er nog bij, dat hij ook heeft geëtst, als: Vue du Pont à Meulestede, près de Gand, beteekend trachez pinx. et sculp.; 1789, in 4o.
| |
[Tramasure, (P. de)]
TRAMASURE, (P. de) een kunstschilder van Brussel, omstreeks 1790 geboren, en die zijne kunst te Gent uitoefende. Hij schilderde Landschappen en Bouwkundige onderwerpen. - Zie Nagler.
| |
| |
| |
[Trant, (Joost)]
TRANT, (Joost) een beeldhouwer, die, in de eerste helft der XVI. eeuw, te Utrecht, bloeide, blijkens de volgende rekening: ‘Item joost trant, twee stucken steen daerin gemaeckt is, dat scrift, bynnen ende buyten van de Leeuwetoorn, etc. Item van dese twee stucken te bereyden ende t scrift er in te maken, 1 £ 10 Sc. Item gemaect een Capiteel, daer die Leeuw op staet, 12 Sc. Item gemaect een Leeuw van Benthemer steen, lang 3 voet ende een quartier, 30 Sc.’ Kameraarsrekening, 1535, bij Dodt, Archief, III. deel.
| |
[Trap. (Reinier) Zie op Smeltzing. (Arend)]
TRAP. (Reinier) Zie op SMELTZING. (Arend)
| |
[Trauen. (A.)]
TRAUEN. (A.) Deze beeldhouwer is mij alleen bekend als de vervaardiger van den marmeren Predikstoel, in de Groote Kerk, te Dordrecht, in 1756, gemaakt naar het model van jacob cressant. - Zie aldaar. - Immerzeel noemt hem goed op jan van linden, doch geeft een Artikel over hem op den verkeerden naam van a. frauen; ook doet hij het voorkomen, alsof trauen dien Predikstoel naar de ordonnantie en teekening van jan van linden - Zie aldaar. - had volvoerd: dit is eene fout. Vreemd blijft het echter, dat men geen meerdere werken van trauen ziet voorkomen; ik ben daarom van meening, dat hij een kundig werkman in dat vak is geweest, maar geen scheppend vernuft zal hebben bezeten, gelijk ik er meer gekend heb en nog ken, die in de werkplaatsen van aanzienlijke steenhouwers de regterhand hunner meesters zijn, ofschoon echter hun naam op de meeste hunner werken, uit den aard der zaak, verduisterd wordt. - Eene afbeelding van bedoelden Predikstoel komt voor in de Maandelykse Uittreksels of Boekzaal der geleerde Wereld enz., waarbij tevens eene uitvoerige beschrijving er van gevonden, en zekere jan van der linden, Fabriek en Mr. Timmerman, te Dordrecht, alleen, als in zijn vak daaraan te hebben gewerkt, vermeld wordt. Dit heeft aanleiding gegeven tot de verwarring, om de bijna gelijkluidende namen op één persoon toe te passen, terwijl men den laatstgenoemde in de meeste Dordtsche berigten als den ontwerper vermeld vindt.
| |
[Treck. (J.) Zie Freck. (J.)]
TRECK. (J.) Zie FRECK. (J.)
| |
[Teinquese (J.)]
TEINQUESE (J.) wordt door P. Terwesten, Ms., als een bekwaam Fransch portretschilder, en discipel van den beroemden nicolas de largillière vermeld, op het jaar 1767, die zich langen tijd te 's Hage opgebouden, en veel aanzienlijke personen afgebeeld heeft, onder anderen, een levensgroot Portret van de Barones Ingerse van Gentner enz. - Hij is vervolgens vandaar vertrokken.
| |
[Troost. (....)]
TROOST. (....) In het leven van bonaventuur van overbeek, door J. van Gool beschreven, komt voor, dat, toen deze, voor de tweedemaal, naar Rome ging, (hetgeen dus plaats had vóórdat zijn kunstvriend gerard de lairesse blind werd) hij zekeren troost, van Amsterdam, met zich nam, ‘met oogmerk, dezen Rysgezel, vermits hy de behandeling der waterverwen wel verstond, te gebruiken tot het afzetten en coleuren der getekende Ruïnen en andere zeldzaamheden der Oudheit, en hem voorts te helpen, daar troost hem van dienst kon zyn; doch deze Noodhulp verloor hy ongelukkig op deze wyze: het was op een brandheeten dag, dat troost, om zich te verkoelen, met eenige landlieden in den Tyber ging zwemmen, en, misschien de kramp in de leden krygende, eer hem tydige hulpe kon toegebracht worden, elendig verdronk.’ - Zie nog op TROOST. (W.)
| |
[Troost. (Cornelis)]
TROOST. (Cornelis) Deze Nederlandsche hogarth is, naar waarde, door Immerzeel vermeld, en bij de aanwijzing zijner kunstwerken, in het Kon. Kabinet, te 's Gravenhage, noemt hij ook de vijf stuks Crayon-teekeningen, onder de benaming van Nelri bekend, en die eene bijeenkomst van vrienden voorstellen. Deze teekeningen, de schoonste zijner werken, worden niet alleen door ons, maar
| |
| |
ook door vreemdelingen, vooral Engelschen, hoog gewaardeerd, ofschoon weêr andere kunstkenners, wier gevoelen ik gaarne eerbiedig, op verre na, de waarde van hogarth's werken er niet in erkennen, zooals de Heer Burger, in zijn Musée de la Hollande etc., Paris, 1858, p. 283, doet. - Deze teekeningen zijn haren oorsprong aan een historisch feit verschuldigd, hetgeen niet algemeen bekend is, en het ware te wenschen, dat die van de meeste zijner andere werken bekend waren. De warme verdediger van Hollands roem in Kunsten en Wetenschappen, Collot d'Escury, III, bl. 202, in de Aanteekeningen, heeft de geschiedenis er van bewaard. Vooraf wil ik de beteekenis van het woord Nelri hier mededeelen. Boven ieder stuk is een Latijnsch opschrift geplaatst, als: 1.) Nemo loquebatur. (Niemand sprak.) 2.) Erat sermo inter fratres. (Er werd onder de broeders gesproken.) 3.) Loquebantur omnes. (Allen spraken.) 4.) Rumor erat in casq. (Er was veel leven in huis.) 5.) Ibant qui poterant, qui non potuêre, cadebant. (Die gaan konden, gingen, en die het niet konden, vielen.) Nu vormen de vijf voorletters het woord Nelri, waaronder deze stukken het meest bekend zijn. - ‘Zij behooren (zegt d'Escury) tot de Kunstverzameling van den Hoogleeraar Bennet, en zijn, gelukkig voor de kunst, bij de ramp van Leyden (1807) behouden gebleven. Er bestond destijds, te Amsterdam, een gezelschap, hoedanigen wij gewoon zijn, Kransjes te noemen. In dat, van hetwelk troost lid was, kwam men bijeen, om te schaken of trictac te spelen, niet alleen, maar om tevens de genoegens van een nuttig onderhoud, ook over wetenschaplijke onderwerpen, te smaken; terwijl doorgaans de bijeenkomst met een gezelligen avondmaaltijd besloten werd. Onder de leden trof men, daar toch elk gezelschap bijna zijn ballast bevat, een zeker windmakend heertje aan, aan wiens hooge woorden leder, behalve hij-zelf, twijfelde. Dit was een, zoogenaamde, petit-maître, of, gelijk wij het noemen, een melkmuil, die het ter naauwernood kon verkroppen, dat hij zich met een burgerlijk en eenvoudig man, gelijk troost was, in hetzelfde gezelschap, in eenen staat van gelijkheid bevond; hij klampte dezen dus gedurig aan boord, en drong hem, meer dan eens, op eene onvoegzame, en zooals het deze soort van menschen eigen is, op eene lastige wijze, om toch wat proeven van zijne talenten aan den dag te leggen. troost liet den snapper praten; maar eens gebeurde het, dat men, meer dan gewoon vrolijk, te hartelijk den beker had laten rondgaan, uitgelokt door den bijzonder keurigen Rijnwijn, die door den gastheer zijnen vrienden werd aangeboden; het verwaande heertje bekocht dit het zuurst, daar hij, in een staat van bewusteloosheid, naar zijne woning moest gebragt worden; den volgenden dag ging de goede troost hem bezoeken, en moest wederom het zoutelooze zijner verwijtingen over het weinige, dat men van hem zag voor den dag komen, aanhooren. Ook dit was het geval bij de eerst daaropvolgende zamenkomst van den vriendenkring; en nu besluit dan troost, hen, bij eene andere gelegenheid, op eene Kunstbeschouwing te noodigen, welke hij hun zoude aanbieden: hij houdt woord, en in vijf schilderijen doet hij aan den vrolijken avond gedenken; het tooneel was in vijf bedrijven afgebeeld; ieder der handelende personen zag men in een treffende gelijkenis voorgesteld, en zoo als hij, dien stond, gekleed en bedrijvig geweest was, naar het leven geteekend; het karakteristiek, voornamelijk van elk was wonderbaar natuurlijk uitgedrukt, en waarheid heerschte in al de tafereelen. Men kan, voor deze meesterstukken staande, niet genoeg den geest, de zielkennis des schilders, in de gelaatstrekken aanschouwelijk, den luim, overal doorstralende, vooral de meesterlijke tentoonstelling van den held der satyre, die zoo zeer verdiend had, aan de belagching ten prijs te worden gegeven, men kan dit alles niet genoeg bewonderen, en men is, inderdaad, ge- | |
| |
neigd, uit te roepen: Ook wij missen geenen hogarth!’ - Deze vijf tafereelen gaan, zoover ik weet, niet in prent uit; voor het overige zijn zijne werken meestal gegraveerd en staan bij Nagler vermeld. - Hij heeft ook eenige prenten in mezzo-tinto vervaardigd, die grootendeels zeer zeldzaam zijn, als: Portret van Pietro Locatelli da Bergamo, gr. in fo. - Idem van Vlaming, den dichter, in een rond, in 4o. - Borstbeeld van een gebaard man; regts, naar boven ziende, 1734, in 12o. - Borstbeeld van den lezenden H. Joseph en Hiëronymus, idem. - Renier Adriaens en Saartje Jans, met een vers: Zoo dart'le Saartje Jans! enz. gr. in fo. - Een Heer, zittende, met een pijp in de hand, in 8o. - Het Portret van zijne nog jeugdige dochter, sara troost, bij kaarslicht, zittende te teekenen; 1734, kl. in 8o.; - en, zijn eigen Portret, in idem. - Op 's Rijks Museum, te Amsterdam, is zijn portret, door hem pinx. - Ik lees in den Catalogus van Van der Marck, verkocht te Amsterdam, 1773, onder Nr. 466; ‘In dit stukje is verbeeld een Kindje, op het voetstuk van een pilaar, in de handen hebbende een blaauw papier, waarop zich vertoont het Afbeeldsel van cornelis troost, waarby teekenpen, palet enz.; in een Landschap; h. 11, br. 9 dm. Rhynl.’ - Nog gaat in gravure uit zijn Portret, op doek geschilderd, en staande op een schilders-ezel, met veel bijwerk; c. troost pinx. j. houbraken fecit, gr. in fo. - Een Idem, anders, komt voor in Van Gool en bij Descamps. - troost heeft uit zijn huwelijk vijf dochters nagelaten, van welke de bovengemelde sara de Kunst beoefend heeft. - Er moet nog een Portret van zijne tweede dochter, Johanna, bestaan; ‘ongetrouwd gestorven, 22 jaren oud, in de houding en optooijing, met wijngaardbladeren in het haar, als de Bacchanten der oude Grieken en Romeinen; een onnavolgbaar stuk, naar het leven, in couleuren met crayonnen, door haar vader c. troost geteekend, zijnde een meesterstuk van natuur, leven, coloryt en konst.’ - Zie bl. 163 van den Catalogus van Mr. J. van Buren, Bailluw van Noordwijkerhout enz.; verkocht te 's Gravenhage, 1808. - In dien van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, was, op bl. 177: ‘Een crayon-portret van eene der dochters van c. troost, door hem geteekend. Zij heeft een witten halsdoek over haren boezem, en daarop een wit sabeltje, h. 18½, br. 14½, dm. Rhijnl.’
| |
[Troost, (Jan Hendrik)]
TROOST, (Jan Hendrik) van Groenendoelen. Uit de Aanteekeningen van J. Kok, in zijn Vaderlandsch Woordenboek, in voce troost, ben ik gedeeltelijk met dezen kunstenaar bekend geworden, waar men leest: ‘wilhelmus troost heeft een zoon nagelaten, jan hendrik troost van Groenendoelen, welke, na eenigen tyd zich bezig gehouden te hebben met het teekenen van patroonen voor de fabrikeurs in zyden stoffen, zich vervolgens op het schilderen van landschappen, als op andere deelen der kunst toegeleid, en in 't een en ander een zeer beroemden naam verworven heeft. Niet vele jaren geleden, heeft by te Amsterdam zyne dagen geëindigt.’ - In de Kunstkabinetten komt zijn werk weinig voor; echter vond ik in de Kunstnalatenschap van Pieter Fouquet, Junior, verkocht te Amsterdam, 13 April, 1801, op bl. 17 van den Catalogus, onder Nr. 74: ‘Een aangenaam, bergachtig Landschap, met eene rivier doorsneden, gestoffeerd met een herder en eenig vee; zonachtig en dun gepenseeld; h. 11, br. 13 dm.; en, Nr. 74, Een oude Grijsaard, met een boek in de hand; meesterlijk geschilderd; h. 33, br. 35 dm., beide door troost van Groenendoelen. - Zie op TROOST. (W.)
| |
[Troost (Sara)]
TROOST (Sara) is reeds bij Immerzeel beschreven; ik voeg er bij, dat, volgens Van Eynden en Van der Willigen, Aanhangsel, uit het Werk van Le Mierre, La Peinture; poème etc.; Amsterdam, 1770, in 8o., blijkt, dat zij zeer goede kweekelingen gevormd, en (zegt hij verder), uit haar huwelijk met Doctor Ploos van
| |
| |
Amstel, geene kinderen nagelaten heeft. - Om de kunstwaarde van haar werk te kunnen beoordeelen, moet gezien worden de Catalogus der Verkooping van Ploos van Amstel, Amsterdam, 1800, waarin van haar vele Teekeningen voorkomen, die aanzienlijke prijzen hebben opgebragt, als op bl. 72: ‘Een Boerenkermisvreugd, in een ruim vertrek, alles met de pen omgetrokken en met sapverwen gecouleurd, naar a. van ostade, door de kunstrijke sara troost, die met ƒ105, - en, Een Boerenhuis in een landschap, gestoffeerd met een Varkenslager en vele beelden, geteekend als boven, naar denzelfden, door dezelfde, die met ƒ201 is betaald.’ - Van de door haar geteekende portretten gaan er eenigen in prent uit, als dat van Dus Jacob Gerard Staringh, 1770, door r. vinkeles sculp., in fo.; - een idem van Mathias van Geuns, in fo. - Haar Monogram was ook, volgens dit portret, eene T. waarop eene S. op den stok er van gehecht. - Zij heeft, volgens Nagler, in mezzo-tinto gegraveerd, eene slapende oude Vrouw, halve figuur, rembrant del. sara troost fecit, in 12o. Zeer zeldzaam. - Haar Portret is door haar vader, c. troost - Zie aldaar. - gegraveerd. - Een Idem, door hem fraai in crayon geteekend, wordt in den Catalogus van Van der Marck, te Leyden, verkocht te Amsterdam, 1773, op bl. 177 gevonden.
| |
[Troost. (W.)]
TROOST. (W.) Slechts éénmaal vond ik Een boomrijk gestoffeerd landschap, in couleuren, door w. troost, in den Catalogus, Teekeningen, van Ploos van Amstel, blz. 21, vermeld. - Welligt is deze teekening van denzelfden kunstenaar, door mij op troost (...) beschreven.
| |
[Troost (Willem)]
TROOST (Willem) is, naar waarde, door Immerzeel beschreven, doch hij noemt niet de stad 's Gravenhage, waar hij, 2 jaren oud zijnde, reeds woonde, zijne opvoeding genoot, en tot 1842 verbleef; daarna heeft hij nog verscheiden andere steden, en nu laastelijk, 1862, Leeuwarden, ongehuwd, bewoond. De Heer troost heeft zich ook bijzonder toegelegd op het vervaardigen van teekeningen met potlood. Zoo heeft hij van Het inwendige der Tentoonstelling, te Arnhem, 1852, drie afbeeldingen vervaardigd, waarvan de eerste door H.M. de Koningin-Moeder werd aangekocht. - Zie Arnhemsche Courant, 1852, Nr. 187. - Eene kapitale schilderij, voorstellende den op de Maas, voor Rotterdam, plaats gehad hebbenden Roei-strijd der Koninklijk-Nederlandsche Yacht-klub, in 1847, werd in de openbare beoordeelingen, ‘als goed van effect, naauwkeurig, getrouw en met veel zorg behandeld,’ vermeld, en is bij de verloting, voor ƒ480 aangekocht, welk Lot, zijnde Nr. 50, bij toeval, door Z.K.H. Prins Hendrik werd getrokken, die het stuk, zoo gemeend wordt, eene plaats in het Yacht-klub-huis, aldaar, gegeven heeft. - In September, 1858, heeft hij in het Gemeentehuis, te Leeuwarden, tentoongesteld eene verzameling van elf stuks Schilderijen, waaronder Gezigten op Leeuwarden en hare omstreken. Deze werden zeer geroemd. ‘Alles doet den vervaardiger dan ook eer aan, en heeft hem reeds een druk bezoek verschaft.’ Zie Leeuwarder-Courant, 10 September, 1858. - Voorts heeft hij de Hardrijderij op schaatsen, te Leeuwarden, den 22. Februarij, 1855, door mannen en vrouwen gehouden, en, de Yacht-klub, te Harlingen, in Julij, 1860, in Lithographie gebragt. - In 1861 schilderde hij den Brand der Kazerne, die onlangs aldaar plaats had. - Hij is bijzonder gelukkig in het vervaardigen van goedgelijkende portretten, en bezit daarbij een sterk geheugen en veel verbeeldingskracht, waardoor hij verscheiden malen overledenen, en zelfs sommige personen, slechts enkele malen door hem gezien, of alleen bij aanduiding, heeft wedergegeven. Onder vele voorbeelden, noem ik slechts dat van den Heer Mr. J. van der Veen Lid der Provinciale Staten van Friesland, ook door hem op steen gebragt. - Zie Provinciale Friesche Courant, 4 Junij, 1857. - Dat van den jeugdigen
| |
| |
kunstenaar greydanus. Zie Leeuwarder Courant, 10 Mei, 1861. - Verder het Portret van den Heelmeester J. van Dam, en van Ds. M. de Vries, die allen, wegens de gelijkenis en de fraaije lithographie, worden geroemd. - De Heer troost heeft, als een waar philanthroop, te Leeuwarden eene inrigting voor arme en verwaarloosde meisjes gesticht, die eene gewenschte ondersteuning geniet. Overigens kan ik niet dan met de vermelding van een historisch feit, door het geheele vaderland, als eene ongehoorde daad, door één-enkel persoon volbragt, beschouwd, hier eindigen. Leeuwarden, den 22. Januarij, 1862. ‘Ofschoon met regt de provincie Friesland roem draagt op een teelt van hardrijders en rijderessen, die, onze ijsbanen kunnen het wederom getuigen, nog niet is uitgestorven, zoo zijn er toch ook andere gewesten, die hunne corypheën in het schaatsenrijden, zij mogen dan ook meer zeldzaam zijn, opleveren. Ten bewijze daarvan strekke, dat de Heer w. troost, een Hagenaar, doch sints eenige jaren inwoner van Leeuwarden, - dezelfde wiens talenten als Kunstschilder en speciaal als vervaardiger van sprekend gelijkende Portretten, algemeen worden erkend, - jl. Zondag, bij fellen Noord-oosten wind, geheel alleen, op reis is getogen, om de elf steden dezer provincie te bezoeken. Ten 6½ ure des morgens van hier vertrokken naar Dockum en terug, reed hij naar Franeker, Harlingen, Bolsward, langs Workum, Hindeloopen, Stavoren, langs Sloten, IJlst en Sneek, en kwam, frisch en gezond, 's Maandags ochtends, ten 4½ ure, zijne woning terug. Wanneer men in aanmerking neemt, dat hij meest tegen-den-wind had, die vooral des nachts in hevigheid toenam, dan heeft de Heer troost tevens een zeldzaam voorbeeld, zoowel van wils- als ligchaamskracht gegeven. Wel is waar, heeft hij 22 uren aan de reis besteed, doch, volgens noteringen in zijn zakboekje van aankomst en vertrek, door geloofwaardige personen in de verschillende plaatsen, is hij niet langer dan 15½ uur op de baan geweest, waaronder circa 2 uren, die hij, daar hem de verkeerde weg werd aangewezen, is misgereden.’ Provinciale Friesche Courant.
| |
[Troostwyk. (Wouter Joannes van)]
TROOSTWYK. (Wouter Joannes van) Deze voortreflijke en, helaas, te vroeg ontslapen kunstenaar is, naar waarde, door Immerzeel vermeld; doch ik moet er bijvoegen, dat hij ook de etsnaald heeft gehanteerd. Zijn etswerk, dat bewonderenswaardig wordt genoemd, bestaat in Beesten en Landschappen, met vele veranderingen, rare prenten, waarvan eenigen in een of twee afdrukken bestaan, te zamen ten getale van 64 stuks, welk exemplaar in waarheid éénig mag worden genoemd, en waarbij een Titel en een belangrijk Voorwoord, betrekking hebbende op het leven van van troostwyk, door A. van den Bosch geschreven. Het was op de Verkooping der Kunstnalatenschap van Verstolk van Soelen, te Amsterdam, Junij, 1847, onder Nr. 21, van den Catalogus, en werd met ƒ325 betaald. - Deze etsen zijn vervaardigd van 1800 tot 1810.
| |
[Trouweelst (Guillam)]
TROUWEELST (Guillam) zou, volgens de meening van P. Terwesten Ms., te 's Bosch zijn geboren; doch zekerder is het, dat hij een beeldhouwer was, en ten jare 1663 nog als Lid der Haagsche Kamer van Pictura voorkomt. Waar, en wanneer hij is overleden, wordt niet vermeld.
| |
[Troyen (Jan van)]
TROYEN (Jan van) staat bij Immerzeel geboekt. Ik voeg er bij, dat men bij Nagler 37 nommers zijner graveerwerken vindt vermeld. Daar onder komen niet voor de prenten, voorstellende verschillende Riddercostumen, door hem del. et sculp., voor het Werk van J.B. Christyn, Jurisprudentia heroïca etc.; Brux., F. Foppens, 1689, in fo., doch die van middelmatige verdienste zijn. - Généalogie des Ducs de Brabant, avec leurs Portraits, depuis Pepyn de la Lande, jusqu'à Charles II., accompagnée des Armes des Villes et Franchises de la Province, des
| |
| |
Evéques, des Abbayes, et des Nobles titrés; par Denis Waterloos, 1668. Avec figures, dessinées par ant. britselius, et gravées par jean troyen, in fo. atlant. carré. De vermaarde Boeklief hebber C. van Hulthem, te Gent, zegt, in den Catalogus zijner Bibliotheek, op Nr. 31065, in eene Noot, nopens dit Exemplaar, dat het 't éénigste is, wat hij immer heeft gezien, dewijl al de exemplaren bijna zijn verloren geraakt, aangezien ze gewoonlijk op linnen werden geplakt, om aan den wand te hangen, en dus door den tijd zwart geworden, door vocht en lucht bedorven en alzoo verteerd zijn.
| |
[Truer. (Dirk)]
TRUER. (Dirk) De naam van dezen bouwmeester vond ik op een ontwerp tot den bouw eener Kerk, met den Titel: ‘Nieuw Dessyn tot een seer groote, sterke en om te horen heel bekwaame Coupelkerk enz., gevoeglyk om te plaatzen op de Botermarkt, (te Amsterdam) ontworpen door order en vertoont soo van hout als in prent tot glorie en roem van de Heeren enz. Burgemeesters enz. dezer Stad Amsterdam, dezelve doende bouwen;’ waarbij tevens nog een ontwerp, tot datzelfde einde vervaardigd door Mr. nicolaas listingh Advt., - Zie aldaar. - welke regtsgeleerde dit vak schijnt te hebben beoefend; en verder nog een derde plan, tot gelijk doel ontworpen, zonder naam, doch van den bekwamen bouwmeester adriaan dorsman, waarnaar deze kerk is volvoerd, en naar wier zamenstelling de thans nog bestaande Luthersche kerk, op den Singel, aldaar, gebouwd werd. Al deze ontwerpen zijn dus nimmer op de Botermarkt ten uitvoer gelegd. Het geheele werk bestaat uit 22 platen, atlas-formaat, en is in mijn bezit.
| |
[Tschaggeny. (Charles)]
TSCHAGGENY. (Charles) Op het vermelde door Immerzeel over dezen verdienstlijken Brusselschen kunstenaar, moet ik doen volgen, dat hij, bij Besluit van 1851, tot Ridder der (Belgische) Leopolds-Orde werd benoemd, bij gelegenheid der Tentoonstelling van dat jaar, te Brussel, gehouden.
| |
[Tschaggeny (Edmond)]
TSCHAGGENY (Edmond) is door Immerzeel beschreven, en ik laat er hier op volgen, dat er ook twee etsen van hem bekend zijn, volgens Weigel, Kunst-Catalog, Nr. 17257, waarvan slechts 6 afdrukken op Chineesch papier bestaan voorstellende twee Koeijen, in eene weide, e.t. 1845, in 8o.; - en eene in een landschap, links gewende Koe, e.t. Mai, 1845, Nr. 2, in 8o. Ze staan aldaar op 3 Thlr. genoteerd.
| |
[Tuer, (Herbert)]
TUER, (Herbert) van Nijmegen, kwam, onder de regering van Koning Karel I., naar Londen, en schilderde aldaar portretten. Na den val van dien Monarch, trok hij naar Holland terug, en stierf, omstreeks 1686, waarschijnlijk, te Utrecht. - Fiorillo zegt, in zijne Geschichte der Mahlerey in Grossbritanniën u.s.w., dat in de Zaal van het Schildersgild, te Londen, een schoone Kop van hem aanwezig is. - Het Portret van L. Jenkins, tuer p., 1679, is door g. van der gucht sculp. - bannerman heeft zijn Portret, se ipse pinx. gegraveerd; het komt bij Walpole, Anecdotes of painting, voor.
| |
[Tuerlinckx. (Joseph)]
TUERLINCKX. (Joseph) Deze Belgische beeldhouwer heeft, een reeks van jaren, zijne studiën te Rome voortgezet, en is door Immerzeel, als een jeugdig kunstenaar, vermeld. Hij heeft, in 1844, te Rome, het Borstbeeld van Paus Gregorius XVI. vervaardigd, dat in de Pauslijke Bibliotheek zou worden geplaatst. De kunstenaar, een bijzonder gehoor van Z.H. verkregen hebbende, heeft den Paus zijn werk vertoond en diens vleijendste goedkeuring verworven. Tot een aandenken, ontving hij eene kostbare gouden Medalje, met de beeldnis van Z.H. Te gelijker tijd vertoonde tuerlinckx de schets van Margaretha van Oostenrijk, waarnaar hij een beeld voor de stad Mechelen zou beitelen. Na die bezigtigd te hebben, zeide de Paus: ‘Gij hebt wijslijk gehandeld, hier te komen werken: Rome is altijd nog de zetel der Kunst; en canova, uw voorganger, zegt, dat alléén Rome de hulpmiddelen aanbiedt, welke de kunstenaar behoeft.’ - Zie Neder- | |
| |
landsch Kunstblad, 1844, Nr. 22. - Het genoemde Standbeeld van Margaretha is, in 1846, in pleister, op de Tentoonstelling, te Mechelen, voor het algemeen te zien geweest, en de kunstenaars hebben daarover een hoogst-loflijk oordeel uitgebragt. - Zie Kunstkronijk, 1846, bl. 46. - Van de gemelde Pauslijke Buste is een ander exemplaar in bezit van den Heer Hanicq, boekdrukker, te Mechelen. - Voor de Graftombe van Jacob Sturm, in de Kerk La Chapelle, te Brussel, heeft hij een schoon beeld in marmer, de Onderwerping voorstellende, alsmede het Portret van Sturm, in een medaljon, vervaardigd. - Ten jare 1854, lees ik in een berigt uit Brussel, van 19 October, dat ‘de Baron van Wyckerslooth - neef van wijlen Z.D. Hoogw. den Bisschop van Curium, van dien naam, Heer van Schalkwijk - den Heer thuerlinckx een beeld van den H. Cornelius heeft besteld, hetgeen voor de Kerk te Schalkwijk bestemd is. Het model van dit beeld op de Tentoonstelling geëxposeerd, wordt zeer geprezen.’ - Door een en ander werd zijne hooge verdienste erkend, zoodat hij, in 1856, tot Lid der Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten, te Amsterdam, is benoemd.
| |
[Tulden. (Theodorus van) Zie Thulden. (Theodorus van)]
TULDEN. (Theodorus van) Zie THULDEN. (Theodorus van)
| |
[Tullius. Zie Tiellius. (M.)]
TULLIUS. Zie TIELLIUS. (M.)
| |
[Tummerman (Abraham)]
TUMMERMAN (Abraham) was een Belgisch goudsmid, blijkens de volgende gravuren, en, denkelijk, omstreeks 1600, te Verona, werkzaam geweest, als: Franc, Adreini, Comico Geloso, in ovaal, met wapens. abrah. tummermanus, Aurifex. sculp., in 4o. - Gezigt van het Theater te Verona a. tummerman Aurifex. in 4o. - Zie Nagler.
| |
[Turken. (Henricus)]
TURKEN. (Henricus) Bij het Artikel van Immerzeel moet ik alleen voegen, dat zijn Portret, door hem-zelven geteekend, in bezit is van Dr. Van der Willigen, te Haarlem, die verder den rijken schat van kunst, en vooral van Schilders-portretten enz., van diens oom, den met roem bekenden Auteur der Geschiedenis der Vaderlandsche Schilderkunst, geërfd, en steeds zoo aanzienlijk, ook bijzonder met portretten van Med. Doctoren enz., vermeerderd heeft, waardoor men deze Verzameling als hoogst-zeldzaam, of wel als éénig, mag beschouwen.
| |
[Turman, (W. Nicolaes)]
TURMAN, (W. Nicolaes) een kunstenaar, over wien ik nergens eenig berigt heb gevonden. Ik bezit eene zeer groote, door b. kilian in plano-formaat, gegraveerde plaat, waarvoor hij de teekening heeft gemaakt, voorstellende De Stad Gods, op een berg gelegen; boven in de lucht, God de Vader, het Kruis met Christus er aan genageld, voor zich houdende; daaronder de H. Geest, waarbij een aantal Heiligen en Engelen, in glorie afgebeeld. Op den voorgrond, eene reddingsplaats voor de geloovigen, voorgesteld als tusschen den zondvloed en de door het vuur vergane wereld gelegen, waaruit, van beide zijden, een aantal geloovigen hier zijn beland, niet weinigen met ligchamelijke gebreken behebt; zij zien allen, in vervoering over hun behoud, de Heerlijkheid Gods. In de beide hoeken, boven in de lucht, zijn St. Benedictus, Ab., et Benedicta V. et M. (Maagd en martelares), in pontificaal, knielende afgebeeld enz. Het geheel is vrijwel uitgevoerd, en, naar den geest der zamenstelling te oordeelen, kan de teekening in het laatst der XVI. eeuw, of ook wel iets vroeger, vervaardigd zijn. Zij schijnt mij toe, te behooren tot de Nederlandsche of, misschien, tot de Keulsche School.
| |
[Tussenbroek, (David)]
TUSSENBROEK, (David) een kunstenaar, die zich voornamelijk met het opleiden van jongelingen in de schilderkunst onledig hield; hij is een der meesters geweest van den schilder sebastiaan post, en bloeide, op het laatst der XVIII. eeuw, te Nijmegen. - Zie Van Eynden en Van der Willigen; III, bl. 219.
| |
[Tuyll, (W. van)]
TUYLL, (W. van) een kunstliefhebber, die in het begin dezer eeuw, waarschijnlijk, te Utrecht leefde. - Ik bezit eene luchtig geëtste prent, voorstellende
| |
| |
een Ruiterstandbeeld (Cesar Augustus?), gelauwerd, houdende in de linkerhand den bevelhebbersstaf, die op het paard steunt, dat op een Voetstuk staat, bijna van achteren te zien; alles flink behandeld. Op het Voetstuk beteekend w.v. tuyll; h. 104, br. 68 str. Ned.; zeldzaam.
| |
[Tybout, of Tybaut, (Willem)]
TYBOUT, of TYBAUT, (Willem) wordt bij Immerzeel vermeld, als een ‘Goudsche glasschilder, geboren in 1626, en in 1699 overleden.’ Men moet deze jaren juist eene eeuw vroeger stellen, en er bij denken, dat hij een Haarlemmer was, volgens S. Ampzing, Beschryving der Stad Haerlem, Ibid., 1628, bl. 565, die verder zegt: ‘willem tybaut, glasschilder, sterft 24 Jan. 1599, oud 73 jaeren.’ Alsdan zal het geschilderde Glasraam in de St. Ursula-kerk, te Delft, met de afbeeldingen van Koning Philips II, van Spanje, en diens Gemalin, Elisabeth van Valois, door hem, in 1563, vervaardigd, eerst mogelijk van zijne hand kunnen zijn. - Balkema maakt het nog erger, dewijl deze bepaaldelijk zegt, dat hij in denzelfden tijd leefde, als dirck en wouter crabeth, en in 1699 overleden is. - De crabethen waren reeds een kwart-eeuw vóór de geboorte van tybout begraven. - Verder blijkt, dat de Stad Haarlem het Glas, Nr. 2, in de groote St. Janskerk, te Gouda, voorstellende de Verovering van Damiate, in Egypte, 1219, in 1597, door haar beroemden inboorling willem tybaut deed vervaardigen, en daaraan ten geschenke heeft gegeven. Ook het Glas Nr. 9, aldaar, De Onthoofding van Joannes den Dooper, is op last van Heer Hendrick van Zwol, Commandeur van de St. Jans- of Malthezer-heeren, of St. Jans-orde, te Haarlem, door hem, in 1570, vervaardigd, en insgelijks ten geschenke gegeven. Zie C. Kramm, De Goudsche glazen, enz.; Gouda, 1853, in 8o. - Verder lees ik nog bij Th. Schrevelius, Beschryving van Haerlem, Ibid., 1648, bl. 390: ‘onder de Glasschryvers is wel hier de voornaemste gheweest willem tybout, die weleer ons Buerman is geweest, wiens wercken blincken in 't glas sonder eynde; onder deze steecken uyt de Beelden van de Graven van Holland, die nog in wezen zijn, te Leyden op de Doelen. Noch andere dierghelycke Wercken: De Historie van St. Jan de Dooper, in de Galerij van de Hr. van St. Jan. (te Haarlem.) Noch in de Groote kerck, in 't hooghste Glas nae 't Oosten, de Conterfeytsels van den Hertoge van Bayeren en syn Huisvrou. Item, in 't Zuyden de Conterfeytsels van Sebastiaen Craenhals met syn vrouw, leggende op haer knien, in haer devotie, die overleden is in 't jaer 1618, den 4 Mey. Aetat. 73.’ Deze hebben zich dus bij hun leven zoo doen afbeelden. - Hij heeft de teekeningen gemaakt voor de Afbeeldingen der Graven van Holland, Friesland en Zeeland, die, op 37 bladen, door ph. galle in 't koper zijn gegraveerd, en met tekst van Michael Vosmeer, in 1578, te Antwerpen, bij Ch. Plantin zijn verschenen, onder den titel van Principes Hollandiae et Zelandiae, Domini Frisiae etc. Industriâ guilielmi thybauti .... delineavit etc.; in fo. Dit was dus weder Haarlemsch werk, terwijl al die oude afbeeldingen, op het Stadhuis, te Haarlem, aanwezig, kopijen zouden zijn van onzen willem tybout, naar de oorspronklijke Muurschilderijen, die in het Karmeliten-klooster aldaar, zouden hebben bestaan. Zie daarover H. van Wijn, Historische Avondstonden, Amst., 1800, in 8o., 2. Boek, bl. 112. - Hij heeft ook zelf gegraveerd een Vervolg van 6 bladen, voorstellingen uit de Geschiedenis van Hagar, in 4o. - Nagler zegt, dat de beteekening b.w., met aan den laatsten stok der w eene t of eene f, ook wel aan zekeren b. wybaut wordt toegeschreven, doch die niet bekend is; doch het jaarmerk 1563, op eene der prenten voorkomende, is meer dan het Monogram toepaslijk op onzen tybaut. - Zou deze willem, die ook wel als thybaut voorkomt, geen afstammeling van thibaut - Zie aldaar. - kunnen zijn, dewijl hun hoofdbedrijf hetzelfde was?
| |
[Tydeman (Gerrit)]
TYDEMAN (Gerrit) staat bij Immerzeel geboekt, als in 1640 geboren. -
| |
| |
Nagler zegt, dat hij, in 1710, oud 73 jaren, nog in leven was; dat hij, te Zwol, boekhandel dreef en ook zelf eene Kunstverzameling bezat.
| |
[Tymen, (Jan)]
TYMEN, (Jan) een onvermeld kunstenaar, van wien eene prent voorkomt in de nagelaten Kunstverzameling van den Legatieraad, Mr. H. Detmold, te Hannover, verkocht te Leipzig, April, 1857, blz. 59, Nr. 559, en onder de Nederlandsche School door R. Weigel geplaatst, te weten: Twee Ornamenten, zijnde opwaarts gebladerde takken, beteekend jan tymen, achterstvoor; h. 4 dm. 6 str., br 4 dm. Par. - Weigel, die, als verkooper, dezen Catalogus heeft uitgegeven, zegt van deze prent: ‘Curieus bewerkt en, waarschijnlijk, van een oud Vlaamsch zilversmid.’ Raar. -
| |
[Tyn (Lambertus den)]
TYN (Lambertus den) werd, in den herfst van 1770, te Antwerpen, geboren, en is in 1816 overleden. Hij was een der verdienstlijkste leerlingen van p.j. van regemorter, die het schilderen van binnenhuizen, met gezelschappen, bij kaarslicht, landschappen, bij maanschijn, en andere soortgelijke onderwerpen, tot de keuze zijner kunst nam, en met goed gevolg beoefende. - Nagler heeft, van, voor den tyn geschreven.
| |
[Tynagel, (A.)]
TYNAGEL, (A.) een onvermeld kunstenaar, van wien ik heb gesien de Afbeelding van een aanzienlijk Jongeling, met een baret met veêren op, en in rijke kleederdragt, vrij-goed, fiks en levensgroot geschilderd, waarop zeer duidelijk te lezen stond a. tynagel, p. 1645. - Naar alle waarschijnlijkheid, is het werk van iemand, die de kunst voor uitspanning beoefend heeft. - Welligt is hij dezelfde als tengnagel, (....) - Zie aldaar. - en verwant aan den hier volgenden.
| |
[Tynagel. (Wilhelm)]
TYNAGEL. (Wilhelm) Uit het volgende oorspronklijke bewijs blijkt, dat deze destijds kunstschilder te Utrecht was: ‘Op huyden, 7 December, 1635, compareerde wilhelm tynagel, Schilder; constitueert Joh. de Haes, procureur voor den gerechte van Buren, om enz., te innen enz., al sodanich achterwesen, als hy comparant uyt sake van eenige Contrefeytsels ten achteren is aen Jhr. Peter Pleunis van Adellersweert, borgermeester tot Buren etc. Aldus gedaen enz. Get. guilielmus tynagel. In het Protocol van den Notaris H. Ruysch, te Utrecht.
| |
[Tyssens (August)]
TYSSENS (August) wordt, bij Immerzeel, als een zoon van pieter tyssens, geboren te Antwerpen, 1655, vermeld; doch Nagler zegt, 1662, en dat hij, in 1691, Directeur der Akademie, aldaar, was, en in 1722 is overleden. - In 1691, komt alleen in de Registers voor als Directeur, of liever gezegd Deken, gaspar pedro verbruggen en jan baptist tyssens; ook vond ik in die Registers ingeschreven: ‘august tyssens (meesterszoone), ontfangen 1654; Schilder.’ Hieruit zou dus blijken, dat hij geen zoon van peeter thys, of tyssens - Zie aldaar. - kan geweest zijn, of het moest uit een vroeger huwelijk wezen, daar evenwel niets van schijnt te blijken. - Hij kan ook wel een zoon zijn geweest van ‘augustinus thyssens (tevens handelaar in schilderijen), ontfangen 1632. Stierf 1692,’ die ook in dit Register staat vermeld.
| |
[Tyssens (Jan Baptist)]
TYSSENS (Jan Baptist) was, zoo gemeld wordt, een Vlaamsch schilder van gewone verdienste. - Ik vond hem in het Register van St. Lucas-gild, te Antwerpen, ingeschreven: ‘jan baptist tyssens, meesterszoone, 1690, Schilder,’ terwijl hij, met gaspar pedro verbruggen, als Deken van gemeld Gild, in 1691, voorkomt. Ofschoon er geen werken van hem vermeld zijn, kan ik er toch een paar aanwijzen, als: Een Landschap, met dood wild; een doode haas hangt aan een jagtroer; twee jonge duiven zitten, ter zijde, in een mand; op den voorgrond liggen eenige andere vogels verspreid; het geheel wordt door een patrijshond bewaakt; beteekend j.b. tyssens f., berustende in de Verzameling van wijlen Jonkhr. Mr. D. de Blocq van Haersma van Sminia, te Leeuwarden, en, Een Vos, hangende aan een boom; links twee patrijshonden: de een besnuffelt de
| |
| |
omhoog gestoken poot van den vos; en de andere staart den nog levenden vos, met den geopenden bek, aan; regts, een liggende hazewindhond, die op den vos loert; zeer fraai en natuurlijk geschilderd; beteekend jan b. tyssens. Dit tafereel is een Schoorsteenstuk, in het huis, thans (1861) bewoond door Jonkhr. Mr. S.W.H.A. van Beyma thoe Kingma, President der Arrondissements-regtbank, te Leeuwarden, wien ik dit berigt, bij meer anderen, mij in het belang der geschiedenis medegedeeld, verschuldigd ben. Het blijft opmerklijk, dat dit werk in Friesland, zelfs op eene vaste plaats, in aanzienlijke huizen, aanwezig is, waaruit wel zou kunnen blijken, dat hij zich dáár kan hebben opgehouden, en later weêr naar Antwerpen vertrok, om zich als Meester te doen inschrijven. Zou hij soms van kunstvak veranderd en vroeger Beeldhouwer geweest zijn, of beide vakken beoefend hebben, en daardoor welligt dezelfde wezen, die hier volgt?
| |
[Tyssens, (Jean Baptist)]
TYSSENS, (Jean Baptist) een Antwerpenaar van geboorte, en beeldhouwer, te 's Hage, volgens de opgave van P. Terwesten, Ms.; doch het is onbekend of hij aldaar overleden, of weêr naar elders vertrokken is. Hij stelt zijn bloeitijd omstreeks 1669. - In het Gildeboek der Confreriekamer van Pictura, te 's Gravenhage, staat hij op het jaar 1669, als Beeldhouwer, ingeschreven. - Zie het voorgaande Artikel.
| |
[Tyssens (Nicolaes)]
TYSSENS (Nicolaes) staat bij Immerzeel geboekt, als zoon en leerling van pieter tyssens, en evenzoo bij Nagler, die zegt, dat hij, in 1660, te Antwerpen is geboren, terwijl hij, volgens Balkema, die zijne bronnen nimmer opgeeft, in 1719, te Londen, zou overleden wezen. - Hij kan wel een zoon van peeter geweest zijn, - Zie aldaar. - doch geen broeder van august, - Zie aldaar. - zoo als wordt vermeld.
| |
[Tyssens. (Peeter) - Zie bij Immerzeel en bij mij op Thys. (Peeter)]
TYSSENS. (Peeter) - Zie bij Immerzeel en bij mij op THYS. (Peeter)
|
|